Praktijkvoorbeelden LOB

Expertisepunt LOB

Hoe geven vmbo, havo/vwo-, mbo- en hbo-scholen in Nederland vorm aan LOB? Hier vind je ter inspiratie praktijkvoorbeelden. Je kunt de voorbeelden vrij gebruiken voor je eigen LOB-programma. Wil je zelf een mooi praktijkvoorbeeld van jouw school met ons delen? Graag! Stuur ons een bericht naar info@expertisepuntlob.nl. Deze databank wordt periodiek aangevuld met nieuwe praktijkvoorbeelden.

Thema
Onderwijs
Regio

Weloverwogen doorstuderen na het vwo

Veel vwo’ers gaan na het behalen van hun diploma als vanzelfsprekend naar de universiteit. Bij het kiezen van een vervolgopleiding kijken zij meestal niet of er ook hbo-opleidingen zijn die passen bij hun interesses en mogelijkheden. En dat is jammer, want voor een deel van de vwo’ers is het hbo een betere optie.

Leerlingen van het vwo, maar ook mensen in hun omgeving op school en thuis, zijn vaak niet goed op de hoogte van de verschillen tussen een hbo- en een wo-opleiding. Het is dus belangrijk dat vwo’ers hier op school goede voorlichting over krijgen. Bij de vervolgkeuze van vwo’ers speelt beeldvorming ook een rol. Leerlingen krijgen, bewust of onbewust, de boodschap van leeftijdgenoten, mentoren, docenten en/of ouders mee, dat het zonde is van hun vwo-diploma om te kiezen voor het hbo.

De afgelopen twee jaar hebben universiteiten en hogescholen samengewerkt binnen het project Wisselstroom. Doel van dit project was om te onderzoeken hoe de differentiatie bij de doorstroom van vwo’ers  naar het hoger onderwijs – hbo of wo - verbeterd kon worden, zodat uitval wordt verminderd. Binnen het project hebben universiteiten en hogescholen onder andere materiaal ontwikkeld dat kan worden ingezet om leerlingen beter voor te lichten over de verschillen én overeenkomsten tussen hbo en wo. Dit materiaal vind je binnenkort op een aparte pagina op deze site.

In het onderstaande filmpje geven vertegenwoordigers van het hoger onderwijs, een decaan, een ouder én studenten tips aan scholen over hoe ze de voorlichting over hbo- en wo-studies aan hun vwo-leerlingen kunnen verbeteren.

>

Een praatplaat om je veerkracht te versterken

Marieke Slootman en Sarah Uitman, onderzoekers bij Hogeschool Inholland ontwikkelden de veerkrachttool.  De veerkrachttool is een praatplaat (op papier en digitaal) die kan worden ingezet bij coachings- en begeleidingsgesprekken met jongeren vanaf 16 jaar. De veerkrachttool geeft jongeren inzicht in hun steunsysteem: welke hulpbronnen kan ik inzetten bij een specifieke uitdaging of vraag?  

“Hoe veerkrachtiger je functioneert, hoe beter je kunt omgaan met tegenslagen en dus hoe beter je je kunt ontwikkelen”, zegt Marieke Slootman. “Veerkracht wordt vaak als een individueel kenmerk gezien, je hebt het of je hebt het niet. Wij hanteren een andere visie op veerkracht: het zit niet alleen in jezelf, maar ook in je omgeving en die twee factoren versterken in interactie je veerkracht. Bij onze veerkrachtbenadering ligt de nadruk op wat jongeren zelf in huis hebben om met tegenslagen om te gaan en sluiten we aan bij hun behoefte aan regie en autonomie. We gaan er vanuit dat iedere jongere een uniek eigen dynamisch steunsysteem heeft, waarbinnen verschillende hulpbronnen samenwerken. Als je dit gegeven meeneemt bij begeleidingsgesprekken verleg je de focus van probleemgestuurd naar regie op het eigen proces en sluit je nog beter aan bij de belevingswereld van jongeren. Het gaat er bij onze praatplaat om dat jongeren zich bewust worden van de aanwezigheid van hun hulpbronnen en die vervolgens kunnen inzetten bij een specifieke hulpvraag. Onze praatplaat geeft tools om de hulpbronnen – het steunsysteem – in kaart te brengen.

De praatplaat is onderverdeeld in drie cirkels, waarmee we in de binnenste cirkel beginnen bij de individuele veerkrachtbronnen: wat heb je zelf in huis? De volgende cirkel gaat over de relationele veerkrachtbronnen: welke mensen staan dichtbij je, zoals bijvoorbeeld ouders, vrienden of een specifieke docent. De derde cirkel gaat over contextuele hulpbronnen, daarmee kijken we nét iets verder. Het kan dan gaan om individuen, maar ook om zaken als bijvoorbeeld de sportvereniging of om bronnen van spiritualiteit en kracht. Als deze drie soorten hulpbronnen in kaart zijn gebracht kan er vervolgens worden gewerkt aan de vraag hoe deze hulpbronnen kunnen worden ingezet bij de specifieke hulpvraag.

We hebben met collega’s zowel een papieren als een interactieve praatplaat ontwikkeld. De interactieve praatplaat, die we samen met de Stichting Augeo hebben ontwikkeld, heeft wat meer functies. 
Als (loopbaan)begeleider kun je de praatplaat inzetten bij allerlei vragen over studiekeuze, zoals bijvoorbeeld over de keuze voor een specifieke opleiding of bij selectie. Jongeren kunnen de praatplaat ook voor zichzelf gebruiken en zich zo bewust worden van hun eigen unieke steunsysteem.”

________________________________________________

TIPS

  • Op de praatplaat vind je een uitgebreide toelichting over het gebruik van de praatplaat en over veerkracht in het algemeen. Het gesprek dat de begeleider met de jongere heeft kan verschillende doelen dienen, bijvoorbeeld kennismaking, bewustwording, signalering of ondersteuning.  
     

>

Bij de Netwerkplaats draait alles om het leren van betekenisvolle ervaringen

De Netwerkplaats in de Achterhoek is een verbinder tussen LOB-vragen en de arbeidsmarkt.

 

Heb je een loopbaan- of een leervraag, dan brengen de mensen van de Netwerkplaats je in contact met iemand in de regio die je verder kan helpen. Sander Berendsen, Marij Striekwold en Jorik te Kaat vertellen hoe dat in zijn werk gaat.

 

Zelf vliegen met een drone? En dan aan alle vijftien directeuren van scholengroep Paraat scholen uitleggen hoe Artificiële Intelligentie werkt? De leerlingen konden het bijna niet geloven. ‘Gaan we dat écht doen?’ vroegen ze. ‘Ja, dat gaan we echt doen’, zei hun leerkracht, Jorik te Kaat. “Je mag echt vliegen met een drone, en je mag écht aan alle directeuren uitleggen hoe AI werkt.” Hij zag hoe de wereld voor zijn leerlingen geopend werd, en hoe enthousiast ze daarvan werden. Jorik te Kaat (Paraat scholen) vormt samen met Sander Berendsen (docent-onderzoeker op het Graafschap College en lerarenopleider bij de HAN) en Marij Striekwold (projectleider vanuit de HAN) de Netwerkplaats. Hun doel is loopbaanvragen en de arbeidsmarkt in de regio Achterhoek bij elkaar te brengen.

Hoe het werkt: leerlingen, studenten of bedrijven komen met een vraag, Sander, Marij en Jorik gaan binnen het netwerk op zoek naar mogelijkheden om de vragen of wensen te beantwoorden. Daarbij vallen vanzelf de traditionele scheidslijnen binnen het onderwijs weg. Zo kwam een hbo-docent marketinglessen geven aan de leerlingen van groep 7 en 8 van de Paraat-scholen, toen die met een project over een duurzame markt bezig waren. En omgekeerd bracht Marij vanuit de HAN een aantal studenten die moeite hadden met spelling in contact met Paraat scholen voor bijspijkerlessen grammatica.

 

De Netwerkplaats heeft geen vaste standplaats: de gehele Achterhoek is het klaslokaal. In een serre van innovatiecentrum CIVON in Ulft hebben Jorik, Marij en Sander een paar grote Netwerkplaats-doeken uitgelegd om hun methodiek uit te leggen. Sander: “We beginnen altijd met een leervraag. Daarover gaan we in gesprek, aan de hand van drie kernvragen van LOB: Wat doe je goed, wat doe je graag en waar wil je moeite voor doen? We zoeken ook naar betekenisvolle eerder opgedane ervaringen, zowel positieve als negatieve. Op basis daarvan kun je concrete plannen maken, doelen stellen en natuurlijk ook keuzes maken. Uiteindelijk verbinden we die loopbaanvraag met ons netwerk in de Achterhoek.”

 

Jullie richten je vooral op jongeren van 10 tot 30 jaar. Vanwaar die afbakening?

Sander: “Dan hebben we een doorlopende leerlijn gedurende de hele schoolperiode, van leerlingen in het basisonderwijs tot en met starters op de arbeidsmarkt. We richten ons in de eerste plaats op jongeren die creatief en ondernemend zijn. Voor hen brengen we onderwijs en bedrijfsleven samen in een nieuwe leeromgeving, die zich aanpast aan wat zíj willen leren, in plaats van dat ze moeten leren vanuit een bestaande lesmethode. Die leeromgeving kan dus overal zijn. In het po, vo, mbo, hbo, wo, maar ook in de innovatiecentra of bij bedrijven in de regio.”
Jorik: “Tegelijkertijd is die aanpak denk ik geschikt voor nog veel meer leerlingen dan alleen die eerste doelgroep, op het moment dat ze ermee in aanraking komen.”

 

Hebben jullie nog meer voorbeelden van hoe dat in de praktijk werkt?

Jorik: “Voor leerlingen van Paraatscholen ontwikkelden we ‘De Kansenpakkerij’. Als een kind bijvoorbeeld een boek wil schrijven, ontwerpen we daar een leeromgeving bij: we kijken samen wat er nodig is en zoeken mensen die bij het project kunnen aansluiten. We vragen er bijvoorbeeld voor de tekst een havist bij die ook een boek wil schrijven, en voor de illustraties een een mbo- of hbo-student.”
Marij: “Voor studenten van mbo, hbo en wo ontwerpen we onder meer inspiratiesessies. Via hun stagebedrijf kunnen stagiairs die geïnteresseerd zijn in innovatie, ondernemerschap en persoonlijke ontwikkeling terechtkomen bij de Netwerkplaats. Het inspiratieprogramma dat ze dan volgen, wordt aangepast aan hun individuele loopbaanwensen en -vragen. ”Sander: “Wil je bijvoorbeeld gaan leidinggeven, dan brengen we je in contact met de CEO van een bedrijf met wie je een dag kunt meelopen.”

 

Marij, jij bent binnen de Netwerkplaats ook de verbinder met het MKB. Hoe staan ondernemers hiertegenover?

Marij: “Die zijn hier blij mee. De Achterhoek heeft een grote maakindustrie. Ondernemers zijn continu bezig met innovatie, ook om hun concurrentiepositie te behouden. Ze zijn daarom op zoek naar ondernemende jonge werknemers, maar binnen het huidige onderwijs komen ondernemerschap en innovatie vaak nog onvoldoende aan bod. We zijn als Netwerkplaats eigenlijk de afdeling Research & Development van het beroepsonderwijs. Bovendien kunnen de ondernemers in onze projecten aan studenten laten zien hoeveel kansen er zijn in de regio, en op die manier misschien voorkomen dat jongeren na hun studie wegtrekken.”

Nog even over die vraaggestuurde aanpak: dat zal voor veel leerlingen en docenten even wennen zijn.

Sander: “We bouwen met onze projecten en programma’s in feite aan curricula die meebewegen met de beroepspraktijk. Dat vraagt om een ander ontwerp, zodat je aan kunt sluiten bij de wensen en behoeften van studenten. Dat is vaak best ingewikkeld voor docenten die gewend zijn om les te geven vanuit een klaslokaal en met de lesmethode als leidraad. Ik heb op de lerarenopleiding wel eens een student die bijvoorbeeld zegt ‘Ik word vakdocent Nederlands en ik wil gewoon kennis overdragen.’ Dat is ook prima. Het is en-en.”” Marij: “Er zijn ook docenten die deze werkwijze heel tof vinden en de loopbaangerichte elementen en het starten vanuit de beroepspraktijk interessant vinden.” Sander: “Jonge kinderen tussen vier en acht zijn ons grote voorbeeld. Kijk hoe jonge kinderen leren: ze zijn nieuwsgierig, laten zich verwonderen en gaan op onderzoek uit.”
Jorik: “Tegelijkertijd is het voor de wat oudere kinderen op mijn basisscholen soms óók lastig. Ik stel mijn leerlingen van groep 6 en 7 wel eens de vraag: ‘Als je alles zou mogen doen, wat zou je dan zelf willen leren?’ Die vraag overdondert ze best wel. Het is een andere manier van leren waar leerlingen geleidelijk aan moeten wennen. De bedoeling is dat docenten ook meer oog gaan krijgen voor vragen die leerlingen hebben, zodat ze hen met ons in contact kunnen brengen. Ik merk trouwens dat veel jonge leerkrachten leergierig en enthousiast zijn, die zien kansen voor hun leerlingen om op een andere manier te leren. Maar er zijn er ook die zeggen: ‘Hartstikke leuk Jorik, maar doe jíj het maar!’”

 

Een kritiekpunt kan zijn dat het klinkt als ‘vrijheid blijheid’. Je hebt toch ook je lesdoelen te halen?

Sander: “‘Vrijheid blijheid’ is een misvatting, we maken juist altijd heel nadrukkelijk verbindingen met het kwalificatiedossier, de doelen en de eindtermen. Alleen beginnen wij aan de andere kant. Het reguliere onderwijs start bij het kwalificatiedossier, wij starten bij de vraag of het verhaal van de student of de deelnemer, of bij een vraag vanuit de beroepspraktijk.”
Jorik: “Het project ‘Magische media’ voor groep 6, 7 en 8 vind ik een mooi voorbeeld. Groepjes leerlingen kregen een tijdslot in een live stream, dat ze zelf mochten vullen. Ze bedachten van alles: een quiz, een sportuitzending, presentaties over hobby’s. De weken vóór de live stream kwamen er experts en ervaringsdeskundigen uit de regio op school om lessen en workshops te geven over hoe je moet presenteren, over stemgebruik, hoe je een powerpoint maakt of een script schrijft. De basisvakken waren echt geïntegreerd in het project.”

 

Bij LOB gaat het om betekenisvolle ervaringen. Maken jullie daar ook gebruik van in nieuwe leeromgevingen?
Jorik: “Je kunt een alternatief bedenken voor het klaslokaal. Ik heb bijvoorbeeld een keer een dag lesgegeven in een weiland. Met strobalen hadden we een lokaal afgezet, en er kwamen gastdocenten uit ons netwerk die lessen gaven in onder meer sport en spel, en dans en drama.”
Sander: “Bij de inspiratiesessies voor studenten gebruiken we VR-brillen. Dan loop je over een houten plank die gewoon op de grond ligt, maar het lijkt alsof je de Grand Canyon oversteekt, of over een plank tussen twee wolkenkrabbers doorloopt. Je doet iets dat eng is, je waagt letterlijk een nieuwe stap, maar je kunt erop vertrouwen dat het lukt. Normaalgesproken wéét je dat ook wel, maar op deze manier ondervind je het ook echt aan den lijve.”

 

Hebben jullie een wens voor de komende tijd, als het gaat om LOB en de Netwerkplaats?

Jorik: “Ik zou het mooi vinden als leerkrachten opener gingen kijken naar de verschillende manieren waarop kinderen leren, binnen en buiten het klaslokaal. Leren hoeft ook niet altijd leuk te zijn of goed te gaan. Door te variëren krijg je verbreding en verdieping.”
Marij: “Ik hoop dat er in het hbo-curriculum meer ruimte en aandacht komt voor innovatie en ondernemerschap. Er zijn nu aparte opleidingen over innovatie, maar die vernieuwing zit in alle sectoren, in de zorg, in de techniek, in de landbouw. De veranderingen gaan zo snel, het zou fijn zijn als we dat meer omarmen en erin meegaan, zodat we studenten goed voor kunnen bereiden op de arbeidsmarkt.”
Sander: “Ik zou het mooi vinden als we naar een samenleving gingen waarin iedereen van en met elkaar leerde. Iemand die met pensioen is, kan een geweldige buddy zijn van een jongere – niet alleen op inhoudelijk vlak, maar ook als het gaat om persoonlijke groei.”

 

Wat leren jullie zelf van de Netwerkplaats?

Marij: “Ik ben me steeds bewuster van de kracht van ons netwerk. Dat netwerk moeten we laten groeien om aan het onderwijs en ondernemers iets te kunnen bieden. Hoe sterker de verbindingen die we leggen, hoe sterker het netwerk.”
Sander: “Ik leer steeds meer dat je in een complexe wereld dicht bij jezelf moet blijven. De wereld is te complex om te doorgronden. Zoals tijdens de coronaperiode vaak werd gezegd: ‘We moeten met 10% van de inzichten 100% van de keuzes maken.’ Daarvoor is vertrouwen nodig. Vertrouwen leren hebben in de ander én in jezelf, daar wil ik graag aan bijdragen.”
Jorik: “Door het vertrouwen van de Netwerkplaats heb ik geleerd om aan de slag te gaan met ideeën die ik anders misschien wel bedenk, maar niet uitspreek. Door de positieve feedback ga je net de drempel over om het ook daadwerkelijk te gaan dóen. Daardoor kom je weer met nieuwe mensen in aanraking en dat is ook het startschot voor nieuwe leermomenten.”

 

Dan zijn we afgeleid: een levensgrote robothond komt de ruimte binnen, met zijn ‘baasje’ met de afstandsbediening erachteraan. De hond draait een rondje en lijkt nieuwsgierig om zich heen te kijken.

 

Gaan jullie daar ook iets mee doen, met die robothond?

Jorik en Marij schieten in de lach: “Ernaar kijken en ons verwonderen!” Sander: “Dat is misschien wel het mooiste wat we doen in de Netwerkplaats. Beginnen met verwondering, en van daaruit mensen met elkaar verbinden.”

________________________________________

Meer informatie

De Netwerkplaats: www.denetwerkplaats.nl

Lees hier een eerder interview met Sander Berendsen over hoe leerlingen en studenten beter (en zinvoller!) kunnen leren reflecteren of download gratis zijn boek ‘Leren van verhalen’

________________________________________

Tekst Anne Wesseling Fotografie Hetty van Oijen
>

Hoe een brede brugklas verschillen versmalt: ‘Ik weet niet eens van mijn klasgenoten welk niveau ze

Op het Olympus College in Arnhem heerst grote tevredenheid over brede brugklassen, waarin leerlingen van meerdere niveaus bij elkaar zitten.

Het systeem draagt bij aan kansengelijkheid, mits goed ingericht en uitgevoerd. Dat komt in het gedrang, nu het nieuwe kabinet de subsidieregeling niet verlengt.

 

Dione, Quirijn en Noémi zitten in verschillende klassen, op verschillende niveaus. Toch behoren ze tot dezelfde vriendengroep. In de pauzes hangen de tweedejaars samen bij de picknicktafels op de eerste etage van het Olympus College in Arnhem. ‘We delen dan ons eten met elkaar’, zegt Noémi (13). ‘Als iemand een bakje druiven mee heeft, dan eten we daar met z’n allen van.’ Dione (14): ‘Of snoep!’ Ze houden ook van struinen door de gangen, vult Quirijn (13) aan. ‘Dan lopen we rondjes, net zolang tot de bel gaat.’ Op dat moment scheiden hun wegen. Dione en Quirijn gaan naar hun gemengde havo-vwo-klas, Noémi naar haar gemengde vmbo-havo-klas. Het is dat er naar hun niveau wordt gevraagd, want eigenlijk kan het ze weinig schelen. ‘Ik weet niet eens van de andere leerlingen in mijn klas welk niveau ze doen’, zegt Quirijn. ‘We zijn gewoon één klas.’ Voor deze leerlingen klinkt dat heel logisch, maar zo’n vijf jaar geleden zagen de pauzes er nog heel anders uit. ‘Toen had je aparte mavo-, havo- en vwo-klieken’, zegt Thomas Olsthoorn, coördinator van het tweede leerjaar en docent drama. ‘Nu mengen leerlingen veel beter.’

Het recept voor deze wonderlijke transformatie? Brede brugklassen. De eerste twee jaar zitten leerlingen van verschillende niveaus bij elkaar in de klas. Daarna stromen ze door naar het niveau dat het beste aansluit bij hun capaciteiten. Kinderen krijgen hierdoor langer de tijd om te laten zien wat ze in hun mars hebben. Het biedt bovendien tegenwicht aan het Nederlandse onderwijssysteem, waarin kinderen al op 12-jarige leeftijd (in groep 8) aan de hand van een eindtoets worden verdeeld in verschillende niveaus. Vooral kinderen uit specifieke groepen zijn hier de dupe van, concludeerde de Onderwijsinspectie in een grootschalig onderzoek uit 2021. Het gaat onder anderen om kinderen uit gezinnen met een migratieachtergrond of een zwakke sociaal-economische positie, meisjes en plattelandskinderen. Het merendeel blijft hangen in het schooltype waar hij of zij door onderadvisering is terechtgekomen.

 

Winnaars en verliezers

Brede brugklassen zijn verreweg het effectiefste instrument om deze weeffout te herstellen, zegt Rolf van der Velden, emeritus hoogleraar onderwijs en beroepsloopbaan aan de Universiteit Maastricht. Anders dan het stapelen van diploma’s kost het geen extra tijd. Toch staat het voortbestaan van de brede brugklas nu op de tocht: het huidige kabinet heeft ervoor gekozen de lopende subsidieregeling niet te verlengen.

Heel kwalijk, vindt Van der Velden. Het huidige ‘rigide’ systeem van vroege selectie zorgt er volgens hem voor dat ouders zich gepusht voelen een havo- of vwo-advies af te dwingen, omdat dit de verdere loopbaan van hun kind definieert. ‘Dat leidt tot een heilloze weg, waarbij we als maatschappij het gevoel hebben: je bent een winnaar of een verliezer’, zegt hij. ‘Op dat punt zijn we nu beland. Terwijl, op het moment dat je die overgang meer fluïde maakt, creëer je meer tijd en kom je er misschien wel achter dat een leerling veel beter op zijn plek is op het vmbo. Dat hij een geweldige vakman of -vrouw kan worden.’

De Onderwijsraad deed in 2021 – midden in de coronatijd, toen de discussie over kansengelijkheid hoog oplaaide – een klemmend beroep op de overheid om het selectiemoment uit te stellen door op alle middelbare scholen gelijktijdig een brede brugklas van drie jaar in te voeren. ‘Nederland doet al jaren leerlingen tekort, en de economie en samenleving lopen talenten mis’, aldus de raad. In reactie daarop maakte het ministerie van Onderwijs 123 miljoen euro aan subsidie vrij, dat over vier rondes werd verdeeld. Per ronde konden scholen 100 duizend euro aanvragen. Meer dan de helft van alle middelbare scholen, 889 in totaal, maakte hier gebruik van. Deze scholen hadden in de meeste gevallen al brede brugklassen, maar die waren vooral vormgegeven vanuit praktische overwegingen. Het was een eenvoudige manier om de klassenformatie rond te krijgen. Havo- en vwo-leerlingen konden, ook als hun aantallen uiteenliepen, worden samengesmeed tot één klas. Hetzelfde gold voor vmbo- en havo-leerlingen. Ze kregen vaak op hetzelfde niveau les en deden dezelfde toetsen. Van een onderwijskundige visie was niet of nauwelijks sprake. De subsidieregeling van het ministerie moest hier verandering in brengen. Het geld kon niet alleen worden gebruikt om brede brugklassen in te richten, maar vooral ook om lesmateriaal te ontwikkelen, docenten bij te scholen en klassen te verkleinen, zodat er meer ruimte ontstond voor persoonlijke aandacht.

 

Ingewikkelde puzzel

Het Olympus College in Arnhem greep deze mogelijkheid met beide handen aan. De school bevindt zich aan de rand van de wijken Immerloo en Malburgen, die tot het armste postcodegebied van Nederland behoren. Juist hun leerlingenpopulatie loopt risico op onderadvisering in groep 8 en dus op ongelijke kansen in hun verdere loopbaan.

Met het subsidiegeld werd een werkgroep samengesteld die zich over een ingewikkelde puzzel moest buigen. Er bestaat geen handboek waarin staat hoe een brede brugklas het beste tot zijn recht komt. Er is geen expertisecentrum waar scholen met vragen hierover kunnen aankloppen. En er bestaat geen hapklare methode voor leerlingen in brede brugklassen. ‘We moesten het echt helemaal zelf uitzoeken’, zegt Rosemary Vonk, coördinator van de brede brugklas.

Ze is samen met conrector Anouk Derksen aangeschoven in de directiekamer van Ilja Faber. Hun blikken staan bezorgd. In de herfstvakantie hebben ze te horen gekregen dat de subsidieregeling voor brede brugklassen komt te vervallen. ‘Er moeten scherpe keuzes worden gemaakt om de overheidsfinanciën gezond te houden’, motiveert een woordvoerder van het ministerie van Onderwijs de beslissing per mail. Het kabinet zet volgens haar op andere manieren in op het vergroten van de kansengelijkheid, onder meer door 160 miljoen euro uit te trekken voor ‘brugfunctionarissen’ – personen op school die problemen in de thuissituatie snel signaleren en aanpakken. De subsidieregeling voor brede brugklassen was bovendien altijd al bedoeld als eenmalige uitgave op de begroting en niet als structurele financiering.

Toch valt het besluit bij de medewerkers van het Olympus College rauw op hun dak. ‘Iedereen heeft de mond vol van kansengelijkheid’, zegt rector Faber. ‘Zelfs het huidige kabinet. En dan gaan ze nu opeens een knip zetten in iets waarmee je echt het verschil kunt maken in het onderwijs?’ Hij schudt geërgerd zijn hoofd. ‘Ik vind dat zó gebrekkig, zó visieloos.’

 

Open blik

Het samenvoegen van meerdere niveaus kost volgens Vonk heel veel extra inspanning van docenten, en daar is de subsidie hard voor nodig. ‘Er komt zo ontzettend veel bij kijken’, zegt ze. De school heeft er jaren over gedaan om tot een goed plan te komen.

Grofweg komt dat op het volgende neer: in het eerste half jaar worden er geen cijfers uitgedeeld, zodat leerlingen kunnen wennen aan de overgang van een kleine, gezellige basisschool naar een meer prestatiegerichte middelbare school. Die aanloopperiode is ook bedoeld om inzicht te krijgen in de capaciteiten van leerlingen. Wat zijn hun sterke en zwakke vakken? Het antwoord op die vraag is belangrijk, omdat leerlingen op het Olympus College de vakken op verschillende niveaus kunnen volgen. Een leerling in een havo-vwo-klas kan bijvoorbeeld Nederlands op havo-niveau doen en wiskunde op vwo-niveau – en vice versa.

‘Het idee hierachter is dat leerlingen hun talenten zo optimaal mogelijk benutten’, zegt conrector Derksen. Na elk kwartaal kan er worden geswitcht. Totdat in de loop van het tweede jaar duidelijk wordt op welk niveau een leerling afstevent: vanaf dat moment worden alle vakken op dat niveau gemaakt.

 

Observeren

Om het differentiëren (het volgen van vakken op verschillende niveaus) voor docenten behapbaar te maken, zijn de klassen verkleind van 30 naar 25 leerlingen. Het lesmateriaal is aangepast, net als de toetsen en het doorstroombeleid. Niet langer vormt het in groep 8 bepaalde niveau het uitgangspunt, maar de ontwikkeling die de leerling in de loop van het schooljaar laat zien. Iedere leerling begint als het ware met een schone lei aan de middelbare schooltijd, wat een open blik van docenten vraagt.

‘Aan het begin was het heel erg zoeken’, zegt Sabrina Bello, docent Nederlands. Ze is vanaf het begin betrokken geweest bij de werkgroep brede brugklassen. ‘Je let op andere dingen. Het gaat niet alleen om hoe een leerling een toets maakt, maar ook: hoe zit hij erbij? Stelt hij vragen in de les? Komt hij verder? Je bent veel meer aan het observeren.’ Bello betrapte zichzelf erop dat ze haar oordeel vaak al had geveld, zo van: deze leerling is niet goed in Nederlands, dus hij kan niet naar havo 3. ‘Maar dan zeiden mijn collega’s tijdens de overgangsgesprekken: jawel, dat kan hij wel. Pas toen drong tot me door dat een leerling niet goed kan zijn in één vak, maar wel in de rest. En dat hij zich bij mij anders gedraagt, juist omdat hij mijn vak lastig vindt.’

Niet alle docenten waren van meet af aan enthousiast over het nieuwe plan. Ze schaarden zich weliswaar achter het uitgangspunt van kansengelijkheid, maar voorzagen ook veel organisatorische rompslomp. In alle eerlijkheid: die was er ook. Terugblikkend op die eerste jaren concludeert Vonk dat het ‘heel intens’ was. ‘Je bent aan het ontwikkelen, terwijl het onderwijs gewoon doorloopt.’ Toch is het geloof in de nieuwe opzet groter dan ooit. Leerlingen zijn gemotiveerder en ook tevredener met hun uiteindelijke advies voor de overgang naar het derde leerjaar. ‘Ze hebben meer zicht op hun eigen vaardigheden’, zegt Vonk. ‘Ook ouders gaan eerder akkoord met het advies, omdat ze zien dat hun kinderen alle kansen hebben gekregen. Het voelt als een gezamenlijke beslissing.’

 

Eigen bubbel

Hoewel alle onderzoeken naar de resultaten van brede brugklassen eenduidig positief zijn, nam de populariteit ervan de laatste jaren juist af, blijkt uit onderzoek van de Universiteit Maastricht. Zeventien jaar geleden ging nog 69 procent van de middelbare scholieren naar een brede brugklas, in het schooljaar 2018/2019 nog maar 54 procent. Dit aantal bleef de laatste jaren stabiel.

Intussen winnen categorale scholen die één niveau aanbieden aan populariteit. ‘Die scholen doen het kennelijk goed bij ouders’, zegt onderwijsadviseur- en trainer René Kneyber. Hij was acht jaar lang kroonlid van de Onderwijsraad en werkte mee aan het advies over de brede brugklassen. Een mogelijke verklaring is volgens Kneyber dat leerlingen op zo’n school niet kunnen opstromen, maar ook niet afstromen. ‘De kans is dus groot dat een leerling die op een categorale havo-school belandt ook de havo afmaakt.’ Het nadeel is volgens Kneyber dat jongeren uit verschillende sociale milieus elkaar niet meer op school ontmoeten. ‘Ze blijven in hun eigen bubbel hangen.’ De brede brugklas tracht dit juist te doorbreken.

 

Werkdruk omhoog

Ondanks het wegvallen van de subsidieregeling kunnen scholen gewoon doorgaan met hun brede brugklassen, benadrukt de woordvoerder van het ministerie van Onderwijs. ‘We weten dat dat in de praktijk vaak gebeurt.’ Ook het Olympus College gaat ermee door, maar dat er geen extra geld meer beschikbaar komt, heeft wel de nodige consequenties. ‘Docenten krijgen minder tijd om zich te ontwikkelen’, zegt Vonk. ‘Daar zit denk ik de grootste pijn.’ Vooral op het gebied van differentiëren valt volgens haar nog veel winst te behalen.

Directeur Ilja Faber voorziet dat de klassen weer groter moeten worden gemaakt. ‘Dat betekent dat de werkdruk voor docenten omhooggaat.’ D66, CDA en JA21 verzetten zich tegen de aangekondigde bezuinigingen op onderwijs, en hebben wijzigingsvoorstellen aangekondigd. Aan de leerlingen gaan de dreigende veranderingen volledig voorbij. Subsidieregeling? Nooit van gehoord. Quirijn vertelt vrolijk dat hij het een groot voordeel vindt dat hij vakken op meerdere niveaus kan volgen. ‘Dan weet ik beter wat er bij me past.’ Hij doet onder meer wiskunde, geschiedenis en aardrijkskunde op havo-niveau, en Nederlands en Engels op vwo-niveau. Na de zomer wil hij naar het vwo, maar wel alleen als hij ‘daarnaast genoeg leuke dingen voor zichzelf kan blijven doen’. Dione, die een jaar doubleert, volgt alle vakken op havo-niveau. ‘Dat is wat ik aankan en daar voel ik me goed bij’, zegt ze. De ouders van Noémi hebben het liefst dat ze ‘het hoogste niveau’ doet: havo, in haar geval. Zelf wil ze dit ook, maar dan om een andere reden. ‘Dan kom ik met meer vrienden in de klas.’

Bron: Volkskrant, 22 november 2024

>

Een doorlopende LOB-leerlijn naar kansrijke beroepen in Rotterdam-Zuid

LOB begint bij talentontwikkeling op de basisschool

 

Een uitgebreid pakket aan LOB-activiteiten voor het basis- en voortgezet onderwijs, plus een baangarantie voor jongeren die kiezen voor een kansrijke vervolgopleiding in de richting Haven, Zorg of Techniek. Dat zijn de pijlers onder het project ‘Gaan voor een Baan in Rotterdam Zuid. Projectleiders Esther Lek en Thomas Ebeltjes: “LOB begint bij talentontwikkeling op de basisschool”.

 

Leerlingen laten kennismaken met kansrijke opleidingen en beroepen ‘op Zuid’, daar gaat het om bij het project Gaan voor een Baan. Het programma ging zo’n twaalf jaar geleden van start en inmiddels doen zo’n zestig basisscholen en zeventien middelbare scholen in Rotterdam Zuid eraan mee. Zij kunnen gebruik maken van een uitgebreid LOB-aanbod, waaronder een lessenserie LOB voor in de klas, gastlessen techniek, en evenementen waar leerlingen kennismaken met werk en werkgevers.
Projectleider po Esther Lek en projectleider vo Thomas Ebeltjes helpen en stimuleren de deelnemende scholen om aan de hand van het aanbod (bij elkaar gebracht op de website gaanvooreenbaan.nu) een zo goed mogelijk LOB-programma op te zetten. “We hebben contact over het aanbod en kijken samen welke activiteiten passen bij de school. We brengen nieuw aanbod onder de aandacht en we organiseren zelf ook een aantal evenementen”, zegt Esther.

Thomas: “Doel van het project is om jongeren en ouders, leerkrachten en partners te informeren, over kansrijke opleidingen en beroepen in de haven, de zorg en de techniek. Maar ook om te zorgen dat leerlingen door middel van de LOB-activiteiten tijdens hun schoolloopbaan ook actief kennismaken met het werk in die sectoren, zodat ze kunnen onderzoeken en ervaren of het bij ze past.”

 

Het gaat in dit project echt om een doorlopende leerlijn. Hoe ziet dat er in de praktijk uit?

Esther: “Die doorlopende LOB-leerlijn begint bij de talentontwikkeling van het kind op de basisschool. In het po gaat het bij LOB om vragen als ‘Wat vind je leuk?’ en ‘Wat zijn je kwaliteiten?’, maar ook om ervaringen. Leerlingen kunnen bijvoorbeeld een bezoek brengen aan het Discovery Lab, waar ze actief aan de slag gaan met techniek, zorg en LOB. Daarnaast draait het ook om voorlichting. Als leerlingen in groep 8 een keuze gaan maken voor een middelbare school, krijgen ze een plattegrond met alle vo-scholen op Rotterdam-Zuid, waar ook vragen op staan die kunnen helpen bij het keuzeproces.”

Thomas: “We laten ook zien wat er in het verlengde ligt van een keuze. Niet alle profielen worden op alle vmbo’s aangeboden, dus als je techniek interessant vindt, is het slim om een vo-school te kiezen die ook technische profielen aanbiedt. In het vo is de keuze voor een vervolgopleiding nog zo’n belangrijk moment. Op dat soort cruciale momenten in de schoolloopbaan proberen we steeds om die drie kansrijke sectoren onder de aandacht van leerlingen en ouders te brengen.”

 

De doorlopende leerlijn van Gaan voor een Baan begint al in groep 6 in het primair onderwijs. Waarom is het belangrijk dan al LOB-activiteiten te organiseren?

Esther: “Leerlingen ontwikkelen op de basisschool al snel een mening over of een bepaald beroep meer iets voor jongens of meisjes is. Ze beginnen dan dus eigenlijk al beroepen voor zichzelf uit te sluiten. Bovendien kénnen ze nog niet zoveel beroepen. Er zijn kinderen in Rotterdam Zuid die nog nooit de Erasmusbrug zijn overgefietst. Ze kennen wel de bakker en de supermarkt, maar ze komen niet vanzelf in aanraking met beroepen in de haven, de zorg of de techniek.

“Als je op de basisschool nog nooit een hamer in je handen hebt gehad, wordt de kans vrij klein dat je later alsnog een passie voor houtbewerking gaat ontwikkelen. Kinderen die in een achterstandssituatie opgroeien, leunen zwaarder op de school om dit soort ervaringen mee te kunnen maken. Dat maakt het extra relevant om er vroeg mee te beginnen. Wij proberen met al die activiteiten dus om de leefwereld van kinderen zo groot mogelijk te maken, en te voorkomen dat ze al op jonge leeftijd bepaalde beroepen uitsluiten. Daarnaast is het natuurlijk ook léuk, want ze leren op deze manier hun eigen stad beter kennen.”

 

Een speerpunt van dit project is ouderbetrokkenheid. Hoe werken jullie daaraan?

Thomas: “Hier gaat het ook echt over voorlichting, want als ouders niet weten wat een baan in de techniek inhoudt, dat je er goed geld mee kan verdienen en dat het supertof is om mee te werken aan vergroening van de stad en verduurzaming van de haven, kunnen ze ook daar niet met hun kind over praten.”

Esther: “We helpen ook docenten om op school al met de leerlingen én de ouders het gesprek te voeren over studiekeuze en loopbaan, bijvoorbeeld tijdens interactieve ouderavonden. Daar zijn verschillende werkvormen voor ontwikkeld. Zoals het prioriteitenspel, waarin leerlingen en ouders met behulp van thematische kaartjes aangeven wat ze belangrijk vinden bij de keuze van een middelbare school. Later bespreken ze het samen met de docent. Dat gesprek is voor leerkrachten ook waardevol, want die zien hoe ouders met hun kind communiceren over dit onderwerp.”

Thomas: “Het is belangrijk dat ouders en kinderen met elkaar praten over hun interessegebieden. Zodat een leerling merkt: ‘Hé, mijn moeder vindt timmeren ook interessant!’ Onze collega Vincent gaat trouwens ook actief de wijk in, om bij wijkinitiatieven, religieuze organisaties en diverse andere partners in de wijk ouders te informeren en bewust te maken van kansrijke sectoren. We proberen echt op allerlei manieren het gesprek tussen ouders en leerlingen op gang te brengen.”

 

Je noemt al de ondersteuning van docenten. Op wat voor manier gebeurt dat nog meer?

Thomas: “Professionalisering van de docenten is inderdaad een van de speerpunten van het programma. Via de website van Gaan voor een Baan kunnen docenten zich eenvoudig inschrijven voor workshops en trainingen. In het begin hebben we vooral ingezet op trainingen over hoe je op school een goed LOB-programma op kunt zetten. Inmiddels staan die programma’s er op vrijwel alle scholen, en is de focus meer verschoven naar borging van LOB.”

Esther: “We bieden ook trainingen aan in het voeren van LOB-gesprekken. We zetten erop in dat het LOB-aspect ook in alle mentor-ouder-leerlinggesprekken terugkomt, zoals tijdens gesprekken over de keuze voor een middelbare school.”

 

De leerlingen die na het vmbo kiezen voor een kansrijke beroepsopleiding, krijgen de garantie dat er een baan voor ze is na hun afstuderen. Die AanDeBak-garantie is er sinds 2012. Heeft het geleid tot meer instroom in kansrijke opleidingen?

Esther: “We zien dat de instroom in studies op het gebied van zorg, haven en techniek inderdaad groter wordt. In 2012 koos in totaal ongeveer 31% van de leerlingen voor een kansrijke opleiding. In 2022 was dit zo’n 44%. Het is onze ambitie om dat de komende jaren te laten stijgen naar 55%.”

Thomas: “Van de jongeren die kozen voor een kansrijke opleiding, volgt ongeveer een kwart een studie met AanDeBak-garantie, dat gaat om zo'n 800 jongeren per jaar. Daar zijn we heel tevreden over.”

 

Wat misschien ook meespeelt is dat jullie op de website van AanDeBak-garantie duidelijk communiceren over de salarissen die je kunt verwachten. Uit de Salarissen-quiz blijkt dat het startsalaris van mbo-verpleegkundige bijna eenderde hoger ligt dan dat een leidinggevende leasure & hospitality, en een technicus engineering verdient een kwart meer dan een vestigingsmanager groothandel. Dat scheelt nogal wat!

Thomas: “Sterker nog: vijf jaar na het behalen van hun diploma verdienen jongeren die een studie kozen met AanDeBak-garantie bijna twee keer zoveel als jongeren die dat niet deden. We communiceren dat inderdaad duidelijk op de website, omdat het voor jongeren en ouders belangrijk is om te weten.”

Esther: “Leerlingen vragen daar zelf ook om. In een gesprek met ons jongerenpanel hoorde ik de ene leerling zeggen ‘Geld is voor mij belangrijk’ en de ander: ‘Ik wil gewoon iets gaan doen wat ik leuk vind’. Maar allemaal willen ze wel wéten wat de baankansen zijn, en wat voor salaris je dan kunt verwachten. Het gaat tenslotte over hun toekomst. Een hoger salaris kan net het verschil maken waardoor je een huis kunt kopen.”

 

Inmiddels hebben negentien andere gemeenten aangegeven ook AanDeBakgaranties te gaan afgeven voor mbo-studenten die kansrijke opleidingen kiezen. Hebben jullie tips of adviezen?

Esther: “We krijgen al regelmatig aanvragen uit andere steden om informatie te delen. Mijn advies is altijd: zorg om te beginnen dat de governance goed geregeld is, want je hebt de schoolbesturen en werkgevers echt nodig. Alle partijen moeten ‘ja’ zeggen, daarna kun je pas aan de slag. En verder: bepaal een duidelijk doel en een route daarnaartoe, en laat je daar niet van afleiden. Het mooie van de nationale programma’s is dat het langdurige programma’s zijn en je dus daadwerkelijk verandering in gang kunt zetten.”

Thomas: “Het is daarnaast ook belangrijk om actief bij de scholen betrokken te blijven, zodat je het op tijd merkt als scholen tegen praktische problemen aanlopen. Want je kunt wel een tof evenement organiseren, maar als een school niet genoeg begeleiders heeft, houdt het daar soms gewoon op. Dan is juist die praktische ondersteuning belangrijk om van een activiteit een succes te maken.”

 

Tot slot: wat is jullie wens voor de komende jaren?

Esther: “Ons doel is dat alle ouders en leerlingen op Zuid weten dat dit programma er is en dat scholen LOB-activiteiten actief blijven aanbieden aan de leerlingen en hun ouders.”

Thomas: “Ik hoop vooral dat we ook de komende jaren alle leerlingen op Zuid kunnen laten zien welke kansrijke mogelijkheden ze hebben en welke slimme keuzes ze kunnen maken. Zodat ze daarover kunnen nadenken op beslissende momenten in hun schoolloopbaan en ze zich, welke richting ze vervolgens ook inslaan, in ieder geval gesterkt voelen in hun keuzes.”


______________________________________________________

Informatie

Een aantal activiteiten en een groot deel van de materialen binnen het project Gaan voor een Baan is ook beschikbaar voor scholen buiten Rotterdam. Kijk voor meer informatie op de website: https://gaanvooreenbaan.nu.

Meer informatie over de AanDebak-garantie: https://aandebakgarantie.nl

Het project Gaan voor een Baan is een van de pijlers onder het Nationaal Programma Rotterdam Zuid, dat onderdeel uitmaakt van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid, waar 20 gebieden onder vallen.

______________________________________________________

Tekst Anne Wesseling Fotografie Hetty van Oijen
>

Een zinvolle Open Dag bij het hoger onderwijs!

Hoe maak je van een open dag een zinvolle activiteit

 

Binnen het studiekeuzeproces is het bezoeken van een open dag bij het vervolgonderwijs vaak een van de eerste studiekeuzeactiviteiten buiten de school. Het is een zinvolle activiteit, maar als leerlingen onvoorbereid op pad gaan voelen ze zich vaak overvallen door de grootste opzet daarvan. Dit maakt dat het bezoeken van een Open Dag vaak te weinig betekenis krijgt en dat leerlingen na zo’n bezoek nog steeds geen idee hebben van wat opleidingen die ze interessant vinden nou eigenlijk inhouden.

Om leerlingen te helpen zoveel mogelijk uit een Open Dag te halen, ontwikkelde Hogeschool Windesheim een opdracht waarbij leerling voor, tijdens én na het bezoek worden uitgedaagd om na te denken over dit bezoek. De informatie die ze daarbij ophalen verwerken ze in een aantal deelopdrachten. Door het uitvoeren van deze opdrachten wordt het bezoek betekenisvoller en kunnen leerlingen bewuster kiezen voor een volgende studiekeuzeactiviteit, zoals bijvoorbeeld een meeloopdag.

  • Voor de Open Dag:
    Wat vind ik interessant? Wat kan ik online vinden over deze opleiding?

  • Tijdens de Open Dag:
    De eerste indruk? De inhoud van de opleiding(en), in gesprek met een student, docent, mijn voorkeuren?

  • Na de Open Dag:
    Wat weet ik nu vanuit mijn ervaring, de gesprekken met studenten, docenten en mijn ouders? Welke vervolgstap ga ik nu zetten?

De opdracht is ook te gebruiken bij het bezoeken van open dagen bij andere hogescholen of universiteiten. De opdracht is ook heel geschikt voor mbo-studenten die zich voorbereiden op een hbo-opleiding. De deelopdrachten kunnen worden opgenomen in het LOB-programma van de school.
>

Vragen uit de hoge hoed op een ouderavond

Een spelvorm voor ouders en leerlingen over loopbaankeuzes en dilemma’s

 

Ouders betrekken bij LOB kan op allerlei manieren. Zo kunnen ouders als deskundigen meehelpen bij LOB-projecten die de school organiseert, zoals bijvoorbeeld bij een speeddate of gastles over beroepen en opleidingen of beroepenmarkt. Vanuit hun rol als ouder worden ouders op steeds meer scholen in een zogenaamd driehoeksgesprek al in de onderbouw betrokken bij het loopbaanproces van hun kind.

‘De manier waarop je LOB optuigt, is bepalend voor het succes’ | Expertisepunt LOB

 

Ook op ouderavonden, zoals bij ouderavonden over studie- of profielkeuzes, is het belangrijk om ouders actief te betrekken.
Een simpele, maar leuke en doeltreffende opdracht is onderstaande spelvorm, waarbij ouders en leerlingen in kleine groepjes om en om een vraag beantwoorden om het gesprek over loopbaankeuzes en eventuele dilemma’s daarbij op gang te brengen. Door ouders op deze manier te betrekken en na te laten denken over hun eigen loopbaanproces wordt het gesprek met hun kind gelijkwaardiger en luchtiger. Het spel kan op een ouderavond worden ingezet in een mentorgroep, maar ook in een grotere ruimte, een aula bijvoorbeeld, kan het spel prima worden gespeeld. Maak de groepjes niet te groot. Een groep van drie of vier leerlingen met hun ouder/verzorger werkt het best. Geef vooraf goede instructies bij het spel. Het is belangrijk dat de kaartjes afwisselend worden getrokken door een ouder en een leerling. Stimuleer de groep om op basis van de vragen en antwoorden met elkaar in gesprek te gaan, vragen te stellen, ervaringen te delen en eventueel feedback te geven als daarom wordt gevraagd. De tijdsduur van het spel is ongeveer 30 minuten. Probeer daarna ook nog wat ruimte te maken voor het delen en uitwisselen van ervaringen vanuit de groepen. Na het spel kan de avond een vervolg krijgen met verdiepende informatie gegeven door de mentor of de decaan, bijvoorbeeld over profiel- of studiekeuze.

 

Hoe werkt het?

  • Nodig: X aantal sets kaartjes op basis van het aantal groepen (zie bijlage voor de kaartjes), uitgeprint op kleur.

  • Een voorwerp waaruit de kaartjes worden getrokken. Dit kan van alles zijn. Leuk is om hiervoor een hoge hoed te gebruiken. Bij feestwinkels zijn deze voor weinig geld te koop en je kunt ze keer op keer gebruiken voor allerlei (LOB)activiteiten, zowel in de onder- als in de bovenbouw of met collega’s op een studiedag.

 

Werkwijze:

  • Maak groepjes van maximaal vier ouders en vier leerlingen. Probeer te zorgen voor diversiteit binnen de groepen, bijvoorbeeld door rekening te houden met de beroepen van de ouders of loopbaanvragen van de leerlingen.

  • Geef ieder groepje een hoge hoed met kaartjes met vragen.

  • Om en om trekt ieder lid van de groep een kaartje van de eigen kleur (ouders blauw, leerlingen oranje). De vragen zijn bedoeld als gespreksstarter.

Als de tijd het toelaat is het leuk om de groepjes te vragen hun meest verrassende antwoorden, inzichten of vervolgstappen te delen. Ouders en leerlingen vinden het in het algemeen erg leuk om op deze manier met elkaar in gesprek te gaan en vragen te beantwoorden die misschien nog niet eerder gesteld zijn. Het geeft zowel de ouders als de leerlingen inzicht in de belangrijke rol van loopbaanontwikkeling in ieders leven.

________________________________________________

TIPS

________________________________________________

>

LOB versterkt de verbindingen binnen en buiten de school

Op Stedelijk College Eindhoven is LOB een pijler van het onderwijs. Er is een doorlopend LOB-programma en vanaf klas 2 tot het examenjaar dezelfde LOB-coach.

Dat zorgt voor veel meer continuïteit in de begeleiding, vertellen decaan Koen Meulendijks en lid van de opleidingsdirectie Arjen Daelmans. En dat is niet het enige voordeel.

Praktijkvoorbeeld: Hoe ga je om met een leerling die bijna altijd te laat is? Je kunt er herhaaldelijk wat van zeggen, en aantekeningen maken in Magister of Som. Signaleren dat de leerling nooit op tijd is en dat meenemen in een overdracht naar een vervolgopleiding: leerling heeft weinig discipline, moeite om op tijd te komen.

Maar het kan ook anders, zeggen Arjen Daelmans, lid van de opleidingsdirectie bij het Stedelijk College Eindhoven, en Koen Meulendijks, decaan, docent Economie en Ondernemen en jaarlaagvoorzitter. Want de eerste vraag zou moeten zijn: hoe komt het dat die leerling te laat is? Wat nou als je ontdekt dat de leerling ’s morgens eerst nog broertjes en zusjes naar de basisschool brengt? Dan zie je niet een kind met weinig discipline, maar een kind dat zelfstandig is en verantwoordelijkheden draagt.

“Voor mij is dit de kernvraag bij LOB”, zegt Arjen. “Hoe kunnen we die kwaliteiten die een kind búiten de school laat zien, meer naar boven halen? Want als school zijn we maar een gebouw, het leren en ontwikkelen gebeurt voor een groot deel op straat, thuis, op de sportclub en tijdens stages. Dus hoe kunnen we waarderen wat een kind buiten schooltijd doet en leert, en dat meenemen in wat we leerlingen meegeven in een volgende stap?”

Het was een van de redenen voor het Stedelijk College Eindhoven om zo’n zeven jaar geleden te gaan werken met LOB-coaches, in plaats van mentoren. De LOB-coaches hebben zo’n tien leerlingen onder hun hoede, waarvan ze van leerjaar 2 tot en met het eindexamen de coach blijven. Hun opdracht is de leerlingen te begeleiden bij school- en loopbaankeuzes, te zorgen dat ze na het vmbo op een voor hen zo goed mogelijke plek terecht komen. “LOB is een langetermijn-investering”, zegt Arjen Daelmans. En Koen Meulendijks voegt toe: “Er is op deze manier veel meer continuïteit in de begeleiding.”

 

Waar zit het voordeel vooral in?

Arjen Daelmans: “Voorheen hadden we scherpe scheiding tussen het mentoraat onderbouw en een mentoraat bovenbouw. Als leerlingen naar de bovenbouw gingen, begonnen mentoren meestal weer op nul. Het kwam voor dat een leerling in de schoolperiode vier keer een nieuwe mentor kreeg. Ieder jaar moest er dan een overdracht plaatsvinden. Daarbij gaat altijd iets verloren, en in het meest extreme geval moesten ouders ook vier keer het verhaal over hun kind vertellen. De huidige situatie, met één LOB-coach voor drie jaar, is voor ouders heel fijn. Maar ook voor de docenten.”

Koen Meulendijks: “Het meest waardevolle is dat je als LOB-coach je leerlingen zo goed leert kennen. Elk leerjaar zie je ze groeien. Je hebt veel begeleidingstijd voor de individuele leerling en bovendien een korte lijn met de ouders, je bouwt echt een band op. De LOB-coaches gaan ook mee tijdens de buitenlandse uitwisselingen, en bezoeken de leerlingen op hun stages. We krijgen daardoor een veel completer beeld van de leerling. Een groot verschil is wel: voorheen waren de bovenbouwmentoren meestal docenten van de praktijkvakken van het profiel dat de leerling had gekozen. Zij zagen hun leerlingen dus twaalf tot veertien uur in de week. Nu kan het zijn dat je als LOB-coach je leerlingen wel in de onderbouw lesgeeft, maar dat je ze in de bovenbouw helemaal niet meer in de les ziet.”

 

Hoe lossen jullie dat op?

Arjen: “We denken op school vanuit eigenaarschap, van leerlingen én docenten. Dus zeggen we tegen de LOB-coaches: ‘Je hebt je leerlingen in de derde klas misschien niet meer je eigen les, maar je hebt een aantal uren voor de begeleiding, dus zoek ze maar op. En hier wordt het interessant, want LOB-coaches komen daardoor vaak bij collega’s in de les. De collegiale consultatie kreeg door deze manier van werken echt een boost.”

Koen: “Als ik tijdens een techniekles binnenloop om met een leerling te overleggen over een stageadres, is dat waardevol, want ik zie die leerling dan in een hele andere omgeving dan in mijn eigen les. Daarbij: als onderbouwdocent was je voorheen vooral gefocust op de kerndoelen voor de onderbouw. Als LOB-coach leren we nu het héle curriculum kennen, dus ook de kerndoelen en eindtermen van de bovenbouw. We hebben daardoor veel meer zicht gekregen op wat er in de bovenbouw van leerlingen gevraagd wordt en daar kunnen we in onze lessen al rekening mee houden."

 

Aan die intensieve begeleiding hangt vast ook een prijskaartje.

Arjen: “Ja, maar we vinden LOB zo belangrijk dat we erin willen investeren. Binnen de mavo draaien we nu ook voor dertig leerlingen drie praktijkgerichte programma’s, Economie & Ondernemen, Zorg & Welzijn en PIE. Eigenlijk is dat onbetaalbaar, maar we vinden belangrijk om onze leerlingen die keuze te bieden. De consequentie is dat er dan bijvoorbeeld tijdens andere lessen iets grotere groepen zijn. Het is voor ons een duidelijke keuze om de nadruk te leggen op LOB. Het belangrijkste is dat onze leerlingen na het vmbo op de voor hen juiste plek terecht komen. Daarvoor zetten we alles in.”

 

We hebben het vooral over de LOB-coaches gehad, maar jullie draaien een uitgebreid LOB-programma in alle leerjaren. Hoe ziet dat eruit?

Koen: “In leerjaar 1 en 2 gaat het vooral over de loopbaancompetenties ‘Wie ben ik en wat kan ik? Er zijn LOB-lessen, de coaches overleggen regelmatig over de activiteiten. In leerjaar 1 volgen leerlingen bovendien drie uur per week Horizonlessen en twee uur Skillslabs. Tijdens de Horizonlessen volgen ze bij elke profielrichting tien weken lang lessen: Zorg & Welzijn, Economie & Ondernemen en Techniek, daaronder vallen PIE, BWI en M&T. Aan het eind van de eerste klas hebben alle leerlingen dus met alle profielen kennisgemaakt.

In de Skillslabs ontdekken ze intussen wat ze leuk vinden en wat hun talenten zijn. Leerlingen mogen zelf kiezen welk lab ze willen bijwonen, ze kiezen er drie van de zeven die we aanbieden, waaronder labs over koken, sport, een groenlab en een creatief lab. In leerjaar 2 volgen ze ook drie Skillslabs, en tijdens de Horizonlessen volgen ze in de derde periode lessen bij het profiel dat ze in de derde klas willen kiezen.”

 

Ze kunnen dus echt ervaren hoe het er in het profiel van hun keuze aan toe gaat.

Arjen: “We besteden daar veel aandacht aan, vooral omdat we willen voorkomen dat leerlingen in leerjaar 3 na een paar weken al denken ‘Dit is toch niet wat ik wil’. Leerlingen kozen voorheen vaak op basis van wat vriendjes gingen doen, of van wie er voor de klas stond. Nu maken ze in de tweede klas al uitgebreid kennis met het profiel dat ze willen kiezen. Als een leerling dan in de derde toch nog van profiel wil wisselen, moet die nu eerst een motivatiebrief schrijven. Dat hebben we trouwens nog niet veel meegemaakt.”

Koen: “Vroeger maakten leerlingen ook veel sneller een keuze voor de keuzevakken, en waren we soepel als ze vervolgens toch wilden switchen. Nu maken ze de keuze veel bewuster en zijn we daarom ook strenger: ook als je alsnog liever iets anders had gedaan, vinden we dat je moet doorzetten.” Arjen: “We zijn gewend leerlingen aan de hand te nemen, maar juist van vallen en opstaan leer je. Omgaan met een ‘verkeerde’ keuze is ook een vaardigheid. We denken dat we onze leerlingen op deze manier beter voorbereiden op het mbo.”

 

Hoe gaat verder met LOB in de bovenbouw?

Koen: “In de bovenbouw gaat LOB steeds meer om werkexploratie en netwerken. In leerjaar 3 hebben leerlingen een profiel gekozen en gaat het in de LOB-les vooral om de keuze voor keuzevakken. Er zijn ook veel activiteiten buiten de school waarbij leerlingen kennismaken met verschillende beroepen. Leerlingen lopen drie weken stage, en in leerjaar 4 lopen ze twee weken stages, plus een aantal lintstages. In de vierde wordt de begeleiding steeds individueler. De leerlingen zitten lang niet meer allemaal bij elkaar in de klas en de behoefte per leerling verschilt ook steeds meer. Ze maken een keuze voor een vervolgopleiding, of voor doorstroom naar de havo.”

Arjen: “We bieden in de bovenbouw ook keuzevakken aan op het Summa College. De leerlingen leren dan het mbo-gebouw alvast kennen, de omgeving en een van de docenten, dat maakt later de overstap naar een vervolgopleiding gemakkelijker. De leerlingen gaan er trouwens heen met een PSV-bus, als die vrij is bij de verhuurder. Dat geeft het nog iets extra’s.”

Koen: "We hebben ook een overstapcoach, en samen met Summa een schooloverstijgende coach, die leerlingen kunnen helpen met de studiekeuze.”

 

Zien jullie al effect van deze aanpak, bijvoorbeeld in minder uitval van jullie leerlingen als ze doorstromen naar een mbo-opleiding?

Koen: “Ik heb de indruk dat het werkt, maar we hebben geen cijfers over uitval op het mbo, dus het is lastig aan te tonen. Los daarvan: we leren de leerlingen om keuzes te maken die bij ze passen. Dat is niet alleen relevant bij het kiezen van een profiel of van een vervolgopleiding, maar ook voor de rest van hun leven.”

Arjen: “Ouders waarderen het contact met de LOB-coaches. Als het gaat om de relatie tussen ouders, mentoren en leercoaches krijgen we in het tevredenheidsonderzoek elk jaar weer een hogere score. En we merkten zelf ook hoe waardevol het was in coronatijd. Tijdens de eerste lockdown hadden alle collega’s meteen rechtstreeks contact met de ouders.”

Koen: “Het scheelt natuurlijk dat je een kleine groep hebt van tien leerlingen, dan heb je de leerlingen vanzelf beter in beeld. Wat ik zelf vooral heb geleerd, is hoe waardevol het is om op nieuwe plekken te komen. Als docent Economie en Ondernemen kwam ik natuurlijk wel in winkels en kantoren, maar nu kom ik ook in garages en andere bedrijven buiten de school. Ik heb ook meer contact met mbo-scholen, en ook met collega’s binnen onze school. Het effect van de aanpak met LOB-coaches gaat echt overal doorheen. Het heeft voor veel meer samenhang gezorgd, binnen en buiten de school.”

 

Hoe zou LOB nog verbeterd kunnen worden?

Koen: “Het zou fijn zijn als meer bedrijven langere tijd bij de school betrokken blijven. Dus niet alleen voor een eenmalig bedrijfsbezoek, maar in de vorm van een structurele samenwerking. Binnen het praktijkgerichte programma hebben we daar al voorbeelden van.”

Arjen: “Ik kijk ook naar de lerarenopleidingen. Een praktijkgericht programma vraagt om nieuwe lesvormen, en een LOB-gesprek voer je niet zomaar. Wij hebben hiervoor zelf scholing aangeboden aan onze LOB-coaches, maar eigenlijk zijn dit dingen die elke jonge docent mee zou moeten krijgen. Ik zou tegen lerarenopleidingen willen zeggen: duik erin, praat met ons, onderzoek wat LOB vraagt van nieuwe docenten. En kijk waar je ruimte in het curriculum kunt vinden om meer aandacht aan LOB te besteden.”

 

Arjen, heb je nog tips voor bestuurders op andere scholen als het gaat om LOB?

“Toon lef, ondernemerschap en begin. Aan de voorkant zie je soms allerlei obstakels opdoemen, maar het afstemmen gaat in de praktijk heel snel, de grootste uitdaging is vaak het regelen van het vervoer. Dus leg contact met andere partijen en ga samenwerkingen aan. Kijk hoe je schoolgebouw een plek kunt maken waar bedrijven en onderwijs samenkomen om de leerlingen de best mogelijke praktijkomgeving te bieden, waar ze kunnen leren op een manier die bij ze past.

“En nogmaals, blijf oog houden voor de omstandigheden búiten de school. Want het grote bezwaar van ons onderwijssysteem is precies dat: dat we kinderen in een systeem blijven stoppen. Soms kan het al enorm helpen om een leerling iets meer ruimte te geven. Bijvoorbeeld om wat later te komen, als die leerling eerst broertjes en zusjes naar school moet brengen. Zo eenvoudig is het soms. Vraag jezelf gewoon af ‘Wat is in het belang van de leerling?’ Dan volgt de rest vanzelf.”

 

Tekst: Anne Wesseling Fotografie: Hetty van Oijen
>

De reis van de banaan

Kennismaken met Logistiek en Transport in Zeeland via het project ‘De reis van de banaan'


Vmbo-leerlingen uit Zeeland kunnen via het project ‘De reis van de banaan’ kennismaken met Maritiem en Logistiek College De Ruyter Scalda (MLCDR) uit Vlissingen.

De reis van de banaan is de rode, of beter gezegd de gele draad bij dit project. Leerlingen ontdekken hoe het vervoer van een banaan in zijn werk gaat: van pluk naar de fruitschaal thuis. Ruim tweehonderd tweedejaars vmbo-leerlingen van verschillende vo-scholen uit Zeeland doen mee.

De belangrijkste doelen bij dit project zijn:

  1. Jongeren laten kennismaken met de branche Logistiek & Transport (teruglopende studentenaantallen)
  2. Leerlingen laten zien dat ze de algemene vakken (zoals wiskunde, taal, rekenen, natuur) echt heel hard nodig hebben om in de toekomst een vervolgopleiding succesvol af te kunnen ronden.

Voorafgaand aan de activiteit, worden op de vo-school door het MLCDR twee gastlessen zeevaart & logistiek verzorgd door een team van vijf mbo-docenten (dus bij 10 klassen 20 gastlessen). Ter voorbereiding op het project ‘De reis van de banaan’ is er voor de vo-scholen een opdrachtenboekje ontwikkeld, met onder andere raakvlakken met de vaklessen: Engels, aardrijkskunde en wiskunde.

Wat leren de leerlingen bij dit project en welke ervaringen doen ze op?

  • Logistiek
  • De leerlingen krijgen een opdracht over het berekenen van de inhoud van een container en hoe de meeste bananen hierin gestuwd kunnen worden. Er is ook echt een container aanwezig.
  • Scheepvaart nautisch
  • Ze krijgen les over de reisvoorbereiding en mogen varen op de ECDIS-simulator.
  • Scheepvaart technisch
  • Eén van de lokalen op locatie wordt ingericht als koelcontainer. Leerlingen zullen opdrachten moeten uitvoeren die te maken hebben koel- en vriestechniek om uit de ‘container’ te kunnen ontsnappen (idee escape-room).
  • Speeddates
  • Met studenten logistiek en scheepvaart worden speeddates georganiseerd in de kantine zodat de leerlingen laagdrempelig hun vragen kunnen stellen.
  • Bezoek aan een bedrijf
  • Met de bus gaan de leerlingen naar Lineage. Daar ligt een schip een lading bananen te lossen. Afhankelijk van de drukte op het bedrijfsterrein mogen de leerlingen wel of niet uit de bus. De informatie die ze daar krijgen sluit weer aan op wat we op school hebben gedaan.

______________________________________

TIPS

  • Busvervoer: dit is noodzakelijk i.v.m. het bezoek aan het college in Vlissingen en de havens in het buitengebied van Borssele. Er is een 50/50 budget verdeling met de vo scholen afgesproken, dus het Maritiem College investeert ook mee met het doel zo veel mogelijk jongeren kennis te laten maken met de branche.
  • Evaluatie: deze is per mail opgevraagd en vervolgens zijn alle deelnemende scholen bezocht om verdere feedback op te halen. Op deze manier wordt meer informatie verkregen dan via een digitale beoordeling.
  • Een dergelijk project valt of staat met de voorbereiding: zowel op de vo school als op het mbo.

______________________________________

FEEDBACK UIT DE EVALUATIE

  • Maak de groepen kleiner: maximaal 15 personen.
  • Besteed maximaal een dagdeel op locatie(op verzoek van de vo scholen)
  • Zoek naar een bedrijf dat echt mee wil bewegen en in carrousel vorm
  • Het opdrachtenboekje aanvullen met een reflectieopdracht zodat de belevenis een ervaring wordt die beklijft
  • Sommige scholen zijn wel goed voorbereid, sommige slecht. Het mbo vindt het tot op heden nog lastig om voorwaarden te stellen voor deelname, face tot face reflectiegesprekken helpen hierbij.

______________________________________

>

Het windroosprogramma

Leerlingen beter laten kiezen door gezamenlijk sutdiekeuzeprogramma van vo- en mbo-scholen

 

Het windroos studiekeuzeprogramma is een gezamenlijk programma van vo- en mbo-scholen. Het programma wordt uitgevoerd op de eigen vo school in samenwerking met het mbo. In 10 of 20 weken voor de aanmelding bij een vervolgopleiding oriënteren leerlingen zich op hun opleidingskeuze. Ze krijgen eerst een oriëntatie opdracht. Tijdens deze opdracht volgen ze een proefles op het mbo en krijgen ze een meet & greet met studenten die deze opleiding volgen. Daarna krijgen ze een praktijkgerichte beroepsopdracht aangereikt door het mbo. Zo krijgen vo-leerlingen een reëel beeld van het beroep, de mogelijkheden en of dit beroep past bij hun interesses. Leerlingen krijgen tot slot een studiekeuze check gesprek met hun vmbo mentor én een loopbaanadviseur van het mbo. De vmbo docent krijgt hierdoor meer inzicht in de studiekeuze van zijn of haar leerling en de werkwijze van het mbo.

Dat het project succesvol is, bewijzen de cijfers en het aantal deelnemende scholen. Uit een beperkt onderzoek kwam naar voren dat de switch in het eerste leerjaar sterk wordt terug gedrongen en het studiesucces toe is genomen In 2023-204 werken 29 scholen met dit programma.

Het Deltion College in Zwolle heeft het Windroosprogramma’ overgenomen’ onder de naam expeditie studiekeuze.

________________________________________

TIPS

Er zijn een paar belangrijke (en soms kritische) succesfactoren belangrijk in het bereiken van een goed resultaat:

  1. Omdat het geen kant en klaar programma is kunnen scholen het naar eigen inzicht, passend bij de eigen school vormgeven.
  2. Het programma is opgenomen in het LOB-programma van de deelnemende vmbo-scholen.
  3. Tl scholen gebruiken de beroepsgerichte praktijkopdracht als vervanging voor het profielwerkstuk.
  4. De schoolleiding van vmbo en mbo faciliteren de praktische invulling van het windroosprogramma en zorgen dat er draagvlak blijft.
  5. Het mbo heeft voldoende capaciteit beschikbaar om docenten en studieloopbaanadviseurs voor dit programma in te zetten.

________________________________________

>

Doekoe of nop: LOB op maat!

Durf je als team de LOB-methode los te laten? Durf je zelf invulling te geven aan je LOB lessen?
 

Op het Vista College doen ze het gewoon! Elke student krijgt hier een maatwerktraject aangeboden waarbinnen er ruimte is voor zelfsturing en waarbij het belangrijkste doel is dat de student regie krijgt over zijn eigen loopbaanoriëntatie.

Tijdens de hele opleiding op het Vista College is LOB de rode draad en wordt LOB gekoppeld aan de BSA gesprekken. Deze BSA gesprekken vinden iedere 10 weken plaats. Studenten bereiden BSA gesprekken voor aan de hand van een presentatie die gaat over gedrag, houding, aanwezigheid, resultaten en BPV. Elke periode van het schooljaar doorlopen de studenten de PDCA cyclus op het gebied van LOB. Student en mentor bespreken daarna samen de door de student opgestelde leerdoelen en de daarbij gemaakte afspraken: wat is gelukt en wat moet eventueel worden bijgesteld?

Bij de PDCA-cyclus maken studenten gebruik van een rubric. In combinatie met de uitkomst van de BSA gesprekken wordt teruggekeken (Check) en worden afspraken gemaakt voor de nieuwe periode (Act). Door deze aanpak ervaart de student dat hij zelf invloed heeft op zijn eigen proces en dat hij zijn plan iedere periode kan bijstellen. De student geeft zelf aan wat hij wil leren en hoe hij dat wil doen.

Omdat het onderwijscurriculum binnen het Vista College gedeeltelijk flexibel is, kan de student zijn opleiding verdiepen of verbreden door het volgen van keuzemodules. Aan deze keuzemodules is dan steeds een LOB-opdracht gekoppeld. Zo kan bijvoorbeeld een Verkoper kiezen voor een keuzedeel Financiële Administratie doorstroom, of een ICT’er kiezen voor een keuzedeel Logistiek in het MKB. Doordat de LOB-opdrachten zelf worden ontwikkeld en geschreven kan het LOB-traject gemakkelijk binnen elk onderwijsteam worden geïmplementeerd en breed inzetbaar worden gemaakt. Zo is een veelheid aan mooie opdrachten ontstaan, sommige opdrachten moeten door alle studenten worden uitgevoerd, maar de meeste opdrachten zijn op maat!

Iedere onderwijssector kan werken met een LOB-programma op maat zoals op het Vista College. Binnen het Vista College gaat het om een MBO breed programma dat is bedoeld voor zakelijke dienstverlening, handel en ICT. De oriëntatie en schakeltrajecten binnen Vista zijn gekoppeld aan MBO Breed en hebben daarom ook LOB als leidraad in hun onderwijsprogramma.

Op het Vista College denken docenten bewust na over hun werk en loopbaan. Tijdens studiedagen schrijven zij een LOB-plan en stellen zij zichzelf doelen. Ze evalueren de door hen gestelde doelen gedurende het schooljaar met de PDCA cyclus. Zo ervaren docenten ook zelf wat nadenken óver en de regie pakken óp je loopbaan, kan opleveren.

_________________________________________

TIPS

_________________________________________

 

De PDCA-cyclus is bij de meeste scholen bekend in het kader van kwaliteitszorg. Het model bestaat uit vier stappen: Plan – Do – Check – Act. Doordat de cyclus zich herhaalt, leidt het doorlopen van de stappen tot een voortdurende verbetering van de resultaten. Niet alle stappen in de cyclus duren even lang
>

LOB-materiaal ontwikkelen tijdens een bijeenkomst van de decanenkring

Aan de slag in ontwikkelgroepen vo-ho tijdens de decanenkring

 

Bij kringbijeenkomsten van de decanenkring Flevoland (havo/vwo) ontwikkelen decanen én vertegenwoordigers van het hoger onderwijs uit de regio materiaal dat alle betrokken scholen kunnen gebruiken binnen hun eigen LOB-programma.

De bijeenkomsten van de decanenkring Flevoland zijn sinds een aantal jaar niet meer alleen gericht op kennisdeling en het uitwisselen van ervaringen, maar ook op het ontwikkelen van LOB-opdrachten en materiaal waarvan alle betrokken decanen en hun collega’s zoals bijvoorbeeld mentoren, plezier en profijt hebben.

Maaike Vollebregt is voorzitter van deze kring en vertelt hoe de kringbijeenkomsten er qua opzet uitzien en wat dat oplevert aan materiaal. “Onze bijeenkomsten zijn altijd in aanwezigheid van het (regionale) hoger onderwijs. In ons geval gaat dat om adviseurs aansluiting van Aeres Almere, de Hogeschool van Amsterdam, Inholland en de Universiteit van Amsterdam. Met Hogeschool Windesheim hebben wij buiten onze bijeenkomsten om regelmatig een-op-een contact.

Een kringbijeenkomst duurt drie uur. Na een korte inleiding delen we goede voorbeelden met elkaar: materiaal waarvan we denken dat het voor iedereen bruikbaar kan zijn, maar waar eventueel nog iets aan toegevoegd of verbeterd kan worden. We kunnen ook een thema agenderen waarvan we denken dat het om een praktische uitwerking vraagt. Met dit materiaal of dit thema gaan we vervolgens drie kwartier in kleine ontwikkelgroepen aan de slag. Een ontwikkelgroep bestaat altijd uit een mix van vertegenwoordigers van het ho en het vo. Dat maakt de opbrengst vanuit de groep extra waardevol en verdiepend.

 

Kun je een concreet voorbeeld noemen van een goed voorbeeld dat verder is uitgewerkt door een ontwikkelgroep?

Ik heb een good practice gedeeld dat gaat over een stageboekje dat bij ons op school wordt gebruikt. Bij ons lopen leerlingen al vanaf klas 1 stage en doen dat vervolgens ieder jaar opnieuw. Het stageboekje geeft de leerlingen hierover alle informatie. De ontwikkelgroep is aan de slag gegaan met het stageboekje met vragen als: wat ontbreekt er eventueel nog?, hoe kunnen andere scholen ook gebruik maken van het boekje?, kan de ontwikkelgroep materiaal toevoegen om het boekje nog beter te maken?”

 

En dan, nadat de ontwikkelgroep het goede voorbeeld onder de loep heeft genomen?

“Het materiaal dat we op deze manier maken delen we in een drive, zodat iedereen daar naar behoefte gebruik van kan maken. Wij zijn als kring heel tevreden over de gekozen opzet van onze bijeenkomsten. Op deze manier delen we ervaringen en informatie met elkaar, maar zorgen we er ook voor dat er steeds een concrete opbrengst is van onze bijeenkomsten waarmee we direct op onze eigen scholen aan de slag kunnen.”

________________________________________________

TIPS

  • Neem ruim de tijd voor een dergelijke bijeenkomst. De bijeenkomsten van de kring Flevoland duren drie uur
  • Nodig vertegenwoordigers van het vervolgonderwijs uit bij kringbijeenkomsten en laat ze meedenken over LOB-opdrachten en materiaal

________________________________________________

>

Regionaal loopbaandossier in Noordoost Brabant

Vo- en mbo-scholen maken zich sterk voor het onderwijs door het ontwikkelen van een regionaal loopbaandossier.

 

In de regio Noordoost Brabant, is op initiatief van loopbaanprofessionals van verschillende vo- en mbo-scholen, het regionaal loopbaandossier ontwikkeld. Het regionaal loopbaandossier is bedoeld als aanvulling op het Digitale Doorstroom Dossier in Intergrip en kan zorgen voor een soepeler aanmelding en kennismaking op het mbo én een betere voortgang van de op het vmbo ingezette loopbaanbegeleiding.

Bij de ontwikkeling van het loopbaandossier hebben scholen de gezamenlijke ambitie uitgesproken om ‘over de eigen muren’ heen te kijken en afspraken gemaakt over de uitgangspunten en invulling van het dossier. Het regionaal loopbaandossier sluit aan bij de landelijke beleidsmaatregelen en ontwikkelingen van de afgelopen jaren zoals bijvoorbeeld de exameneisen voor het vmbo.

Het dossier kent de volgende uitgangspunten:

  • Het brengt de loopbaanontwikkeling van de leerling in beeld binnen het vo

  • Het geeft inzicht in keuzes die de leerling heeft gemaakt en de reflectie daarop

  • De leerling kan zich aan de hand van het dossier presenteren/introduceren op het mbo

  • De op het vmbo ingezette loopbaanbegeleiding kan hiermee een vervolg krijgen op het mbo (doorlopende leerlijn)

De leerling is en blijft eigenaar van het loopbaandossier. Het dossier is een hulpmiddel en staat los van LOB-methodes en programma’s die op school worden gebruikt. De leerling maakt het dossier in het vierde jaar van het vmbo en het dossier bevat de essentie/samenvatting/conclusie van het LOB-proces dat de leerling heeft doorlopen. Het dossier geeft daarmee handvatten aan de mbo-opleiding om een passende start en vervolg te geven aan dit LOB-proces binnen het mbo. De leerling kan zelf vorm geven aan zijn of haar loopbaandossier en er bijvoorbeeld foto’s en filmpjes aan toevoegen. Dit maakt het dossier persoonlijk en verhoogt de motivatie van de leerling. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de intergriptool Grip Loopbaandossier.

De scholen doorlopen met elkaar tijdens het schooljaar de pdca-cyclus. Dit betekent dat ze een gezamenlijk plan van aanpak opstellen over de voortgang van de implementatie, dit uitvoeren en evalueren. Verdere informatie is op te vragen bij Jolanda Cuijpers (begeleider van dit proces en de regionale werkgroep).

Steeds meer scholen binnen de regio Noordoost Brabant (en het proces kent een verbreding naar Zuidoost Brabant) werken met het regionaal loopbaandossier. en spreken Hiermee tonen zij de ambitie om, bij de overgang naar het mbo, een gezamenlijke taal te spreken.

 

Werkboek

Bij de tien vragen van het regionaal loopbaandossier hoort een werkboek dat coaches en mentoren ondersteunt in het begeleiden van het proces. Het werkboek biedt per vraag een gerichte opdracht, met een werkvorm, die individueel en ook klassikaal gemaakt kan worden. Deze opdrachten helpen leerlingen bij het opbouwen van hun loopbaandossier. Omdat de opdrachten alleen toegankelijk zijn met een account van de school, kun je voor meer informatie contact opnemen met Jolanda Cuijpers, j.cuijpers@kw1c.nl

De indeling van het werkboek is als volgt:

De verschillende opdrachten in het werkboek zijn ingedeeld op basis van de vijf loopbaancompetenties. Via onderstaande link kan het werkboek gedownload worden

 

____________________________________________

TIPS

Een goede begeleiding van de leerling, bij het proces en de inhoud, is voorwaardelijk om te komen tot een inhoudelijk sterk gevuld (regionaal) loopbaandossier

  • Zorg dat er les- en voorbereidingstijd is voor leerlingen om eraan te werken

  • Ondersteun mentoren/coaches met hulpmiddelen/handvatten bij de uitvoering

  • Faciliteer en professionaliseer mentoren/coaches

  • Neem het dossier op in het LOB-programma en PTA op school

  • Zorg voor een duidelijke procesbeschrijving: wat, wanneer en hoe

  • Commitment en aansturing vanuit de directie is belangrijk

Geef binnen je school vooral aandacht aan ‘het waarom’. Als collega’s de toegevoegde waarde zien van het werken met een regionaal overdrachtsdocument kunnen zij dit proces begeleiden vanuit eigenaarschap en intrinsieke overtuiging. Dit versterkt de kwaliteit van de begeleiding.

____________________________________________

>

Mag ik hier stage lopen?

De Entree Schakel klas maakt kennis met de praktijk

 

Mag ik hier stage lopen? Voor studenten van de Entree Schakel Klas van mboRijnland in Zoetermeer staat meelopen in de beroepspraktijk voorop.
MboRijnland en welzijnsorganisatie Piëzo hebben de handen ineengeslagen om op praktische wijze vorm te geven aan loopbaanoriëntatie en begeleiding voor ESK-leerlingen. In dit unieke samenwerkingsverband krijgen leerlingen van de Entree Schakel Klas gedurende 20 weken, één dag per week, praktijkstages, gastlessen en bedrijfsbezoeken aangeboden. De organisatie hiervan wordt gedaan door Piëzo en sluit zoveel mogelijk aan bij relevante beroepsopleidingen zoals Horeca, Techniek en Zorg en Welzijn. De lessen en praktijkstages worden gehouden op de locaties van Piëzo en mboRijnland.
Gekoppeld aan de praktijkstages worden er verrijkende gastlessen door beroepsbeoefenaars gegeven, die enthousiast vertellen over hun beroep.
Naast gastlessen worden er ook werkbezoeken georganiseerd bij verschillende bedrijven. Zo worden studenten uitgedaagd in een werkplaats voor fietsen, leren ze van een professionele kok gezonde en lekkere maaltijden te bereiden voor ouderen en helpen zij mee met de housekeeping in een hotel.

Over het bedrijfsbezoek aan het Golden Tulip Hotel zegt docent Shari Helderman van mboRijnland het volgende: “De kok liet de studenten de grote hotelkeuken zien. Ze mochten beleg snijden en vervolgens hun eigen lunch maken! Op de vraag wat de studenten het leukste vonden, kreeg ik als antwoord: Housekeeping was het leukst, de medewerkers lieten op een leuke manier zien wat er allemaal moest gebeuren. Bedden opmaken, schoonmaken etc. Dat ging heel goed. Ook vroeg een student enthousiast ‘Mag ik hier stagelopen?’ Hier hadden meer studenten wel oren naar! Dit was een zeer geslaagd bezoek! Veel dank aan Stichting Piëzo voor de organisatie en aan het gastvrije personeel van het Golden Tulip Hotel voor dit zinvolle en interessante werkbezoek!”

>

Mijn Talent Document

Hoe je een doorlopende LOB-leerlijn vo-mbo creëert door het gebruik van Mijn Talent Document

 

Het Mijn Talent Document is een samenvattend loopbaandossier dat sinds schooljaar 2018/2019 gebruikt wordt in Utrecht en omstreken. Het dossier wordt gemaakt in het vo en via het Digitaal Doorstroomdossier (DDD) meegestuurd naar het mbo tijdens het intakeproces. Het dossier markeert het einde van de vo-schoolloopbaan en tegelijkertijd de start van de loopbaan in het mbo. Er ontstaat op deze manier een doorlopende lob-leerlijn tussen vo en mbo.

Alle vo en mbo-scholen in Utrecht en omstreken maken, naast (eventuele) andere methodes, gebruik van het samenvattend loopbaandossier. Waar de vo-scholen hebben aangegeven dat elke leerling een dossier oplevert voordat het overstapt, hebben de mbo-scholen aangegeven dit dossier te gebruiken als start van de loopbaanactiviteiten in het mbo (bijvoorbeeld tijdens een intake, een eerste lobkennismaking, of presentatie). De overstap van vo naar mbo via het Digitaal Doorstroomdossier voorziet dat het document kan worden geüpload.

_________________________________________

TIPS

Om het Mijn Talent Document succesvol in te kunnen zetten is het van belang dat alle gemaakte afspraken echt worden nageleefd. Dat betekent dat de loopbaanbegeleiders in zowel vo als mbo moeten werken aan het document. Leerlingen moeten een gesprekscyclus hebben gehad voordat het dossier daadwerkelijk tot stand komt. Handig is het dossier (eventueel in aangepaste vorm) al te introduceren in het eerste leerjaar, zodat meerdere mensen dossierinput kunnen leveren op het eindproduct.

_________________________________________

>

Verankering van LOB op het Dendron College: Een succesvol traject

Sinds 2007 is het Dendron College zeer actief op het gebied van LOB. Hoewel er binnen de school al veel gebeurde, ontbrak het aan een duidelijke LOB-leerlijn.

Samen met een team docenten is gestart met het opstellen van een LOB-visie en verbeterplan. Het doel was niet alleen om activiteiten te beschrijven, maar ook om een concreet plan te creëren dat niet slechts in dossiers verdwijnt. In het plan is vastgelegd wat er op welk moment plaatsvindt.

Hoewel het Dendron al zeer actief was in leerjaar 3 en 4, ontbrak het aan voldoende aandacht voor LOB in leerjaar 1 en 2. Daarmee zijn ze aan de slag gegaan, omdat ook in deze jaren belangrijke keuzes worden gemaakt door onze leerlingen. Sinds twee jaar zijn er naast leerjaar 3 en 4 ook stages geïmplementeerd in leerjaar 1 en 2 en dit doen ze voor alle leerlingen van het vmbo/havo/Vwo.

Sinds twee jaar voert het Dendron in  ieder leerjaar drie driehoeksgesprekken in, waarbij de leerling zijn ontwikkeling presenteert aan de ouders en de mentor. Aan het einde van ieder leerjaar houdt de leerling een eindpitch voor de mentor. Deze pitch dient ook als startpunt voor het volgende schooljaar, zodat de nieuwe mentor meteen op de hoogte is van de ontwikkelingen van de leerling, aangezien dit niet altijd zichtbaar is in een leerlingvolgsysteem. Daarnaast zijn ze begonnen met wekelijkse coachmomenten met de leerlingen in leerjaar 4, en dit zal de komende jaren worden uitbreid naar de andere leerjaren.

Niet alleen werken leerlingen aan hun eigen loopbaanontwikkeling, maar ook aan 21st century skills, die geïntegreerd zijn in de opdrachten. Het loopbaandossier wordt 4 jaar bijgehouden door de leerling en in het laatste schooljaar maakt de leerling een portfolio. Dit portfolio is een samenvatting/uitwerking van alles wat de leerling in zijn schoolloopbaan heeft ontwikkeld.

De insteek van Dendron is dat  LOB wordt versterkt in de hele school en niet alleen in het VMBO, ook de Havisten en VWO-ers staan voor het maken van belangrijke keuzes. Daarnaast wordt er aandacht besteed aan het professionaliseren van de docenten. Alle docenten hebben coachtrainingen gevolgd, en recentelijk is er een ontwikkeldag georganiseerd om LOB te verankeren in iedere vakles. LOB behoort namelijk niet alleen tot de verantwoordelijkheid van de decaan, maar van iedereen die werkzaam is op school.is er  een enquête afgenomen, waaruit blijkt dat het totale LOB-aanbod een score van 8.4 krijgt. Daar is het Dendron enorm trots op.

Bron: Sterk Techniekonderwijs

 

>

Eerste hulp bij keuzestress: het hbo is na het vwo ook een optie

Eerste hulp bij keuzestress (EHBK), is een magazine dat vwo’ers wil stimuleren om zich breed te oriënteren op opleidingsmogelijkheden.

Zonder zich daarbij al te veel te focussen op het niveau van de opleiding: wo of hbo.


Ilse Meijer studeert binnenkort af bij de opleiding Human Resource Management bij Fontys Hogescholen in Eindhoven en is de bedenker van het magazine. Vanuit haar opleiding heeft ze stage gelopen bij Bèta Ritme studentbegeleiding. Bèta Ritme is onderdeel van Fontys Engineering en houdt zich in brede zin bezig met studentenwelzijn en ondersteunt studenten die dat nodig hebben op allerlei manieren om van hun studie een succes te maken.

 

Wat was je motivatie om het maken van een magazine te kiezen als afstudeerproject?

“Vanuit een pilotonderzoek van het Wisselstroomproject (zie kader), kwam naar voren dat vwo-leerlingen vaak automatisch kiezen voor een universitaire opleiding. Ook op Fontys is er een heel aantal studenten met een vwo-diploma dat eerst begonnen is op de universiteit, maar al vrij snel de overstap maakte naar het hbo.
De motivatie voor mijn afstudeerproject was om dit gegeven te koppelen aan het ontwikkelen van een praktisch instrument voor (vwo)decanen, zodat zij hun leerlingen beter zouden kunnen informeren over de verschillen tussen hbo en wo en ze te laten onderzoeken welk niveau het beste aansluit bij hun talenten en mogelijkheden. Mijn eigen loopbaantraject motiveerde me ook om het magazine te maken. Ik ben via allerlei omwegen uiteindelijk op mijn pootjes terecht gekomen, maar heb in de begeleiding die ik kreeg op school, echt dingen gemist. Daardoor was ik niet goed op de hoogte van mijn mogelijkheden.”
 

Hoe ben je te werk gegaan bij het ontwikkelen van het magazine?

“Ik ben eerst in gesprek gegaan met decanen om te onderzoeken wat zij nodig hadden om hun vwo-leerlingen goed voor te lichten over de verschillen tussen hbo en wo. De decanen vertelden mij dat ze vooral behoefte hadden aan gebundelde informatie over het thema en aan een concreet product waar leerlingen op een actieve manier mee aan de slag konden gaan. Ik kwam toen op het idee om een magazine te maken. De decanen zijn tijdens het hele ontwikkelproces van het magazine betrokken geweest en konden tussentijdse feedback gegeven.”
 

Hoe ziet het magazine eruit?

“Het magazine is in de eerste plaats gemaakt voor leerlingen en hier is de lay-out dan ook op afgestemd. Maar in het magazine geef ik ook tips en informatie aan begeleiders en ouders. Ik wilde van het magazine graag een soort ‘doeboek’ maken. Daarmee bedoel ik dat leerlingen via allerlei opdrachten en spelvormen op een actieve manier kunnen gaan nadenken over welk type onderwijs het best bij ze past. In het magazine zijn ook vier interviews opgenomen met ervaringsdeskundigen: vwo-leerlingen die de overstap maakten van de universiteit naar het hbo. Verder geeft het magazine o.a. tips over welke websites verdiepende informatie geven. Dit laatste geldt ook voor begeleiders en ouders.
Ik beschouw het magazine dat er nu is als een pilotversie. Het magazine kan nog op allerlei manieren worden aangepast aan de wensen van de gebruikers. Ook denken we na over het maken van een bijbehorende lesbrief.”
 

En jouw toekomst, wat ga je doen na je afstuderen?

“Voor nu stop ik even met studeren en wil ik graag aan het werk, maar het zou heel goed kunnen dat ik in de toekomst toch weer een studie oppak. Ik ben een echte doener, iemand die graag op een creatieve en concrete manier oplossingen zoekt voor vraagstukken en problemen. Ik zou uiteindelijk graag voor mezelf willen werken en problemen oplossen voor bedrijven die me daarvoor inhuren. Dat lijkt me echt heel leuk, maar eerst maar wat werkervaring opdoen!”

__________________________________________________________

Project Wisselstroom

Het project Wisselstroom heeft als doel om vwo-leerlingen door informatie en begeleiding beter en bewuster te laten kiezen voor hbo of wo, zodat studeren aan de universiteit geen automatische keuze is. In het kader van Wisselstroom werken universiteiten en hogescholen samen aan projecten vanuit een subsidie van het ministerie van OCW. Uit de subsidie voor Wisselstroom zijn 25 projecten gestart. De scope van de projecten varieert van opleidingsspecifieke tot instellingsbrede projecten.

De projecten zijn samen te vatten in de volgende categorieën:

  • Het verbeteren van gezamenlijke voorlichting aan middelbare scholieren en versterken van de samenwerking met middelbare scholen;

  • Het in kaart brengen van studentstromen d.m.v. dataprojecten;

  • Het faciliteren van de switch tussen hbo en wo en vice versa, door betere studentbegeleiding op dit onderwerp;

  • Het verbinden van medewerkers van hbo- en wo-instellingen ten behoeve van kennisuitwisseling;

  • Gezamenlijke vakken aanbieden van een opleiding in een propedeusejaar, zodat studenten kunnen ontdekken of hbo- of wo-perspectief beter bij ze past.

__________________________________________________________

TIP

Bekijk in het magazine ook de pagina voor begeleiders over het gebruik van AI bij het maken van een studiekeuze. In het magazine geeft Ilse tips over welke vragen leerlingen het best kunt stellen aan de chatbot als ze hulp nodig hebt bij het maken van een studiekeuze. Verder staat het magazine vol met QR-codes die bijvoorbeeld verwijzen naar filmpjes, een podcast of een infographic die ouders informatie geeft over de verschillen tussen hbo en universiteit.

__________________________________________________________

>

Studiekeuzestress? Kies ook met je hart, is het advies van Gilde Opleidingen

“Onze studenten zullen hun hele leven nog keuzes maken. Het doel is dat ze daar op het vo én bij ons een goede basis voor leggen.”

Gilde Opleidingen vraagt met de campagne ‘Vandaag maak ik een keuze’ extra aandacht voor het studiekeuzeproces van leerlingen in het voortgezet onderwijs (vo). De campagne omvat onder meer een lied van singer-songwriter Stef Classens en voorlichtingsmateriaal voor vo-scholen, en past in het brede LOB-beleid van Gilde Opleidingen. “We leiden op voor een loopbaan”, zeggen bestuurslid Patrick Tummers en teamleider Communicatie Sue Poos. “Onze studenten zullen hun hele leven nog keuzes maken. Het doel is dat ze daar op het vo én bij ons een goede basis voor leggen.”

 

Het lied ‘Vandaag maak ik een keuze’ van singer-songwriter Stef Classens vertelt het verhaal van een student die het hele studiekeuzeproces doormaakt. In een scène van de bijbehorende muziekvideo zitten hoofdrolspeler Klin en de acteurs die zijn ouders spelen rond de tafel. De vader probeert met klem zijn punt te maken, maar Klin wordt er zo te zien niet vrolijk van. Het is een van de scènes waarbij nauwelijks geregisseerd hoefde te worden”, vertelt Sue Poos, teamleider Marketing & Communicatie van Gilde Opleidingen. “De instructie voor Klin was: ‘Probeer je voor te stellen dat je een gesprek met je ouders voert over je studiekeuze en dat jullie het niet eens zijn’. Maar Klin hoefde hiervoor niet te doen alsof, hij had namelijk zelf ook moeilijke gesprekken over zijn studiekeuze gevoerd.”

“Een van de bijrollen wordt gespeeld door een studente die op het hbo niet gelukkig werd en inmiddels bij ons een mbo-opleiding volgt waar ze heel blij mee is”, zegt Patrick Tummers, als lid van de College van Bestuur met onderwijs in zijn portefeuille. “We wisten het van tevoren niet, maar bij de opnamen bleek dat alle studenten in de video een vergelijkbaar traject rondom studiekeuze hebben meegemaakt.”

 

Met het muzieknummer, de scholentour door Noord- en Midden-Limburg en een toolkit voor deze vo-scholen, vragen jullie aandacht voor het studiekeuzeproces van vo-leerlingen. Wat was de aanleiding voor deze campagne?

Sue: “We hoorden het van onze studenten, en ook van decanen van vo-scholen: die studiekeuze is echt niet makkelijk. Vanuit de overheid is er lang veel nadruk gelegd op ‘hoger’ opleiden, sommige studiekiezers ervaren veel sturing vanuit hun ouders én vo-scholen worden gekort als leerlingen afstromen, bijvoorbeeld van havo naar vmbo. Er is enorm veel keuze, en er ligt van alle kanten druk op leerlingen om een zo ‘hoog’ mogelijke opleiding te kiezen. We wilden dat bespreekbaar maken, maar wel op een luchtige manier.”
Patrick: “We zagen ook een maatschappelijk belang. We leiden de vakmensen van de toekomst op en we voelen de verantwoordelijkheid om studenten op de voor hen juiste plek te krijgen.” Sue: “We moeten met de vo-scholen sámen de kar trekken om de overgang vo-mbo soepel te laten verlopen. We wilden hen ook praktische handvatten bieden, daarom hebben we samen met onze loopbaanadviseurs ook een toolkit voor vo-scholen ontwikkeld.”


Die toolkit bevat verschillende onderdelen. Kun je daar iets meer over vertellen?

Sue: “De toolkit bevat onder meer het Studiekeuzespel. Dat is bedoeld voor gebruik in de mentorles en is op verschillende manieren te spelen. Er komen vragen aan bod die bijvoorbeeld gaan over waar je trots op bent, of wat je later belangrijk vindt in je werk. Tijdens de ‘Stellingenstrijd’ gaan leerlingen met elkaar in gesprek over uitspraken als ‘Mijn ouders of verzorgers spelen een grote rol in mijn studiekeuze’ of ‘Na mijn mbo-opleiding wil ik graag doorstuderen’. Verder bevat de toolkit voor alle leerlingen een Studiekeuzepaspoort, met onder meer een aantal dilemma’s waarbij ze kiezen tussen bijvoorbeeld ‘Een baan waar je veel geld mee verdient’ of ‘Een baan waar je iedere dag blij van thuiskomt.’

De bedoeling is om leerlingen aan het denken te zetten, zodat ze gaandeweg ontdekken welk studiepad bij hen past. Op basis daarvan kunnen ze vervolgens gemakkelijker een selectie maken uit het aanbod van voorlichtingsactiviteiten. Want naast de toolkit hebben we natuurlijk ook de gebruikelijke activiteiten, zoals informatieavonden, studiekeuzetesten en loopbaangesprekken.”


Welke rol speelt LOB in jullie onderwijs?

Patrick: “Loopbaanleren is al langer een rode draad binnen ons onderwijs, en we hebben onlangs een nieuwe visie op LOB geformuleerd omdat we het nog prominenter willen vormgeven in het curriculum. Je leert bij ons niet alleen voor een vak, maar ook voor je loopbaan. LOB moet daarom ook verweven zijn met álle opleidingen. Ik hoop dat we op die manier studenten gaan afleveren met nog betere loopbaancompetenties, waaronder het maken van goede keuzes. Onze studenten zullen hun hele leven nog keuzes maken. Het doel is dat ze daar op de vo-scholen én bij ons een goede basis voor leggen, zodat ze de keuzes kunnen maken die echt bij hen passen.”


Geldt dat ook voor zijinstromers?

Patrick: “Ja, zeker! Een tijdje terug vroeg iemand me: ‘Als een timmerman met een eigen bedrijf hier als zijinstromer komt studeren, krijgt die dan vrijstelling van LOB?’ Mijn antwoord was ‘Nee, niet op voorhand, want je weet niet of hij al loopbaancompetenties heeft. En óók binnen een eigen bedrijf ontwikkel je je, en wil je die loopbaancompetenties ontwikkelen. Het keuzeproces speelt niet alleen bij de studiekeuze voor een mbo-opleiding, ook daarna moet je blijven nadenken over je loopbaan.”
Sue: “Loopbaankeuzes maken hoort bij je leven. Misschien vraag ik me over vier jaar ook wel af of ik liever bakker wil worden. We hebben bij Gilde Opleidingen daarom ook een toegewijd team loopbaanadviseurs en voorlichters die jong én oud kunnen ondersteunen op het gebied van loopbaanvragen en studiekeuzeactiviteiten.”


‘Vandaag maak ik een keuze, vandaag volg ik mijn hart’, zingt Stef Classens. Jullie zeggen in deze campagne uitdrukkelijk: ‘Kies met je hart’.

Patrick: “Hoofd en hart zijn allebei belangrijk, maar de laatste jaren sloeg het wel erg door naar de rationele benadering. De balans was zoek.” Sue: “Het imago van het mbo speelde daarbij ook mee. Leerlingen die eigenlijk liever een meer praktisch beroep wilden, voelden extra druk door hun omgeving om toch zo ‘hoog’ mogelijk te kiezen, terwijl ze daar niet gelukkig van werden. Dat begint te veranderen. De laatste tijd wordt steeds meer het belang gezien van vakmanschap. Ik ben ook heel blij dat we onze studenten sinds een paar jaar gewoon ‘studenten’ mogen noemen.”
Patrick: “De inzet van minister Dijkgraaf als het gaat om het waarderen van beroepsopleidingen vind ik fantastisch. Onderschat niet hoe zwaar die maatschappelijke druk is van ‘hoe hoger, hoe beter’. Hoeveel leerlingen stranden niet in 4 havo omdat ze gepusht worden? ‘Wat ik moet en wat ik kan’, zingt Stef ook in het lied. Daar zit soms ook een spanning tussen. ’Kies wat bij je past’ is daarom een mooie boodschap.”


Maar raakt ‘het hoofd’ dan niet op de achtergrond? Je wilt toch ook dat leerlingen kansrijk kiezen? Of voor een sector met grote tekorten?

Patrick: “Kansrijk kiezen is belangrijk en natuurlijk wil je leerlingen meegeven dat er in bepaalde sectoren een enorme behoefte is aan vakmensen. Maar om eerlijk te zijn: eigenlijk geldt dit op het moment voor álle sectoren. Als je kiest wat echt bij je past, is de kans om voor je opleiding te slagen ook groter.”
Sue: “Het stukje ‘hoofd’ zit ook in de voorlichtingactiviteiten. We hopen dat leerlingen door de vragen in de toolbox ontdekken wat bij hen past, en dat ze daarmee een handvat hebben om een voorselectie te maken uit de voorlichtingsactiviteiten. Een baan met aanzien en geld moet je zeker kiezen, als dat is wat bij je past. Anderen willen echt iets bijdragen aan de samenleving, of allebei. En ná de voorlichting, als ze alle informatie hebben en uiteindelijk hun definitieve keuze maken, zeggen we: ‘Kies met je hart’.”


Wat is eigenlijk de belangrijkste reden dat studenten uitvallen of switchen?

Patrick: “Studenten geven zelf aan dat ze eerst een verkeerde keuze hebben gemaakt. Dat kan natuurlijk ook een sociaal wenselijk antwoord zijn, en ik vraag me sowieso af: hoe verkeerd was de keuze eigenlijk? Misschien was het op dat moment wel degelijk een goeie keuze, maar is je belangstelling inmiddels veranderd. ‘Verkeerd’ wil bovendien niet zeggen dat die keuze je niet geholpen heeft. Ik ben zelf ooit opgeleid tot gymleraar. Uiteindelijk sla je andere paden in, maar dan komen de competenties die je tijdens je studie opdeed nog steeds van pas. Discipline, mensenkennis. Een studiegenoot werd later een fantastische supply chain manager. Wat is er dan mis mee, als je na je opleiding niet in die richting verder gaat, maar met de competenties die je hebt opgedaan wel de basis legt voor je verdere loopbaan?”
Sue: “Er is geen verkeerde keuze, maar een gevoel van falen moet je natuurlijk niet hebben. Als je het gevoel hebt dat je keuze inmiddels niet meer bij je past, is het belangrijk dat je dat aan kunt geven. Wij willen je helpen!”


Wat zijn bij Gilde Opleidingen de opties voor studenten die van studie willen veranderen, of voor jongeren die echt niet weten wat ze willen gaan studeren?

Patrick: “Loopbaanadviseurs hebben daarbij ook een belangrijke rol. Die voeren een-op-een-gesprekken met leerlingen en studenten, eventueel met ouders erbij. Je kunt ook een keuzedeel meedoen, of een korte stage lopen bij een opleiding. We doen dat nu drie jaar en we zien dat studenten daardoor sneller op een voor hen goede plek terecht komen. En voor jongeren die het echt niet weten, hebben we inmiddels ook ‘Mijn Tussenjaar Mbo’, dat is echt een oriëntatietraject, met meer nadruk op persoonsvorming.”
Sue: “Veel opleidingen zijn trouwens zo flexibel ingericht dat je op meerdere momenten in het jaar, soms zelfs iedere maand, kunt instromen. Als je wilt switchen van studie, hoef je dus niet te wachten tot het nieuwe studiejaar, maar kun je veel sneller aan je nieuwe opleiding beginnen.”
 

Nog even naar de videoclip: daarin zie je dat de studiekeuze ook aan de keukentafel speelt.

Sue: “Ouders hebben, soms bewust en soms onbewust, een grote rol in het studiekeuzeproces. Uiteindelijk gaat het erom dat jongeren kiezen waar zíj gelukkig van worden en wat bij hen past. Maar houd er rekening mee dat jongeren in dit proces toch ook meenemen wat de ouder belangrijk vindt. Bijvoorbeeld een 'hogere opleiding' of het vak van je ouders kiezen.”
Patrick: “Ouders hebben trouwens ook vaak een vertekend beeld van het beroepsonderwijs. Misschien moeten we nog een stapje meer naar ouders toe zetten, om ze te helpen met de keukentafelgesprekken.”


In de video loopt alles goed af: de hoofdrolspeler maakt uiteindelijk een studiekeuze waar hij echt blij mee is. Wanneer is deze campagne een succes?

Sue: “Het nummer doet het goed. Ik krijg wekelijks updates en het is leuk om te zien dat het in de hitlijst in Rotterdam of Flevoland zit, of op 3FM en 100%NL wordt gedraaid. We ontvangen complimenten van mede-ROC’s en samenwerkingsverbanden, waarvoor we zeker dankbaar zijn. Studiekeuze en LOB is een thema dat we allemaal moeten omarmen. Als deze campagne leidt tot één extra keukentafelgesprek, is hij al geslaagd – en tegelijkertijd is het natuurlijk nooit klaar.”
Patrick: “De druk die de maatschappij op jongeren legt, mag best een tandje minder. Dat vind ik echt de kracht van het lied van Stef Classens: er zijn zoveel mogelijkheden, maar uiteindelijk kies je gewoon wat bij je past en dan waag je de sprong. Dat is wat we willen benadrukken: de studiekeuze is echt niet alleen maar zwaar. Het mag ook af en toe luchtig zijn.”

Tekst Anne Wesseling, Fotografie Hetty van Oijen

>

Het voormalige Slotervaartziekenhuis als opleidingsplek

“Studenten maken hier op alle mogelijke manieren kennis met het werkveld van de gezondheidszorg.”
 

Mbo-studenten van de zorg- en welzijnsopleidingen van ROC TOP krijgen sinds het begin van dit studiejaar les in het gebouw van het voormalige Slotervaartziekenhuis, temidden van medische bedrijven en instellingen. Docent verpleegkunde Judith Bromet en facilitair coördinator Brenda Weij vertellen over het ziekenhuisgebouw als opleidingsplek.

Hoe kan een gebouw meehelpen om studenten voor te bereiden op de beroepspraktijk? Het is nu te zien in het voormalige Slotervaartziekenhuis in Amsterdam. Sinds september krijgen zo’n 1500 studenten van de opleidingen binnen Zorg en Welzijn van ROC TOP hier les, in een aantal vleugels op de vijfde en zesde verdieping.

Judith Bromet is opleidingsmanager van de opleidingen Verpleegkunde en Verzorgende bij ROC TOP. Brenda Weij is als coördinator Servicepunt verantwoordelijk voor de faciliteiten. “Mijn allereerste baan als verpleegkundige was in het Slotervaartziekenhuis”, zegt Judith. “Dus toen ik hier voor het eerst weer binnenkwam was het echt een déjà vu: dit was waar ik begon, hier liep ik! Collega’s hadden dat ook, want ik ben niet de enige docent die hier vroeger heeft gewerkt. Sommige studenten zeiden: ‘Ik ben hier geboren’, want op de zesde verdieping was de afdeling gynaecologie. Of ze kennen het gebouw omdat familie in het Slotervaartziekenhuis heeft gelegen.” “Nadat het ziekenhuis failliet was gegaan, verkocht de gemeente het gebouw aan projectontwikkelaar Zadelhoff, onder de voorwaarde dat het een zorg-gerelateerde bestemming zou krijgen”, vertelt Brenda. “Wij zijn er als een van de eerste ingetrokken en verder zijn er nu onder meer een bloedbank, een diabetisch centrum en een locatie van het Antonie van Leeuwenhoekziekenhuis. De projectontwikkelaar had het gebouw aanvankelijk omgedoopt tot ‘Centrum voor Zorg’, maar iedereen noemt het gewoon ‘het Slotervaart’. Daaraan zie je wat een naam doet.”

Judith: “Als ik zeg dat ik in het Slotervaart werk, is de reactie vaak: ‘Hè, maar het is toch geen ziekenhuis meer?’ Dan moet ik uitleggen wat er veranderd is.”

 

Is het een groot contrast met waar jullie vandaan komen?

Judith: “Hiervoor zaten we in De Klencke in Amsterdam-Zuid. Dat was oorspronkelijk een kantoorgebouw en had totaal geen ziekenhuis-uitstraling, maar het was wel kleinschalig en knus. Voor onze studenten voelt het Slotervaart als een heel groot gebouw en de reistijd is ook vaak langer. Maar het gebouw zelf vind ik mooi. In mijn herinnering was het toen ik hier werkte echt een oud gebouw, het was niet de meest positieve periode. Nu is het is opgeknapt, nieuw, schoon, en alles werkt. Er is veel daglicht, de akoestiek in de lokalen is echt goed. Het voelt prettig. We zitten vrij hoog, als je naar buiten kijkt zie je zoveel: het uitzicht over Amsterdam, aan de andere kant de vliegtuigen die landen op Schiphol.”
Brenda: “Van buitenaf gezien is het een groot gebouw, maar eenmaal binnen is het zo ingericht dat het al snel ook best knus is. De lokalen zijn bijvoorbeeld geschikt voor 12, 18 en 24 personen. Als je twaalf studenten lesgeeft, zit je dus niet tegen lege tafels aan te kijken. En er is veel hout verwerkt, vandaar die fijne akoestiek. De omgeving is helemaal gericht op zorg en welzijn. Voor de studenten is dat een voordeel, de plek waar ze later kunnen gaan werken, daar zitten ze nu al middenin.”

 

Zijn er nog dingen overgebleven van het ziekenhuis?

Brenda: “Van de inrichting is niet veel over: alles is gestript en opnieuw opgebouwd en ingericht.” Judith: “Wij hoopten dat misschien de zuurstofringen hier nog in de muur zouden zitten, maar die waren er al uit. Er zijn bijvoorbeeld ook geen voormalige operatiezalen die we nu als praktijkruimte zouden kunnen gebruiken. Maar de praktijkruimten die we nu hebben, zijn wel helemaal op maat gemaakt en naar onze wensen ingericht. Die geven je ook echt het gevoel dat je in een ziekenhuis of verpleeghuis bent.”
Brenda: “Er zijn van het oude ziekenhuis nog wel wat spullen overgebleven, het lijkt me leuk om dat straks hier tentoon te stellen, zodat je nog kunt zien hoe het vroeger was.”

 

Het viel me bij aankomst op dat de brede, houten trap naar boven heel uitnodigend is, meer dan de lift. Is dat bewust?

Brenda: “Ja, er zitten nog meer aanpassingen in het gebouw die je nauwelijks opmerkt, maar die wel stimuleren om net een gezondere keuze te maken. Er is in onze vleugels bijvoorbeeld geen lift tussen de vijfde en zesde verdieping, dus studenten nemen vanzelf de trap. Roken is in het gebouw en op het hele terrein verboden, dus als studenten dat willen, moeten ze naar de bushalte lopen. We zijn een gecertificeerde ‘Gezonde school’, er ligt fruit klaar dat studenten gratis mee kunnen nemen, en in de automaten zitten sapjes en fruitsalades.”
Judith: “Zo’n omgeving past bij een opleiding welzijn of zorg. Het heeft met bewustwording te maken: als de gezondheidszorg je werkveld wordt, dan maak je er hier op alle mogelijke manier alvast kennis mee. Als je straks in een ziekenhuis werkt, kun je ook niet tussendoor even een sigaretje roken.”

Welke rol heeft LOB eigenlijk in de opleidingen van ROC TOP?

Judith: “LOB is belangrijk, met name het begeleidende deel: we zijn een kleinschalig ROC met veel individuele aandacht voor de studenten. Elke student heeft vanaf het eerste jaar tot het moment van afstuderen dezelfde mentor. Daardoor kun je echt een band opbouwen, en krijgt de student veel persoonlijke aandacht. Verder zijn onze docenten allemaal mensen uit het vak, dus we weten uit eigen ervaring waar we het over hebben en dat gebruiken we ook in de lessen. In het eerste jaar hebben we het bijvoorbeeld over wat de studenten kunnen verwachten als ze op stage gaan. Hoe is het om voor het eerst iemand te wassen? Dan vertel ik dat ik nog precies weet wie ik heb gewassen, hoe diegene eruitzag en wat die nodig had. Ik zie dan dat studenten zich opgelucht voelen: ze zijn niet die enige die er de eerste keer een beetje tegenop ziet, en ze leren ook dat het snel went. Als het in de les gaat over psychiatrie, kan ik vertellen over mijn ervaringen daar. Met voorbeelden maak je de stap naar de praktijk laagdrempeliger.”

 

Een voordeel van een omgeving met veel zorginstellingen is dat studenten ook vlakbij stage kunnen lopen of gastlessen kunnen volgen. Wordt er al samengewerkt met de andere organisaties?

Judith: “Dat begint te komen. Met het Antonie van Leeuwenhoek hadden we al eerder contact, zij gaan dit jaar gastlessen geven aan onze studenten. We hopen dat we in de toekomst ook bij de andere medische instellingen in het gebouw terecht kunnen voor gastlessen en stageplekken. De diversiteit is een groot voordeel. Als onze studenten bijvoorbeeld stage kunnen lopen bij een bloedbank, is dat een verbreding van hun ervaring. Je hoeft na je opleiding immers niet per se in een verpleeghuis of een ziekenhuis terecht te komen.”
Brenda: “Op dit moment zijn nog lang niet alle verdiepingen en vleugels van het gebouw bezet. Bovendien gaat er dit studiejaar nog veel tijd en aandacht naar de transitie van ROC TOP naar het ROC van Amsterdam. Volgend jaar komen we in rustiger vaarwater en dan worden die samenwerkingen ook verder uitgewerkt.”

 

Je noemt het al: ROC TOP is onlangs onderdeel geworden van ROCvA. Wat verandert er precies voor de studenten?

Judith: “Op dit moment weten veel studenten niet eens dat er een fusie speelt, maar in de toekomst verhuizen onze welzijnsopleidingen naar een andere locatie, en komen de verpleegkunde-opleidingen van ROCvA naar het Slotervaart. Het aantal studenten hier blijft ongeveer 1500, maar de focus ligt dan dus echt op de opleidingen Verpleegkunde en Verzorgende. Er komen nieuwe docenten en studenten bij, dat wordt een onrustige periode. We willen in elk geval dat het Slotervaart de persoonlijke sfeer en de LOB-aanpak van ROC TOP houdt, met veel individuele aandacht voor de studenten.”
Brenda: “Voor sommige studenten is het waarschijnlijk even slikken, want ze kozen bewust voor ROC TOP omdat ze naar een kleinschalig ROC wilden, en nu studeren ze alsnog aan het veel grotere ROCvA. De uitdaging is om te zorgen dat de studenten zich hier thuis blijven voelen. Daarbij kan het gebouw denk ik ook een rol spelen. Het ‘hart’, waar je binnenkomt en waar de gangen van de vier vleugels op uitkomen, is nu nog bijvoorbeeld nog opgeruimd en leeg. Dat wordt in de loop der tijd vanzelf gezelliger, dat heeft gewoon even tijd nodig. Aan de buitenkant ziet het gebouw er groot uit, maar in onze vleugels wordt het vanzelf weer knus.”

 

Denk je dat het in de toekomst ook meer studenten naar de verpleegkunde-opleidingen trekt?

Judith: “Als een student echt gemotiveerd is om een verpleegkunde-opleiding te volgen, maakt het niet uit of die hier zit of ergens anders. Maar voor de opleiding zelf is het wel een voordeel, omdat we met de studenten nu veel gemakkelijker in de keuken van een andere organisatie kunnen kijken. Bovendien geeft het de opleiding meer uitstraling. Ook naar de ouders toe. Ik hoorde laatst een ouder zeggen: ‘Ik weet nog dat mijn moeder hier lag!’ En ouders zijn belangrijk in het studiekeuzeproces, dat kan straks misschien ook meespelen als nieuwe studenten hun opleiding kiezen.” Brenda: “Iedereen kende het Slotervaart, en het hééft gewoon iets om hier te mogen werken of studeren. Ik voel me gewoon trots als ik ’s morgens door de tuin naar de hoofdingang loop. Dan denk ik: ‘Kijk, het Slotervaart, daar werk ik!’”

__________________________________________

 Het Slotervaart als opleidingsplek – wat vinden de studenten?

De vierdejaars studenten Verpleegkunde vinden het leuk dat ze nu in het voormalige Slotervaartziekenhuis studeren. “Als ik het vertel, zeggen mensen vaak ‘Oh, ik dacht dat het gesloten was!’,” zegt Elisa. “Dan vind ik het leuk om uit te leggen dat ik hier nu les heb.” Nikki kende het gebouw nog als ziekenhuis, omdat ze hier wel eens op bezoek kwam. “Het is in het begin wel een gek gevoel, dan kom je in een ziekenhuis dat je kent, en ineens heb je er les. Maar ik vind het wel vet dat we nu hier zitten.”
Junior vindt het een unieke ervaring: “Je komt al direct in contact met de werkvloer, terwijl je nog in je opleiding zit. Op de etages onder en boven ons zitten bijvoorbeeld een diabetisch centrum, een cardiologische kliniek en een medische kinderopvang. Dat geeft een bepaalde chemie in het gebouw.”
Noël merkt dat ook: “Vanochtend stond ik in de lift met mensen van het Diabetes Centrum, die hadden het over dingen waar we het in de les ook over hebben.” De vierdejaars krijgen alleen nog dit jaar les in het voormalige Slotervaart, dus voor hen maakt het niet zoveel uit, voegt ze toe. “Maar voor volgende klassen en nieuwe studenten lijkt het me echt geweldig om in dit gebouw les te hebben.” Het enige dat nóg cooler zou zijn? Dat is als het een écht werkend ziekenhuis zou zijn. Nikki: “Eigenlijk hadden ze het moeten houden!”

__________________________________________

 

Tekst: Anne Wesseling, Fotografie: Hetty van Oijen

>

We hebben weinig tijd, dus laten we vertragen!

Welke interventies zijn effectief als scholen besluiten om zoveel mogelijk mensen van het team te betrekken bij LOB?

 

Vooral niet te overhaast te werk gaan blijkt uit onderzoek. Mieke van Diepen, Daphne Wiersema en Japke Ebbinge van het Lectoraat Kansrijke Schoolloopbanen in een Diverse Stad en de Leergang Loopbaancoaching van de Hogeschool van Amsterdam, brachten met hun onderzoek ‘We hebben weinig tijd, dus laten we vertragen’ in kaart wat docententeams nodig hebben om loopbaanbegeleiding meer van iedereen te maken. Op basis van hun praktijkgerichte onderzoek geven de onderzoekers veel praktische tips om dit veranderproces tot stand te brengen. Het onderzoek werd uitgevoerd in samenwerking met verschillende onderwijsorganisaties, waarbij zoveel mogelijk mensen vanuit verschillende rollen betrokken waren.

De betrokken organisaties committeerden zich om stappen te zetten voor meer betrokkenheid bij LOB in een viertal doelstellingen: visievorming, draagvlak ontwikkelen voor de ontwikkelde visie, inzicht geven aan betrokken professionals op welke manier zij een rol kunnen spelen in de loopbaanbegeleiding van leerlingen én kennis en vaardigheden ontwikkelen om dit te kunnen doen. Maar voordat de schoolteams aan de slag gingen met de bovengenoemde doelstellingen, werd eerst vooral tijd en energie gestoken in het creëren van een context. Deze context moest aan drie voorwaarden voldoen: het slim organiseren van het versterken van LOB door managers of leidinggevenden, professionele ruimte creëren voor het schoolteam en het (voortdurend) aanjagen van het veranderproces door de experts binnen de organisatie. Deze drie voorwaarden beïnvloeden elkaar. Zo is slim organiseren door het management bijvoorbeeld nodig om de professionele ruimte voor docenten mogelijk te maken.


Slim organiseren

De onderzoekers hebben vijf sleutels geformuleerd die managers en leidinggevenden kunnen gebruiken om het proces om loopbaanbegeleiding meer van iedereen te maken te ondersteunen.

  • Begin klein en ga uit van wat er op school al gebeurt op het gebied van loopbaanontwikkeling- en begeleiding.

  • Toon interesse en geef steun, maak weloverwogen keuzes die laten zien dat je hecht aan het belang van loopbaanbegeleiding.

  • Houd de regie op het proces van docentprofessionalisering (door een aanjager) en bouw aan een gedeelde verantwoordelijkheid van het team.

  • Zet de aanjagers van het proces in positie en geef ze de ruimte om loopbaanbegeleiding een onderwerp te maken dat zichtbaar is en leeft binnen de gehele organisatie.

  • Zorg voor zogenaamde ‘sparringpartners’ voor de aanjagers. Deze ‘sparringpartners kunnen fungeren als maatje voor de aanjager of er bijvoorbeeld voor waken dat er te snel te grote stappen worden gezet in het veranderproces. Managers kunnen zelf ook de rol van ‘sparringpartner’ voor de aanjager vervullen.


Professionele ruimte benutten

Professionele ruimte geven en benutten blijkt uit het onderzoek, is noodzakelijk om loopbaanbegeleiding meer van iedereen te maken. Dit begint met het kiezen voor vertraging en verbinding. Vooral de tijd nemen om met elkaar te onderzoeken waarom een grotere betrokkenheid van zoveel mensen binnen de school bij LOB belangrijk is. Hiervoor kan de dialoog als middel worden ingezet, maar ook verschillende vormen van intervisie of andere ‘ontmoetingen-zonder-agenda’, zijn helpend bij het ontstaan van professionele ruimte.

Aanjagen

Aanjagers (bijvoorbeeld decanen) zijn nodig om het thema voortdurend onder de aandacht te brengen en te houden. Aanjagers die zichzelf (en het thema) zichtbaar maken, proactief handelen en ruimte innemen, kunnen managers helpen om slim te organiseren en docenten helpen om professionele ruimte te benutten. Andersom werkt het ook: als managers slim organiseren en docenten de professionele ruimte benutten, kan de aanjager zichzelf goed zichtbaar maken en invloed uitoefenen. Aanjagen en regie voeren vraagt om luisteren en ruimte maken voor ervaringen, gedachten en gevoelens van collega’s. Daarnaast om het inspireren van collega’s voor LOB en het verbinden van de visie van de instelling met dat wat al gebeurt.

____________________________________________

TIPS

Kennis en vaardigheden aanleren Bij het aanleren van kennis en vaardigheden (professionalisering) is het erg belangrijk dat eerst aan bovengenoemde drie voorwaarden wordt voldaan. Het is noodzakelijk dat het management slim organiseert, het docententeam leert om professionele ruimte te benutten en aanjagers aansluiten bij de behoeften die leven en hierin voortdurend in verbinding blijven. Het is daarbij een uitdaging om als organisatie te balanceren tussen het vervullen van behoefte aan ‘klassieke’ training of aanbod van concrete kennis en vaardigheden en de wetenschap dat soms het vertragen meer oplevert dan dergelijke trainingen.

____________________________________________

>

LOB op de lerarenopleiding heeft echt een positieve impact

Als docent oefenen met LOB-vaardigheden is ook goed voor je éigen ontwikkeling.

 

Niet alle lerarenopleidingen hebben aandacht voor LOB. Dat is jammer, vinden Karina Baarda (Expertisepunt LOB) en Minette van den Bemd van BiOND, de vereniging voor begeleiders van jongeren in het voortgezet onderwijs en het mbo. Aandacht voor LOB heeft namelijk een aantal positieve effecten, die niet alleen doorwerken op school. “Wanneer je als docent oefent met LOB-vaardigheden, is dat ook goed voor je éigen ontwikkeling.”

Loopbaanontwikkeling, loopbaanbegeleiding, leerlingen helpen ontdekken wie ze zijn en wat hun talenten zijn, kortom: leerlingen en studenten begeleiden in hun ontwikkeling en voorbereiden op een volgende stap, na de middelbare school, mbo en hbo. Het zijn allemaal belangrijke vaardigheden voor een docent. Toch is er voor LOB in de lerarenopleidingen nog weinig aandacht, signaleren BiOND (de vereniging voor begeleiders van jongeren in het v oortgezet onderwijs) en het Expertisepunt LOB. Reden om de handen ineen te slaan en het onderwerp op de kaart te zetten.
“Op een aantal hogescholen wordt er bij specifieke lerarenopleidingen wel al aandacht besteed aan LOB, en soms is het voor studenten mogelijk om een minor of een los vak over LOB te volgen”, zegt Minette van den Bemd. “Maar vrijwel nergens is LOB structureel onderdeel van de lerarenopleiding, en vaak ontbreekt het zelfs helemaal op het curriculum. Terwijl álle docenten in hun dagelijkse lespraktijk te maken krijgen met LOB.”
Karina Baarda: “Wij zeggen altijd: ‘LOB is van iedereen en LOB past in iedere les’. Dus niet alleen in de mentorles, maar ook in de vaklessen. Docenten geven hun vak, maar ze zijn daarbij ook begeleider van jongeren. Juist die begeleiding, daarover gaat het bij LOB. Het zou helpen als studenten dat al meekrijgen in de lerarenopleiding.”

 

Is het beroepsbeeld van leraren volgens jullie nog teveel toegespitst op het overdragen van kennis?

Minette: “Dat is inderdaad nog steeds het overheersende beroepsbeeld. Lerarenopleiders leiden studenten op als leraar en de studenten denken ook: ‘Ik word leraar, dus ik ga kennis overdragen’. Wat studenten tijdens de opleiding leren is vooral gericht op de inhoud en de vakdidactiek. Maar als je aan studenten op de lerarenopleiding vraagt ‘wie is jouw rolmodel?’, gaat het vrijwel altijd om een docent door wie ze zich gezien voelden. Een inspirerende docent, met aandacht voor de leerlingen.”
Karina: “Die individuele aandacht voor de identiteitsontwikkeling van de leerling, daarover gaat het bij LOB. Met LOB in de lerarenopleiding geef je studenten dus eigenlijk de instrumenten om de docent te worden die ze wíllen worden.”

 

Waarom is het volgens jullie noodzakelijk dat alle docenten oog hebben voor de ontwikkeling van leerlingen?

Minette: “Toen ik zelf begon als docent wiskunde, dertig jaar geleden, lag de nadruk in de praktijk van het lesgeven vooral op de vakinhoud. Nu zie je op de lerarenopleidingen meer studenten die het leuk vinden om met jongeren te werken en daarnaast ook een vak te geven. Je kunt als docent in deze tijd gewoon niet meer alleen gefocust zijn op de inhoud van je vak, zoals dertig jaar geleden nog wel kon. De maatschappij is veranderd en jongeren zijn ook veranderd. Alleen al de zorgen die ze hebben: het milieu, oorlog, immigratie, polarisatie. Er gaat zoveel in die hoofden om.”
Karina: “Daar moet op school aandacht voor zijn, niet alleen in mentorlessen maar ook in de vaklessen. Ik kom vanuit het vmbo, waar ik begon als docent en uiteindelijk tien jaar een vmbo-school mocht leiden. Daar heb ik ervaren dat je ook in de vakles niets begint als er iets niet in orde is met leerlingen. Of dat nu een overleden opa is, of ruzie in de pauze: dáár moet eerst aandacht voor zijn. Op die manier maak je ruimte, zodat de leerlingen kunnen leren. Het onderwijs heeft professionals nodig die daar oog voor hebben. Die de leerlingen zíen – en daarnaast ook nog een vak geven.”

 

Hebben jullie voorbeelden van hoe LOB in een vakles eruit ziet?

Karina: “Ik hoorde van een ervaren docent dat hij in de les veel groepswerk gaf. Als hem opviel dat een leerling de leiding nam, zei hij dat tegen de leerling, en vroeg dan bijvoorbeeld ‘Ik zie dat jou dat ligt, zou jij het leuk vinden om de sportdag te helpen organiseren?’ Dát is LOB. Dat je zoiets opmerkt, en het teruggeeft aan de leerling. Het gaat om het zoeken naar de talenten van de leerlingen.”
Minette: “LOB gaat ook over ervaringsgericht onderwijs. Dat betekent niet dat je het leren weg laat, het gaat om de manier waarop je die kennis overbrengt. Meer aandacht voor LOB in de les kan dus ook zorgen dat die basisvaardigheden juist béter beklijven bij de leerlingen. Leerlingen vragen er zelf ook om. Een vertegenwoordiger van het LAKS verwoordde het laatst mooi: ‘Je kunt bij natuurkunde vertellen wat een formule is, of je neemt me mee naar een brug en je laat zien hoe die formule wordt toegepast en waaróm dat belangrijk is. Dan blijft de stof ook veel beter hangen.’”

 

Meer LOB op de lerarenopleiding, wordt een student daar later ook een betere leraar van?

Karina: “Dat denk ik zeker. LOB heeft te maken met het begeleiden van leerlingen in het algemeen: hoe voer je een goed gesprek met jongeren, hoe help je ze bij hun ontwikkeling en hoe help je ze te reflecteren op hun ervaringen? Als je die begeleiding van leerlingen goed in de vingers hebt, werk je ook aan een beter klassenmanagement en een betere sfeer in de klas. De aandacht voor LOB heeft een bredere impact dan je op het eerste gezicht zou zeggen.”
Minette: “Aandacht voor LOB tijdens de lerarenopleiding gaat bovendien niet alleen over wat je als toekomstig docent gaat doen, het draagt ook bij aan je eigen ontwikkeling als student. Door bezig te zijn met LOB ga je vanzelf ook over je eigen loopbaan en ontwikkeling nadenken. ‘Waar ben ik zelf goed in, wat past echt bij mij? Doe ik nog de dingen waar mijn hart sneller van gaat kloppen?’ Dat zijn ook voor studenten en startende docenten hele relevante vragen.”

 

Zou dat indirect ook kunnen helpen tegen het lerarentekort?

Minette: “Het zou zeker kunnen helpen tegen voortijdige uitstroom van jonge leraren. Al speelt daarbij natuurlijk veel meer mee: je krijgt als docent van alles op je bord en er zijn grote tekorten, en daardoor vaak minder tijd voor begeleiding van de startende docent in de inductieperiode. Het is nu bovendien gemakkelijk om te switchen naar een ander werkveld, omdat er bijna overal tekorten zijn. Maar als LOB jonge leraren sterker maakt als docent, dan is voor hen het lesgeven daarmee ook leuker. Dan is de kans dat je uitvalt minder groot.”
Karina: “Een ander aspect werd genoemd in het rapport ‘Vissen in eigen vijver’: van scholen waar veel aandacht is voor LOB, en waar dat ook vanuit het bestuur geborgd wordt, stromen significant meer leerlingen door naar een lerarenopleiding. Docenten zijn op die scholen ambassadeurs van hun eigen beroepsgroep, want ze laten aan hun leerlingen zien dat het vak van docent hartstikke leuk is. Daardoor kiezen leerlingen vanuit die scholen dus ook eerder voor de lerarenopleiding, en vaak komen ze vervolgens ook als leraar terug op hun eigen school.”

 

Intussen betekent dat lerarentekort ook dat er weinig tijd is om beginnende leraren goed te begeleiden.

Karina: “Het lerarentekort is ook tijdens de opleiding al een belangrijke factor. Er zijn nu studenten aan lerarenopleidingen die tijdens hun studie al bijna voltijds aan het werk zijn. Bij de inductieperiode op scholen is er intussen vaak niet genoeg tijd om beginnende docenten goed te begeleiden. Terwijl alle beginnende docenten ook een soort (LOB)-coach zou moeten hebben, om samen te reflecteren op hoe het lesgeven gaat, wat er beter kan, of ze op hun plek zijn. Hoe gaat het in de klas, welk onderdeel van het lesgeven past echt bij jou, wat zou je willen leren, hoe kun jij de leraar zijn die je wilt zijn? Dat is belangrijk voor docenten die net van de lerarenopleiding komen, maar ook voor zijinstromers.”
Minette: “Wat we eerder al zeiden: eigenlijk zou er een doorlopende LOB-leerlijn moeten zijn voor de studenten en docenten zelf. LOB op de lerarenopleiding is niet alleen relevant omdat de docent dan leerlingen beter kan begeleiden, je denkt door LOB ook als docent meer na over je éigen loopbaan.”

 

Wat is eigenlijk de reden dat er nog weinig aandacht is voor LOB op de lerarenopleiding?

Minette: “Dat zit vooral in de overladenheid van het programma op de lerarenopleidingen. Het curriculum is al heel vol, dus je moet keuzes maken. Daarbij zou je kunnen denken: vrijwel geen enkele beginnende docent wordt meteen ook mentor, dus beginnende docenten hebben LOB niet direct nodig. Maar eigenlijk is dat juist een reden om LOB juist wel een plek te geven: als een beginnende docent tijdens de opleiding al kennis heeft gemaakt met LOB, kan die daarna veel sneller mentor worden.”

 

Hoe zien jullie die plek voor LOB in de lerarenopleiding?

Minette: “LOB kan bijvoorbeeld onderdeel uitmaken van de vakdidactiek: op welke specifieke manier kun je in jouw vaklessen LOB verwerken? En misschien moeten we in de toekomst ook ruimte maken door anders naar het curriculum te kijken. Als op termijn bijvoorbeeld het curriculum voor middelbare scholen aangepast zou worden, met meer aandacht voor LOB en voor ervaringsgericht leren, dan gaan de lerarenopleidingen waarschijnlijk vanzelf mee in die ontwikkeling en komt er ook ruimte in het programma.”
Karina: “Daarnaast is het belangrijk dat er aandacht is voor de samenwerking op het gebied van LOB. Hoe zorg je op school sámen voor een loopbaangerichte leeromgeving? Zowel binnen een leerjaar als in een doorlopende leerlijn? Dat verschilt natuurlijk per school, want scholen zijn autonoom in hoe ze LOB vormgeven. Maar de basis van LOB zouden studenten moeten meekrijgen, zodat ze die samenwerking als beginnend docent ook kunnen helpen vormgeven.”

 

Onlangs organiseerden jullie een bijeenkomst over aandacht voor LOB op de lerarenopleiding. Hoe verliep die?

Karina: “Op de startbijeenkomst waren vertegenwoordigers aanwezig van onder meer het ministerie van OCW, van SLO, het LAKS, de VO-raad, diverse hbo-scholen en onafhankelijke deskundigen. We merkten daar dat iedereen het belang van LOB op de lerarenopleidingen onderschreef en ook bereid was zich ervoor in te zetten. Dat was heel positief.”
Minette: “We gaan ons nu eerst buigen over een concreet actieplan, de taken verdelen en een tijdpad vaststellen. We hopen alle docentenopleidingen te overtuigen dat aandacht voor LOB in het curriculum loont. Waarbij je als school natuurlijk de vrijheid hebt om het in te passen op een manier die past bij jouw opleiding. Daar gaan we voor.” Karina: “Een vervolgbijeenkomst is al gepland. Dus: wordt vervolgd!”
 

Tekst Anne Wesseling Fotografie Hetty van Oijen

 

>

Oriëntatie in bedrijf

Vmbo-leerlingen beleven en ervaren op de werkvloer welke opleiding bij ze past
 

 

Als je als vierdejaars vmbo-leerling uit de regio Arnhem nog niet goed weet welke vervolgopleiding bij je past, kun je óp de werkvloer kennismaken met verschillende bedrijven uit de regio.

Bij het project ‘Oriëntatie in bedrijf’ zijn 14 bedrijven aangesloten die branches vertegenwoordigen als groen, zorg, welzijn, techniek, automotive, ICT, horeca en toerisme. Deze bedrijven geven leerlingen van 12 scholen uit de regio de kans om een bedrijf van binnenuit te leren kennen. Het gaat dan echt om ervaren en beleven: wat voor soort mensen werken bij dit bedrijf, wat doen zij voor werk, hoe is de sfeer en welke toekomstmogelijkheden zijn er bij dit bedrijf/deze branche? Op deze manier kunnen leerlingen veel beter beoordelen of een branche bij ze past en daardoor een betere studiekeuze maken.

Rien ter Veen en Marianne Vogels, beide werkzaam bij het Astrum College (mbo), coördineren dit project ‘Oriëntatie in bedrijf’. Zij zorgen voor een netwerk van regionale bedrijven, onderhouden het contact met de decanen van de bij het project aangesloten scholen en koppelen de leerlingen - die via de school worden ingeschreven - aan het juiste bedrijf.

“Van december tot en met maart kunnen de leerlingen die dat willen zich via hun decaan inschrijven voor maximaal drie bedrijfsbezoeken”, vertellen Rien en Marianne. “Belangrijk is dat leerlingen zich - voordat ze op bedrijfsbezoek gaan - al goed hebben voorbereid, zodat ze zoveel mogelijk profijt hebben van het bezoek. Hiervoor hebben wij een opdracht ontwikkeld die decanen door de betreffende leerlingen kunnen laten maken. In deze opdracht staan ook vragen die leerlingen beantwoorden nadat ze op bedrijfsbezoek zijn geweest. De rol van de decaan binnen ons project is erg belangrijk. De decaan is immers degene die de leerlingen informeert, selecteert en uiteindelijk inschrijft voor de bedrijfsbezoeken. Bij het terugkijken op de ervaring die de leerling heeft opgedaan bij het bedrijfsbezoek, is het belangrijk dat de decaan of de mentor daarover met de leerling in gesprek gaat. Wat heb je ervaren en beleefd en wat betekent dat voor jouw studiekeuze? Omdat we te maken hebben met 12 verschillende scholen, is het natuurlijk niet zo dat op iedere school precies hetzelfde gebeurt als het gaat om LOB. Maar begeleiding van de mentor en de decaan, in wat voor vorm dan ook, helpt leerlingen om zoveel mogelijk uit een bedrijfsbezoek te halen.

Bedrijven vragen we om een programma te maken dat gericht is op ontdekken en beleven. Op de dag van het bedrijfsbezoek gaat het dan het bijvoorbeeld om kennismaken met het bedrijf (en de branche), de mogelijkheid om in gesprek te gaan met een aantal werknemers en daarnaast een workshop of andere activiteit, waarbij het de bedoeling is dat leerlingen zelf aan de slag gaan, zodat leerlingen na het bezoek antwoord kunnen geven op vragen als: Waarom is het leuk (of niet) om bij dit bedrijf te werken? Pas ik hier? Wat vind ik van de sfeer en de werkzaamheden? Zie ik mezelf hier werken?

Bij de bedrijfsbezoeken doen leerlingen vaak bijzondere ervaringen op. Zo was er kortgeleden een groep leerlingen die op bedrijfsbezoek ging bij Philabruis, een leer- en werkplek voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Bij dit bezoek werkten de leerlingen samen met de werknemers aan het inpakken van producten. Dat was zowel voor de leerlingen als voor de werknemers een mooie en bijzondere ervaring!

Wij blijven op zoek naar nog meer bedrijven die zich willen aansluiten bij ons project. We gaan graag de samenwerking aan!

_________________________________

TIPS

  1. Zorg ervoor dat decanen in het voor- en na traject goed geïnformeerd zijn.
  2. Vervoer naar de bedrijven is belangrijk. Hoe krijg je alle leerlingen vanuit verschillende scholen op de juiste locatie?
  3. Help bedrijven bij het vormgeven van een programma. Leerlingen kunnen bijvoorbeeld niet 45 minuten stilzitten en luisteren.

_________________________________

 

>

Samenwerking tussen vmbo en mbo zorgt voor meer kansen

In Assen stromen meer vmbo-leerlingen beter door naar het mbo, sinds de scholen de handen ineensloegen en doorlopende leerlijnen creëerden.

 

Projectleiders Huubs Hubbeling van het Dr. Nassau College (vo) en Karin Stoffers van het ROC Drenthe College (mbo) namen het initiatief.

Het doel van doorlopende leerlijnen is een betere doorstroom van vmbo-leerlingen naar het mbo doordat het onderwijs beter op elkaar is afgestemd (zie kader). Via de qr-code is in de video te zien hoe de samenwerking tussen de vo-scholen Dr. Nassau College Penta, Vincent van Gogh Salland en Terra Assen met de mbo-instelling Drenthe College tot stand kwam en hoe de eerste ervaringen waren. Karin is nog steeds projectleider, Huubs is deels betrokken. Ze brengen collega’s samen en stimuleren ze.

 

Inzet en betrokkenheid

Vele medewerkers van de deelnemende scholen zijn al jaren betrokken bij de ontwikkeling van de doorlopende leerlijnen. Werkgroepen met mbo- en vo-leraren bespreken hun curriculum met elkaar en stemmen ze - waar mogelijk - op elkaar af, leidinggevenden ondersteunen hun werk, onder andere door te faciliteren. Mbo-docent Horeca Geert Jan Siebring: “Ik zie het als pioniers- met een stukje liefdadigheidswerk en zet me hier graag voor in.”

 

Doorlopende leerlijn als loopbaanoriëntatie

Een aantal jaren geleden is binnen de vijf profielen van vmbo-basis (bb) en vmbo-kader (kb) gestart met doorlopende leerlijnen. Voor elk mbo-profiel ziet de invulling er anders uit. Leerlingen kunnen meelopen met lessen op het Drenthe College en de vo-scholen zorgen voor inhoudelijke afstemming van de vakken. Geert Jan: “Leerlingen van het vmbo doen nu korte workshops bij Horeca, Bakkerij en Recreatie (HBR), zoals mini-barista, basisflamberen en zelf friet maken. Daarnaast vertellen we ze meer over deze opleiding op het mbo.” De leerlingen maken kennis met de vakken op het mbo en ze maken een weloverwogen keuze voor hun vervolgstudie. “Een doorlopende leerlijn zien wij als Loopbaanoriëntatie en begeleiding (LOB)-activiteit. De leerlingen volgen LOB-gerichte activiteiten in het bedrijfsleven of op het mbo om een goed beeld van de opleiding te krijgen en om zich te oriënteren”, legt Huubs uit. Karin: “Intussen hebben we ook een doorlopende leerlijn ontwikkeld van het vmbo-t (theoretische leerwegen) en gl (gemengde leerweg) naar mbo niveau 3 en 4.”

Lees verder op de website van de VO-raad

Bron: VO-raad

>

Je (vmbo)profiel al kiezen aan het eind van klas 1

Leg de focus in ieder leerjaar op het kennismaken met de beroepspraktijk en ervarend leren!
 

Op Beroepencollege de Swaef in Rotterdam-Zuid krijgen alle leerlingen vanaf de start van leerjaar 1 acht uur per week les in de vijf beroepsgerichte profielen die de school aanbiedt. Aan het eind van het eerste jaar kiezen de leerlingen welk profiel het best bij ze past en gaan ze dit profiel verder verkennen in leerjaar 2.

Peter van de Minkelis, docent economie en decaan op De Swaef, vertelt hoe dit concept werkt.

“Beroepencollege de Swaef is een van de locaties van de Scholengroep Driestar-Wartburg en wij zijn binnen deze groep een échte vmbo-locatie met drie leerwegen: de basisberoepsgerichte-, de kaderberoepsgerichte- en de gemengde leerweg. De theoretische leerweg hebben we als scholengroep ook, maar die is op een andere locatie gehuisvest.
Op De Swaef kun je kiezen uit vijf profielen: BWI, PIE, M&T, Z&W en E&O. Binnen het onderwijs op onze school ligt de focus in ieder leerjaar op kennismaken met de beroepspraktijk en ervarend leren. Al in leerjaar 1 voer je opdrachten uit zoals je dat ook in de bovenbouw van het beroepsgerichte onderwijs doet.

We zijn dit onderwijsconcept gestart in een periode waarin ons leerlingenaantal terugliep en we kunnen nu – terugkijkend – zeggen dat dit een heel succesvolle aanpak is geweest! Leerlingen die zich inschrijven voor onze school kiezen echt heel bewust voor ons beroeps- en ervaringsgerichte programma. Het is zelfs zo dat veel van onze leerlingen uit de gemengde leerweg een hele bewuste keuze hebben gemaakt voor deze leerweg bij ons op school en dus niet voor de theoretische leerweg hebben gekozen.

Al vanaf dag 1 in leerjaar 1 beginnen we met de voorbereiding op de profielkeuze: welke profielen zijn er en wat ga je dit leerjaar doen en leren? Alle vijf de profielen worden het hele jaar door binnen een contextrijk en praktisch programma aangeboden in twee dagdelen per week in de lessen ‘Mijn beroep’. Leerlingen doen binnen deze lessen ervaring op binnen alle vijf de profielen, ongeacht hun voorkeur. Halverwege het jaar – in februari – maken de leerlingen de voorlopige balans op. Er vindt dan een mol-gesprek plaats dat gaat over alle aspecten van het schoolleven en dus ook over de profielkeuze: welke profielen hebben jouw voorkeur, binnen welk profiel ben je denk je het meest op je plek?
Na de voorjaarsvakantie krijgen de leerlingen een thuisopdracht mee. Deze opdracht is ontworpen op basis van filmpjes die de collega’s hebben gemaakt over de vijf profielen. Zo krijgen de leerlingen en de ouders dus nog een keer informatie over alle profielen en wordt er thuis ook nog een keer overgesproken.
Op een avond in april komen de leerlingen dan samen met een van de ouders naar school. Samen gaan ze bij het voorlopig gekozen profiel aan de slag. Dat is ontzettend leuk om te zien! Het is een opdracht die je echt samen moet uitvoeren, bijvoorbeeld een moeder en dochter die samen aan een auto moeten sleutelen, iets dat voor de moeder soms even wennen is! Na de praktische opdracht gaan leerlingen met hun ouder/verzorger naar het lokaal van de mentor om in gesprek te gaan over hun ervaringen bij de praktische opdracht van die avond. Heel boeiend om te zien hoe leuk zowel de leerling als de ouder de samenwerkingsopdracht vaak hebben ervaren. Na deze avond maken de leerlingen de keuze voor hun profiel.

Natuurlijk is er altijd een klein deel van de leerlingen dat nog twijfelt. Deze leerlingen krijgen extra begeleiding en aandacht in leerjaar 2, want natuurlijk hebben ze gewoon het recht om tot het eind van klas 2 een ander profiel te kiezen. Daarmee volgen we de wettelijke bepaling rondom profielkeuze. In klas 2 krijgen de leerlingen acht uur per week les in het gekozen profiel in de lessen ‘Mijn beroep’. Ook dan is er aandacht voor de evaluatie van deze lessen, zoals bij het mol-gesprek halverwege het jaar of bij een gesprek met de mentor. Het mooie is dat in de bovenbouw verreweg de meeste leerlingen nog steeds tevreden zijn met hun profielkeuze.
Als leerlingen niet tevreden zijn, dan zijn dat doorgaans de leerlingen die niet bij ons in de onderbouw hebben gezeten, maar zijn ingestroomd. Deze leerlingen hebben niet kunnen kiezen op basis van de ervaringen die onze leerlingen in de onderbouw opdoen, en dat blijkt dus veel moeilijker te zijn!”

_________________________________________

TIPS:

  • Een mol-gesprek geeft leerlingen de regie en focus bij de profielkeuze.
  • Zorg voor een doorlopende leerlijn in klas 1 en 2 en daarna in de bovenbouw.
  • Betrek ouders bij de profielkeuze door thuisopdrachten in te zetten en interactieve ouderavonden te organiseren.

 

_________________________________________

 

>

Lespakket Decision Quality

Hulp bij het maken van een weloverwogen studiekeuze

 

 

Tilburg University ontwikkelde een lespakket dat leerlingen uit de bovenbouw van havo en vwo kan helpen bij het maken van een weloverwogen studiekeuze.

Het lespakket is gebaseerd op een wetenschappelijk onderbouwde methode die in het bedrijfsleven wordt gebruikt om grote beslissingen te nemen én te onderbouwen. Bijzonder hoogleraar Kuno Huisman van Tilburg University verwerkte deze methode voor het bedrijfsleven in een lespakket voor middelbare scholen, waarbij leerlingen in zes stappen (modules) het studiekeuzeproces doorlopen.

Het lespakket bestaat uit een PowerPointpresentatie voor decanen en mentoren, een werkboek en negen instructievideo’s voor de leerlingen. De PowerPoint is bedoeld voor de begeleiders en legt precies uit hoe de studiekeuzetool kan worden ingezet in de les. Het is belangrijk om deze PowerPoint eerst met het begeleidende team te bekijken om de methode in de vingers te krijgen en te beslissen hoeveel lestijd er kan worden gebruikt om alle zes modules door de leerlingen te laten doorlopen. De negen video’s leiden steeds een onderdeel van de les in. De methode en de zes thema’s van de modules worden hierin toegelicht: er worden valkuilen benoemd en er zijn verhalen van ervaringsdeskundigen. Leerlingen gaan na het bekijken van de instructievideo die hoort bij de les, zelf aan de slag met de opdrachten uit het werkboek. Het werkboek kan uitgeprint worden, maar is ook online in te vullen. Het is de bedoeling dat er na ieder hoofdstuk tijd wordt ingeruimd voor het delen en uitwisselen van ervaringen met de klas. De methode geeft decanen en mentoren aanknopingspunten voor het LOB-programma, waarbij zij zelf kunnen bepalen aan welke onderwerpen extra aandacht wordt gegeven.

Meer weten?

 

 

>

“Jongeren beslissen zélf over hun studiekeuze, maar ouders zijn hun belangrijkste adviseur”

Wat is de rol van ouders bij de studiekeuze van hun kind?


Volgens Hermien Miltenburg, oudervoorlichter aan de Universiteit Wageningen, is die rol groter dan veel ouders denken. Haar advies? Wees een klankbord, let op kwaliteitsverschillen tussen studies, en pak af en toe een ‘reigermoment’. En vooral: laat zien dat het ook een leuke zoektocht is.

Waar kun je als ouder van een jongvolwassene terecht als je je kind wilt helpen met de studiekeuze? Eigenlijk nergens, merkte Hermien Miltenburg vijftien jaar geleden, toen haar eigen kinderen met de studiekeuze bezig waren. Als docent Nederlands kende ze de wereld van hbo en universiteit van binnenuit. Maar toch: als ze als ouder ergens voor informatie aanklopte, hoorde ze louter wervingspraatjes: ’Onze opleiding is de beste’.
Ze merkte dat andere ouders ook moeite hadden hun weg hierin te vinden en stapte naar het bestuur van Wageningen University & Research (WUR), waar ze werkte. “Ik kaartte het aan als een maatschappelijk probleem. Instellingen voor hoger onderwijs hebben een bredere taak dan alleen de werving van studenten. Het gaat ook over voorlichting, aan studenten én aan ouders.” Ze vond gehoor en sindsdien ondersteunt ze ouders bij het ondersteunen van hun kind bij de studiekeuze. Dat doet ze niet alleen aan de WUR maar ook daarbuiten, onder meer via het blog
studiekeuzekind.nl (450.000 jaarlijkse bezoekers) en de Facebookgroep Ouders en Studie (ruim 4000 leden). Door die media heeft ze ook inzicht in de actuele vragen waar ouders mee zitten. “Die gaan op dit moment, ik pak de gegevens erbij, vooral over geldzaken. Bijvoorbeeld ‘Kan mijn kind ook bij een hogeschool of universiteit in de buurt deze studie volgen, zodat het niet op kamers hoeft? Het is allemaal zo duur!’ Ouders hebben ook veel vragen over studiefinanciering en over andere financiële regelingen voor studenten, zoals de aanvullende beurs.”

Het grote aantal financiële vragen vind ze ‘schrikbarend’. “De studiekeuze moet in de eerste plaats gaan over de kwaliteit van de studie, niet over geld! Ouders hebben vaak niet in de gaten dat er grote kwaliteitsverschillen zijn tussen onderwijsinstellingen, terwijl meer inzicht hun kind echt kan helpen bij het maken van een succesvolle keuze.”

 

Kijken de studiekiezers daar zelf niet naar?

“Ik weet, ook vanuit mijn eigen ervaring met mijn eigen kinderen, dat studiekiezers vaak vooral uitgaan van ‘Wat vind ik leuk?’, en ‘Is dit een leuke stad?’ Maar als je een nieuwe smartphone koopt, kijk je toch ook naar de technische specificaties, en naar de reviews? Daar ligt echt een taak voor ouders: help je kind de kwaliteit van opleidingen te vergelijken. Dat kan via studiekeuze123.nl of de Keuzegidsen hoger onderwijs. Die cijfers zijn vaak een openbaring. Er zijn opleidingen waar de helft van de studenten twee jaar studie vertraging heeft. Bij diezelfde opleiding in een andere stad hebben de studenten vrijwel geen studievertraging. Daar zijn ook wel verklaringen voor. Opleidingen mogen zelf bepalen hoeveel uren ze les geven. Dat kan bij de ene onderwijsinstelling twaalf uur zijn en bij de andere 25, voor dezelfde studie. Dat heeft invloed op de studieresultaten, terwijl het collegegeld hetzelfde is. Dus ik zeg altijd tegen ouders ‘Kijk daar alsjeblieft naar!’ Het zijn harde feiten. Of je kind er iets mee doet is een tweede, er spelen ook andere dingen mee, maar het moet wel bekend zijn.”

 

Jongeren nemen graag hun eigen beslissingen. Hoe help je je kinderen om een passende studie te kiezen?

“Als ouder moet je in principe achteroverleunen, want de primaire taak voor de studiekeuze ligt inderdaad bij de jongvolwassenen zelf. Maar jongeren vinden de studiekeuze moeilijk. Toen ik les gaf, hoorde ik vaak van studenten: ‘Mijn ouders moeten mij zelf laten kiezen, maar ze zijn wel mijn belangrijkste adviseur.’ Dan vroeg ik natuurlijk ‘Maar jouw ouders weten toch niks van biotechnologie?' ‘Nee, maar ze weten wel wie ik ben.’ Dat is toch een prachtig antwoord? Jongeren willen graag dat je een beetje meekijkt, en af en toe een slimme vraag stelt, en ze helpt om te ontdekken wie ze eigenlijk zijn. Dat is je primaire rol als ouder, op alle terreinen, dus ook bij de studiekeuze: dat je je kind een spiegel voorhoudt, en het helpt ontdekken ‘Wie ben ik, wat kan ik, wat wil ik? Waar word ik gelukkig van?’ Dat zijn basale levenskeuzes die verder gaan dan de studiekeuze.”

 

Heb je voorbeelden van dat soort slimme vragen?

“Het kunnen kleine vragen zijn, gewoon tussendoor. ’Wat vind jij nou interessant?’ ‘Wat maakt dat jij dingen leuk vindt?’ Of: ‘Ik zie dat jij het hartstikke mooi vindt om in het bos te wandelen. Wat doet dat dan eigenlijk met je?’ Dat soort kleine bij elkaar geven ook invulling aan grote vragen: wie ben jij, waarin wil jij betekenisvol zijn? Een mooie vraag vind ik ook: ’Stel nou dat alles zou kunnen op de hele wereld en dat jij ook alles zou kunnen, wat zou je dan willen bereiken?’ Dat soort onmogelijke fantasieën helpen een jong volwassene. En mij trouwens ook, nu ik net met pensioen ben.”

De meeste pubers willen echt niet een hele avond over hun studiekeuze praten. Maar dan komt er een momentje, als je samen in de auto zit of in het bos of aan tafel, dat je net die ene vraag kunt stellen. ‘Waar krijg je eigenlijk complimenten over?’ Dat zijn ‘reigermomentjes’: je zit even stil, je neemt afstand om de situatie te overzien. Ik woon in een klein dorp, en ik had de beste gesprekken met mijn kinderen in de auto, als ik ze wegbracht naar het uitgaan. Dan zit je in het donker in zo'n auto, ze zijn afhankelijk van je, ze kunnen niet weg. En dan had ik zo'n reigermoment-vraag, die ze kon prikkelen in dat proces van uitvinden wie je eigenlijk bent. ‘Wat vind je nou eigenlijk leuker om te doen op school: je heel erg verdiepen in een theorie, of juist bezig zijn met een oplossing?’ Zo’n vraag kan helpen bij de keuze tussen een hbo of universitaire studie.”

 

Er zijn misschien ook ouders die hun kind bij de studiekeuze juist willen loslaten.

“Dat kan helemaal niet. Je houdt van je kind, en daarom laat je onbewust toch blijken wat je ergens van vindt en je kind pikt het op. De meeste jongeren willen dat hun ouders trots op ze zijn. Als jongvolwassene zoek je naar een plek waar je een klik hebt, waar je denkt dat je het leuk hebt, én onbewust wil je ook iets doen waar je ouders achter staan. Soms clasht dat, dat hoort er ook bij.
Je moet als ouders van die studiekeuze in ieder geval geen probleem maken, want dat probleem voelen de jongeren toch wel: ‘Oh jee, studiekeuze, moeilijk!’ Hou je kind daarvan weg. Maak het leuk. Ik sprak een studente die met haar moeder een hele rondreis door Nederland maakte. Een jaar lang reserveerden ze om de zoveel tijd een zaterdag om een dagje naar een universiteit of hogeschool te gaan en de sfeer op de campus te proeven. Ze gingen dan ook meteen de stad verkennen. Je kunt dat gewoon doen, je hoeft niet te wachten op een open dag.”

 

Wat is er de afgelopen vijftien jaar veranderd, in de studiekeuzebegeleiding?

“Universiteiten en hogescholen realiseren zich nu veel meer dat ze niet alleen studenten moeten werven, maar dat het ook belangrijk is om te kijken ‘Pas jij hier bij ons?’ Het heeft geen zin om een student te werven die binnen een paar maanden uitvalt. Dat is echt gekanteld en dat vind ik een positieve ontwikkeling.
Een negatieve ontwikkeling vind ik dat er veel studies zijn ontstaan, die vaak niet eens zoveel verschillen. Ik zou willen dat de Rijksoverheid daar paal en perk aan stelt. Vaak begint een studie met een soort basisjaar waarin studenten van verschillende richtingen dezelfde vakken volgen. Waarom begin je dan niet sowieso met zo’n basisjaar? Dat kan voor de verschillende aandachtsgebieden, zoals life sciences, taal en cultuur, economie, geografie, sociologie. Tijdens dat jaar krijgen studenten dan vanzelf meer inzicht in de studie en het werkveld en van daaruit kunnen ze kiezen voor een van de specialisaties.”

 

Het aantal studenten dat switcht of uitvalt is nog steeds hoog. Hoe kun je daarmee het beste omgaan, als ouder?

‘Ik ontmoet ouders die zich schuldig voelen als hun kind zakt voor een tentamen of stopt met de studie. Begrijpelijk, dat had ik ook. Maar het is echt niet meer jouw verantwoordelijkheid. Dus je mag je best even waardeloos voelen, maar daarna moet je toch weer in je ouderrol gaan zitten: ‘Ik wil een veilig thuis voor je zijn. Bij mij is het altijd goed.’ Dat is ontzettend belangrijk. Er is veel stress onder studenten en dat heeft ook te maken met studievertraging. Studenten die van studie veranderen of stoppen, denken dan ‘Wat zullen mijn ouders wel niet zeggen!’, terwijl ouders in hun leven al het een en ander hebben meegemaakt. Niet alles in het leven gaat goed, af en toe vallen dingen tegen of maak je verkeerde keuzes. Dat hoort er gewoon bij. Ook dát is goed om eens een keer te bespreken met je kind.”

 

Het is voor de ouders ook een nieuwe fase.

“Met iedere fase van je kind groei je als ouder ook weer en met deze fase ook. Dat is leuk, want je gaat als ouder ook nadenken over wat jóu gelukkig maakt en wat jíj wilt met je leven. Het is een mooi moment om zelf ook uit de rijdende trein te stappen en even rust te nemen of iets anders te gaan doen. Zelf ben ik een opleiding communicatie gaan volgen, toen mijn kinderen gingen studeren. Met name van moeders van studiekiezers hoor ik vaak zeggen ‘Het is zo leuk allemaal, was ik maar jong, dan ging ik óók studeren!’ Doe het! Waarom niet? Al vraag ik die enthousiaste moeders wel om een beetje terughoudend te zijn: doe je eigen studiekeuzeproces buiten je kind om.”

Nog even die financiële zorgen. Vind je dat ouders moeten bijdragen?

“Er is een basisbeurs en een aanvullende beurs van maximaal zo’n 400 euro per maand, die gebaseerd is op het inkomen van de biologische ouders. Als je kind geen aanvullende beurs krijgt, zou ik het niet gek vinden als jij je kind dan die 400 euro schenkt, omdat jouw inkomen de reden is dat je kind die aanvullende beurs, of een deel daarvan, niet krijgt.
Maar meer hoeft niet. Een studie moet betaald worden door drie partijen. De Rijksoverheid, door de basisbeurs, de leenfaciliteit en het lage collegegeld, want de overheid heeft baat bij een opgeleide bevolking. De ouders, als die dat financieel kunnen, want zij hebben baat bij een gelukkig kind met een fijne baan. Maar studenten zelf moeten ook bijdragen. Als je de keuze maakt om te gaan studeren moet je daar ook de verantwoordelijkheid voor nemen door zelf financieel te investeren.”

 

Toch drukt die schuld op studenten.

“Die studieschuld is niet leuk, maar ook niet onoverkomelijk. De rente is nog altijd lager dan de inflatie, en er staat straks wel een mooi salaris tegenover. Het is wel goed om na te denken over wat je studieschuld betekent in relatie tot het salaris dat je mag verwachten. Dat laatste kun je trouwens ook gewoon opzoeken, in een van de Keuzegidsen. Alleen: als je definitief stopt en geen studie afmaakt, moet je alles terugbetalen, niet alleen wat je hebt geleend, maar ook je basisbeurs en aanvullende beurs en ov-kaart. Dat is natuurlijk wel een aandachtspunt.”

 

Nog even een reigervraag: Als alles kon en jij kon alles, wat zou je dan doen?

“Dan zou ik met álle ouders van Nederland willen praten, zoals ik nu met jou praat. Het belangrijkste dat ik ze mee zou geven is: houd van je kind. Help je kind te ontdekken wie hij of zij is, dat is de beste manier om te helpen bij de studiekeuze. Natuurlijk is het soms lastig, want je wilt je kind helpen en tegelijkertijd niet teveel sturen. Maar het is een mooie tocht, om een kind daarin te begeleiden.”

______________________________________

  1. Check de kwaliteit van opleidingen
    De website Studiekeuze123.nl bevat korte beschrijvingen van opleidingen, maar ook cijfers over hoeveel studenten de studie afronden en hoe lang ze daarover doen. De Nationale Studenten Enquete  geeft de mening van studenten over hun opleiding en de begeleiding. De Keuzegidsen Hoger Onderwijs  gaan nog dieper op studies in en vermelden bij studies bijvoorbeeld ook het aantal contacturen en het verwachte toekomstige salaris.

  2. Zorg voor ‘reigermomenten’
    Stel je kind op een rustig moment een vraag die helpt om inzicht te krijgen in wie je kind is en wat bij hem of haar past. ‘Waar krijg je op school complimenten over?’ ‘Welk vak vind je eigenlijk het leukst?’ ‘Vind je het fijner om iets uit te puzzelen of om praktisch bezig te zijn?’

  3. Maak het leuk!
    De fase van studiekeuze is ook een nieuwe fase voor ouders. Maak er samen met je kind een ontdekkingstocht van, en kijk ook naar je éigen plannen en wensen. Waar word jíj eigenlijk gelukkig van?

______________________________________

Tekst Anne Wesseling
Fotografie Hetty van Oijen

>

Greater Skills: een onderwijsprogramma voor praktijk- en competentiegericht leren op de havo

Binnen Greater Skills ontdekken leerlingen waar hun talenten en interesses liggen.

En ze ontwikkelen belangrijke studievaardigheden zoals bijvoorbeeld samenwerken, presenteren, analyseren, reflecteren en onderzoeken.

Greater Skills is het praktijk- en competentiegerichte onderwijsprogramma voor de praktijkhavo op BC Broekhin in Roermond en heeft als doel leerlingen beter voor te bereiden op (studie)vaardigheden die ze nodig hebben binnen het hbo én op de maatschappij van de toekomst. Leerlingen die in de bovenbouw kiezen voor het profiel E&M volgen met Greater Skills één dag(deel) in de week praktijkgericht en projectmatig onderwijs. Leerlingen uit de profielen C&M, N&G en N&T volgen twee lesuren in de week dit onderwijs. BC Broekin ontwikkelt momenteel een praktijkhavo voor elke havist.

Binnen het praktijkprogramma wordt intensief samengewerkt met verschillende mbo- en hbo-opleidingen, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties uit de regio. Leren door te doen dus!

Linda Rams is docent economie en de projectleider van Greater Skills: “Mijn voorliefde voor praktijkgericht en projectmatig onderwijs is ontstaan als docent economie op het vmbo binnen het praktijkvak economie en ondernemen. Leerlingen van het vmbo worden niet alleen opgeleid met kennis, maar ook met vaardigheden en competenties. Toen ik vijf jaar geleden op mijn huidige school kwam werken als docent economie in de bovenbouw, vond ik de school en de organisatie meteen heel erg leuk, maar ik vond ook dat het onderwijs dat werd gegeven erg theoretisch was. BC Broekhin neemt jaarlijks enquêtes af bij afgestudeerde havisten om de doorstroom van de havo naar het hbo in kaart te brengen. Uit deze enquêtes bleek dat de leerlingen vonden dat zij qua kennis uitstekend waren voorbereid op een hbo-opleiding, maar dat er op school nog te weinig aandacht was geweest voor het aanleren van sommige (hbo)vaardigheden en het voldoende ontwikkelen van competenties. Dat alles motiveerde het havo-team om een praktijkgericht programma te ontwikkelen.

Greater Skills was in eerste instantie een pilot binnen het vak economie, waar leerlingen twee uur per week werkten aan het opzetten van een eigen onderneming. Maar we merkten dat we binnen die twee uur te weinig tijd hadden om echt goed aan de slag te gaan met het ontwikkelen van (hbo)-vaardigheden. De docenten van het havo-team hebben toen onderzocht hoe praktijkgericht en projectmatig onderwijs zou kunnen passen binnen de eindtermen van hun vak, zodat leerlingen een deel van die eindtermen binnen het praktijkprogramma Greater Skills kunnen afsluiten.”

 

Hoe ziet het programma Greater Skills binnen E&M er nu uit?

“De basis van de praktijkhavo is praktijkgericht en projectmatig onderwijs waarbij de koppeling wordt gezocht tussen de theoretische concepten naar de praktische toepassing daarvan binnen het profiel. Greater Skills bestaat voor leerlingen met een E&M profiel uit het oprichten van een eigen onderneming. Dit doen we i.s.m. de Stichting Jong Ondernemen. Leerlingen schrijven o.a. een ondernemingsplan, verkopen aandelen om een startkapitaal te vergaren, kopen producten in, maken een marketingplan en houden de financiële administratie bij. Het vak Nederlands sluit op dit programma aan door leerlingen te laten werken aan hun presentatievaardigheden en schrijfvaardigheid. Leerlingen leren pitchen voor potentiële aandeelhouders, notuleren, solliciteren, leren zakelijke corresponderen en schrijven een nieuwsbrief over het project. Bij Engels leren ze een vlog maken over hun onderneming ter promotie van het te verkopen product en stellen ze een klachtenbrief op aan een leverancier. Bij CKV werken de leerlingen aan de creatieve kant van het opzetten van een onderneming, zoals bijvoorbeeld het ontwerpen van een logo en het creëren van een huisstijl. Bij levensbeschouwing is er aandacht voor bedrijfsethiek. Hier wordt nagedacht over de missie en visie van het bedrijf en over normen en waarden die leerlingen belangrijk vinden binnen hun bedrijf. Ook bieden we een module digitale vaardigheden aan, waar we focussen op het gebruik van google drive, classroom, documenten en presentaties. En we bieden een module international skills aan waarbij de leerlingen een dagexcursie voorbereiden naar een stad in België of Duitsland en leerlingen zelf een sociale, culturele en economische activiteit voorbereiden en uitvoeren. In Havo 5 richten de leerlingen zich op het verlenen van een maatschappelijke dienst voor een externe opdrachtgever en is de stage een belangrijke onderdeel van de praktijklessen.

CKV en levensbeschouwing worden in havo 4 afgerond binnen Greater Skills en voor Nederlands en Engels gebeurt dit op examenonderdelen die passen binnen het project. Leerlingen ronden binnen Greater Skills ook hun profielwerkstuk af.”

 

 

Hoe gaan de praktijkgerichte programma’s voor de andere profielen eruit zien?

“Wij zijn op school bezig om voor alle profielen een praktijkgericht programma te ontwikkelen. Als voorloper op het Greater Skills programma ontwikkelt het havo-team binnen de ALT-uren (=Anders Leren Tijd) praktijklessen voor élke havist. Concreet houdt dat in dat elke leerling die kiest voor een C&M, N&G of een N&T profiel twee lesuren in de week praktijkgericht en projectmatig onderwijs aangeboden krijgt dat past binnen het gekozen profiel. De inhoud van de ALT-uren is dus niet zozeer vakgebonden maar meer profiel gebonden. Tijdens deze ALT- uren werken de leerlingen middels praktijklessen aan een project, opdracht, onderzoek, proef of practicum; aan vaardigheden die van belang zijn om succesvol een hbo opleiding te kunnen doorlopen. Zo hebben leerlingen van het C&M profiel een activiteitenmiddag georganiseerd voor de kinderen uit het asielzoekerscentrum in Beaxem.

Leerlingen van het N&G profiel hebben de ontwikkeling van spierkracht onderzocht en de leerlingen van het N&T profiel hebben gewerkt aan het programmeren van robots. Verder ronden ook de leerlingen van C&M, N&G en N&T met de inzet van hun ALT-uren hun profielwerkstuk af. Naast de verslaglegging van hun ervaringen verzorgen de leerlingen een presentatie voor ouders, docenten en andere belangstellenden. Nadat elk profiel een praktijkgericht programma heeft ontwikkeld, zoeken we met het team de verbinding met de andere vakken zodat er een volwaardig Greater Skills programma ontstaat binnen elk profiel.”

  • Leerlingen in havo 5 volgen Greater Skills tot de kerstvakantie, zodat zij daarna voldoende tijd hebben om zich voor te bereiden op hun eindexamen.
  • Het programma Greater Skills binnen E&M vindt plaats op een vaste dag in de week. Op die dag krijgen leerlingen alle vakken die onderdeel uitmaken van het programma.
  • De hbo-studievaardigheden die aandacht krijgen binnen het programma zijn gebaseerd op de generieke studievaardigheden set van Jan Harbers Brochure-doorstroom-havo-hbo.pdf (havohbo.nl)

____________________________________________

De bijdrage van elke docent binnen het havo-team is van belang om gezamenlijk tot een praktijkhavo te kunnen komen voor elke leerling. De kracht zit in de praktijkgerichte projecten binnen ieder profiel, waarbij we een aantal vakken integreren en dus gezamenlijk werken aan een vakoverstijgend curriculum.

____________________________________________

>

Van standaardtoetsing naar flexibele toetsing

De motivatie en keuzevaardigheid vergroten van studenten op het mbo.

 


‘Kan flexibel toetsen bijdragen aan de motivatie en keuzevaardigheid van studenten’? Deze vraag vormt de basis van een promotieonderzoek dat Giel Kessels doet bij de Open Universiteit.

Giel is docent Automotive bij het Summa College in Eindhoven en denkt al langer na over de vraag of het bieden van keuzes binnen een onderwijsprogramma zorgt voor gemotiveerdere studenten.
“Wij hebben een jaar of zeven geleden de kans gehad om onze opleiding Automotive anders te gaan inrichten en zijn toen echt gaan kijken hoe we studenten binnen deze opleiding meer keuzes konden geven. Als metafoor gebruikten we het winkelen bij Ikea. Hierbij kun je altijd kiezen: ga je de hele winkel door, of kies je voor de verkorte route? Wij wilden bij het inrichten van het nieuwe programma onze studenten steeds deze twee opties geven: de gewone route volgen of ergens binnen de route een stukje afsnijden. Maar in de praktijk bleek het niet zo simpel. We gaven de studenten een keuze, maar toch deden ze allemaal hetzelfde! Studenten zeiden hierover ‘Ja, we kunnen allemaal wel een keuze hebben, maar als de manier van toetsen uiteindelijk hetzelfde is, dan heeft het maken van die keuzes dus uiteindelijk helemaal geen zin.’
Dat was heel verhelderend. Met deze feedback zijn we aan de slag gegaan en zo ontstond het idee om de keuzemogelijkheid vooral te gaan bieden bij toetsing. Toen zagen we dat studenten wel andere keuzes gingen maken en was de basis voor mijn onderzoek gelegd.

Wat mij betreft is toetsen het begin van het leren: de uitkomst van de toets moet aansluiten bij dat wat je wil dat studenten leren. Iedereen leert op zijn eigen manier. Het leren kiezen speelt bij dit alles een belangrijke rol en op de keuzes die studenten maken wordt ook gereflecteerd. ‘Hoe maak jij eigenlijk je keuzes als het gaat om toetsing en in hoeverre zijn die van invloed op het verloop van je opleiding of je latere beroep?’ Zo had ik een student die alle leerstof afsloot met een filmpje. Wat bleek? Hij vond het spannend als andere mensen op zijn vingers keken. Daarover kun je dan het gesprek aangaan, want hoe doe jij dat dan als je later werkt in een werkplaats en er een klant naast je staat bij een reparatie? Dan heb je het dus echt over loopbaanbegeleiding.
In het begin zijn de keuzes heel beperkt maar die worden naarmate de opleiding vordert steeds verruimt. Op een gegeven moment ga je patronen zien in het keuzepatroon van studenten en daarover kun je met ze in gesprek gaan en ze bewust maken van die patronen.”

 

Hoe ziet je onderzoek bij de Open Universiteit eruit?

“Mijn onderzoek bestaat uit drie deelonderzoeken:

  • Het eerste onderzoek gaat over de verschillende manieren waarop je een toets flexibel kunt maken. We hebben bij dit onderzoek 157 mbo-studenten van verschillende opleidingen bevraagd. Ze maakten een ranking van tien toets karakteristieken waarop ze bij het maken van een toets een keuze zouden kunnen maken. Op nummer 1 van deze ranking staat de keuze in het toets moment. Als tweede hoe vaak ze een toets kunnen maken (herkansen) en op drie staat de toetsvorm. Studenten gaven ook aan dat ze graag een opbouw in keuzes zouden willen hebben.

  • Het tweede onderzoek is een ontwerpstudie op basis van de rankings van de studenten. We gaan met minimaal drie verschillende docententeams, van verschillende scholen en opleidingen, in drie sessies een standaardtoets herontwerpen naar een flexibele toets. ‘Welke elementen zijn er nodig om van een standaardtoets een goede flexibele toets te maken?’ In deze fase van het onderzoek zitten we nu.

  • Ten derde volgt een evaluatieonderzoek: hierbij laten we docenten eerst een toets afnemen waarbij studenten geen keuze hebben. Vlak voordat deze toets van start gaat vullen de studenten een zogenaamde toets motivatielijst in. Deze zelfde toets gaan we vervolgens herontwerpen zodat de student wel een keuze krijgt. Dan meten we opnieuw de motivatie voorafgaand aan de toets en hopen dan dat er een verandering in motivatie heeft plaatsgevonden. Hypothese hierbij is dat als je studenten een keuze geeft in de manier van toetsen, de motivatie om de toets te maken toeneemt.

Het eerste onderzoek heb ik afgerond, met het tweede onderzoek ben ik nu bezig en het derde onderzoek moet nog worden uitgevoerd. Ik ben ontzettend benieuwd naar de uiteindelijke uitkomst!” Het onderzoek van Giel Kessels wordt aan het einde van dit schooljaar afgerond.

 

>

De Transition Makers Toolbox

Een toolbox die docenten helpt bij het vormgeven van transitieonderwijs.



De Sustainable Development Goals (SDG’s) zijn in 2015 door alle 193 landen van de Verenigde Naties omarmd. Deze 17 doelen moeten ervoor zorgen dat we in 2030 in een duurzamere wereld leven, waarin niemand wordt buitengesloten.

Om de implementatie van de 17 Sustainable Development Goals te versnellen ontwikkelde de Ekskäret Foundation uit Stockholm een raamwerk van zogenaamde Inner Development Goals: 23 vaardigheden en attitudes die nodig zijn om bij te kunnen dragen aan het realiseren van de SDG’s. Dit Zweedse raamwerk van doelen bleek heel goed te matchen met het raamwerk van een samenwerkingsproject op het gebied van transitieonderwijs waarbij verschillende Nederlandse universiteiten zijn betrokken.

Vanuit het Instituut voor Interdisciplinaire Studies van de UvA (IIS), wordt in samenwerking met de kennisalliantie EWUU (TU Eindhoven, Wageningen University & Research, Universiteit Utrecht en UMC Utrecht) gewerkt aan het breed inzetten van transitieonderwijs binnen het huidige onderwijs.
Transitieonderwijs is onderwijs dat is gericht op het aanleren van vaardigheden die nodig zijn om de complexe problemen van onze tijd op te lossen en maatschappelijke veranderingen vorm te geven, om zo een duurzamere toekomst te creëren. Helemaal in lijn met de Sustainable Development goals dus.

Vanuit dit samenwerkingsverband van universiteiten is de Transition Makers Toolbox ontwikkeld, een website vol onderwijsmaterialen die gebruikt kunnen worden door docenten bij het vormgeven van transitieonderwijs.
Centrale vraag bij het ontwikkelen van de Toolbox was: ‘Kunnen we een toolbox ontwikkelen waarin we alles wat docenten al doen op het gebied van transitieonderwijs bundelen, zodat niet iedereen hetzelfde wiel hoeft uit te vinden, én waarbij we zoveel mogelijk docenten inspireren om aan de slag te gaan met transitieonderwijs’.

Belle Jansen, projectcoördinator bij de Transition Makers Toolbox vertelt over het ontwikkelproces: “Bij het ontwikkelen van de Toolbox zagen we dat de vaardigheden en attitudes die wij hadden geformuleerd als leerdoelen voor transitieonderwijs, veel overeenkomsten hadden met het Inner Development Goals-raamwerk van de Ekskäret Foundation. Wij hebben dit raamwerk toegespitst op het hoger onderwijs door een leerdoel te formuleren voor iedere IDG en daar een lesactiviteit en toetsing aan te verbinden. Zo helpen we docenten binnen hun lessen aandacht te hebben voor transitieonderwijs. Via co-creatiesessies deelden docenten van zeven hoger onderwijsinstellingen in Nederland op welke manier ze al vorm gaven aan transitieonderwijs in de vorm van een tool, of welke ideeën ze hadden voor nieuwe tools. Soms waren de ingebrachte tools erg context gebonden, dat wil zeggen passend bij een specifieke opleiding.

Het Transition Makersteam heeft toen samen met de betrokken docenten gekeken hoe we deze tools geschikt konden maken voor een breder publiek. Wij hebben geld en tijd beschikbaar gesteld om die materialen samen verder te ontwikkelen. We hebben op dit moment een verzameling van 24 tools en ons doel is om bij ieder inner development goal twee of meer tools hebben, minstens 48 tools in totaal. Zo kun je als docent kiezen welke tool het beste past bij het onderwijs dat je geeft. Op dit moment hebben we dus nog niet voor ieder IDG een tool. Deze IDG’s hebben voor wat betreft het ontwikkelen van nieuw materiaal prioriteit. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om IDG’s als moed, integriteit en interculturele perspectieven”.

De Toolbox is in eerste instantie ontwikkeld voor docenten die les geven op de universiteit of op het hbo, maar de tools zijn zeker ook bruikbaar voor docenten binnen het mbo. Al het materiaal is ‘open source’, dus je kunt er vrij gebruik van maken zolang het niet wordt ingezet voor commerciële doeleinden. Vertaling van de tools naar het Nederlands heeft op dit moment geen prioriteit.

___________________

TIPS

Ilja Boor, co-founder van de Toolbox en senior curriculumontwikkelaar bij het IIS, is een van de auteurs van het boek ‘Meaningful Assesment’. Een publicatie die docenten helpt om op een andere manier te kijken naar hun manier van toetsen. Alle materialen in de Toolbox zijn open source, dus je bent vrij om de tools uit de toolbox te gebruiken in je eigen onderwijs.
All tools – Transition Makers Toolbox

___________________

>

1250 leerlingen bezoeken een bedrijven-netwerkbeurs buiten de reguliere openingstijden om

Contacta is hét zakelijke netwerkevent voor Zuidwest Nederland.


Bedrijven uit Zeeland, West-Brabant, Zuid-Holland en Vlaanderen komen hiervoor jaarlijks samen in de Zeelandhallen in Goes.

Maar dit jaar was er iets bijzonders aan de hand: op 8 november jl. gingen de deuren van de beurs, buiten de reguliere openingstijden om, open om 1250 Zeeuwse vmbo-leerlingen te ontvangen! Leerlingen konden zo kennismaken met 250 (regionale) organisaties en een groot aantal beroepen. Een uitstekende gelegenheid dus om meer te weten te komen over de (regionale) arbeidsmarkt en te ontdekken waar werk is. Deze bijzondere openstelling van de beurs kostte natuurlijk extra tijd voor de bedrijven, maar leverde ook veel op. Bedrijven waren enthousiast om zich op deze manier aan de Zeeuwse jongeren te kunnen presenteren.

Bedrijven werden goed voorbereid op het bezoek van de jongeren. Een speciale projectgroep verspreidde de avond tevoren een infobulletin met allerlei informatie, bijvoorbeeld over hoe je in gesprek kunt gaan met jongeren die het bezoek aan zo’n groot evenement best spannend vinden.

De leerlingen werden op hun eigen school ook goed voorbereid. Zo was er op iedere school zo’n vier uur ingeruimd voor allerlei voorbereidende opdrachten en hadden alle leerlingen bij het bezoek aan de beurs een opdrachtenboekje bij zich waarmee ze aan de slag moesten. Het evenement was dus mede zeer geslaagd omdat de voorbereiding zowel vanuit de kant van de bedrijven als vanuit de scholen optimaal is geweest.

De randvoorwaarden die er mede voor hebben gezorgd dat het evenement zo succesvol was zijn:

  • Tijdens het evenement reden acht bussen af en aan om de leerlingen vanuit alle delen van Zeeland af te leveren bij de beurslocatie in Goes. De kosten voor dit vervoer werden samen gedragen door de vervoersmaatschappij AMZ , de provincie Zeeland en LMG (het bedrijf dat de Contacta organiseert)

  • De leerlingen waren volgens een strak schema ongeveer 1,5 uur op de beursvloer en dit bleek ook voldoende.

  • Begeleidend docenten hadden een herkenbaar geel hesje aan en hadden de opdracht voor ALLE leerlingen (dus niet alleen van hun eigen school) het aanspreekpunt te zijn. Daarnaast waren een heel aantal hostesses in opleiding bij het mbo gevraagd om aanwezig te zijn voor de begeleiding van de leerlingen. Deze begeleiding bestond bijvoorbeeld uit het wegwijs maken tussen de vele stands, leerlingen helpen over de streep te trekken als ze de 1e stap naar het gesprek niet durfden te maken etc.

Zowel bedrijven, docenten en jongeren vinden het een experiment dat voor herhaling vatbaar is. Het doel is om dit jaarlijks te gaan herhalen en op te nemen in curriculum. Er is ook veel interesse bij havo- en vwo-scholen om aan te sluiten. Die vraag is ook vanuit het bedrijfsleven gekomen. Dan moet er nog wel even gepuzzeld worden over de aantallen bezoekende leerlingen…

QR programmaboekje 
QR code naar programmaboekje

 

 

 

>

De waarde van LOB zit in de gesprekken met de leerlingen

Wat zijn nu eigenlijk echt effectieve LOB-activiteiten voor jongeren in het vmbo?
 

Kunnen we wellicht iets leren van de aanpak in andere landen, zoals de Verenigde Staten? In een overzichtsstudie bundelde adjunct hoogleraar onderwijswetenschappen Hanke Korpershoek (Rijksuniversiteit Groningen) literatuur uit binnen- en buitenland, en ze komt op basis daarvan tot concrete adviezen.

 

Het eerste dat Hanke Korpershoek opviel, toen ze onderzoek ging doen naar de effectiviteit van LOB? Dat is dat er in Nederland eigenlijk weinig wetenschappelijk onderzocht wordt. “Er is natuurlijk wel het een en ander bekend, maar LOB wordt niet zo veelvuldig onderzocht als andere onderdelen van het curriculum, terwijl het wel een onderdeel is van de vmbo-exameneisen”, zegt ze.

Eens te meer reden om uitgebreid te kijken naar nationaal - en vooral internationaal onderzoek. Daarbij bleek dat er in de internationale literatuur, waar het gaat om career guidance of career orientation, een breder perspectief is dan bij LOB in Nederland. “Leerlingen in contact brengen met de beroepspraktijk en met vervolgopleidingen, dat gebeurt overal. Maar in het buitenland ligt de nadruk meer op kennis over opleidingen en beroepen, en op wat er allemaal mogelijk is. Van daaruit zoek je wat er aansluit bij jouw kwaliteiten en interesses. Die nadruk op kennisoverdracht zie ik minder in LOB-programma’s op Nederlandse scholen. De basis van LOB is hier meestal dat een leerling zelf zijn of haar eigen kwaliteiten en interesses gaat verkennen. Het uitzoeken van wat er allemaal mogelijk is op het gebied van opleidingen en beroepen, dat wordt in Nederland veel aan leerlingen zelf overgelaten.”

Omdat leerlingen meestal uitgaan van beroepen die ze al kennen, wordt de selectie dan best smal. Immers: als je nog nooit van een beroep gehoord hebt, kom je niet zo snel op het idee dat je dat leuk zou vinden. “Het is één van onze adviezen: vergroot de beroepsinteresse via kennisverwerving. Als leerlingen meer kennis hebben, krijgen ze ook meer zelfvertrouwen in het maken van een loopbaankeuze.”

 

Er is in het buitenland ook meer aandacht voor het omgaan met verwachtingspatronen, blijkt uit jullie studie.

“Dat is inderdaad opvallend. Vaak is dat gericht op genderverschillen: een jongen die een zorgopleiding wil gaan doen, of een meisje wat de bouw in wil. Maar het onderwerp is breder. Misschien moet je vooral omgaan met de verwachtingen van je ouders, je familie, of je hele culturele achtergrond. Als je hele familie in de bouw werkt, wordt er misschien van jou verwacht dat je ook de bouw in gaat. Sommige leerlingen willen dat zelf ook. Prima! Maar wat doe je als je hele andere interesses hebt, en iedereen tegen je zegt ‘Dat is toch niks voor jou?’ Of als je geen stageplaats krijgt, omdat ze denken ‘Dit is misschien niet de juiste plek voor jou’. Hoe ga je daar dan mee om?”

 

Jullie adviseren om van ‘omgaan met verwachtingen’ een extra LOB-competentie te maken.

“Inderdaad, juist omdat het iets is waarvan wij denken dat het goed aan te leren is. Zo'n competentie gaat over kennis en vaardigheden, maar ook over een bepaalde houding: weten dat er misschien stereotype verwachtingen zijn, als je een bepaalde richting kiest, en weten dat je in Nederland helemaal niet mag discrimineren op afkomst. Maar het gaat ook om vaardigheden: hoe ga je ermee om als je merkt dat je meer moeite moet doen voor een stage? Dat is iets dat echt speelt voor leerlingen uit gezinnen met een migratieachtergrond. In Nederland gebeurt er veel om stage-discriminatie tegen te gaan, maar dat gaat vooral over het veranderen van de omgeving. Je moet leerlingen zelf ook handvatten geven om weerbaar te zijn, als ze het toch tegenkomen.”

 

Zijn daar werkvormen voor ontwikkeld?

“Je kunt bijvoorbeeld met rollenspelen werken, om het uit de persoonlijke sfeer te halen. ‘Stel, iemand zegt dit-of-dit, hoe zou je dan kunnen reageren?’ Leerlingen bedenken dan verschillende reacties en spelen die uit, om te onderzoeken wat er dan gebeurt. Of: ‘Stel, je durft niet tegen je oudere broer te zeggen ‘Dat vind ik echt een stom beroep, dat is niks voor mij, dat wil ik helemaal niet’. Ontwerp dan je eigen super alter ego, die dat wél durft. Wat zou die doen?’ Het is niet zeker of dat soort werkvormen meteen effect heeft op de loopbaankeuzes, maar het geeft leerlingen wel handvatten, zodat ze wat steviger in hun schoenen staan als ze een richting op willen die misschien bij anderen verbazing wekt.”

 

Een ander advies is om aandacht te besteden aan beroepen met een gunstig arbeidsmarktperspectief. In hoeverre kun je leerlingen sturen naar een maatschappelijk gewenste richting?

“Daar is zeker discussie over. We zien ook terughoudendheid bij mentoren en decanen: ‘We willen daar niet in sturen, want de leerling mag gewoon zelf kiezen wat hij of zij wil’. Maar leerlingen hebben wel een realistisch beeld nodig van de arbeidsmarktkansen in verschillende sectoren. Vooral leerlingen op het vmbo en uit gezinnen met een migratieachtergrond denken vaak het beste arbeidsmarktperspectief te vinden in de sector economie. Als je economie kiest, dán krijg je een goede baan, en heb je later geen financiële problemen. Ze schatten de baankansen in de zorg en de techniek aanzienlijk lager in, terwijl daar de baankansen misschien juist hoger zijn dan in de sector economie. Het is belangrijk dat leerlingen dat weten. Anders denkt een leerling misschien ‘Ik moet zorgen dat ik mijn familie of mijn gezin straks goed financieel kan ondersteunen, dus ik kies maar economie’ terwijl hij of zij techniek eigenlijk interessanter vindt. Dat is dan echt een gemiste kans.”

Je hebt met je team in het afgelopen schooljaar op elf middelbare scholen gekeken naar het LOB-aanbod. Wat viel je op?

“Contact met de praktijk gebeurt op vrijwel elke school, in de vorm van korte stages, een stageweek, een bedrijfsbezoek of het bezoeken van open dagen in het mbo. Leerlingen worden gestimuleerd om daar naartoe te gaan, en vaak bouwen leerlingen ook aan een LOB-dossier of portfolio, met opdrachten. Maar de rode draad van die activiteiten is voor leerlingen vaak niet goed zichtbaar. Leerlingen ervaren een bedrijfsbezoek dan meer als een los uitje dan dat ze bezig zijn met hoe zo’n bezoek hen kan helpen met de keuze voor een vervolgopleiding. LOB-activiteiten komen daardoor soms ook op het verkeerde moment: ze krijgen ineens een beroepskeuzetest, terwijl ze zelf al in een volgende fase van het keuzeproces zitten.

Er zijn genoeg mentoren, LOB-coördinatoren en decanen die duidelijk met hun leerlingen bespreken hoe en waarom LOB-activiteiten bijdragen aan loopbaancompetenties en waarom dat belangrijk is voor het kunnen maken van loopbaankeuzes. Maar op scholen waar dat niet verteld wordt, is het voor een leerling niet inzichtelijk waarom ze een LOB-opdracht moeten uitvoeren of een reflectieverslag moeten schrijven.”

 

Over reflectieverslagen zijn jullie sowieso kritisch: die werken niet.

“Vaak gaat het zo: leerlingen bezoeken een open dag en moeten daar na afloop een verslagje over schrijven. Dat wordt dan vervolgens beoordeeld en afgetekend. Maar LOB begint al veel eerder, bij de voorbereiding. Wat wil je te weten komen, met wat voor loopbaanvragen ga je naar die open dag? Zo’n loopbaanvraag kan zijn ‘Vind ik het leuk om samen te werken?’ Of ‘Vind ik het leuk om met mijn handen te werken?’ Dan kom je er met een bepaald doel en daar kun je na afloop op reflecteren: ‘Heb ik mijn doel bereikt? En hoe ga ik nu verder?’ Dat kan best in een wat creatievere werkvorm dan alleen een reflectieverslag.”

 

En dat hoeft niet beoordeeld te worden?

“Nee, want het is helemaal niet duidelijk hoe je ‘goed reflecteren’ moet beoordelen. Misschien is het resultaat van dat bezoek aan die open dag wel ‘Nou, alle opleidingen waar ik was, daar vond ik echt niks aan’. Dat wordt dan misschien als een onvoldoende reflectie gezien, terwijl het wel degelijk goed kan weerspiegelen wat de leerling op dat moment dacht. Dat hoef je als mentor helemaal niet te beoordelen, het gaat erom dat je met die leerling in gesprek gaat: ‘Oké, dit was niet wat je zocht, hoe gaan we nu verder?’ Die gesprekken kosten natuurlijk tijd en dat moet ergens vandaan komen. Maar leerlingen vinden het fijn als er vaker met hen gepraat wordt over wat ze willen. Ze geven duidelijk aan dat dáár de waarde van LOB in zit.”

 

Ben je voorbeelden tegengekomen waarvan je dacht ‘Dit werkt echt goed’?

“De mooiste voorbeelden zijn die waar een mentor echt een kartrekker is, en zegt ‘We gaan voor elke leerling op zoek naar iets waardoor het vlammetje gaat branden.’ Sommige mentoren zien dat echt als een persoonlijk doel en voelen zich er verantwoordelijk voor. Die blijven dus zoeken, samen met de leerling. Soms is daar op school ook een structuur voor opgebouwd: als je er met de mentor niet uitkomt, ga je naar een decaan, en als dat niet werkt, ga je naar een loopbaancoach. We blijven net zo lang zoeken tot je iets vindt dat bij je past, en als het voor jou relevant is om een dag mee te lopen in een bedrijf, dan krijgt je een dag vrij om dat te doen. Dan heb je echt de essentie van LOB te pakken: zorgen dat elke leerling zich ontwikkelt om goede loopbaankeuzes te kunnen maken. Dát is het doel, niet dat dat portfolio gevuld is met testjes en opdrachten. Ik merk dat op de scholen waar LOB echt gedragen wordt, leerlingen zich ook ondersteund voelen en dat het hen ook echt helpt.”

 

Nog even terug naar de internationale studie: in de Verenigde Staten, bijvoorbeeld, spelen zomerscholen ook een rol bij LOB.

“Daar zijn Summer schools vaak bijspijkerscholen rond een bepaald thema, zoals techniek of zorg, en ook gericht op leerlingen die weinig in aanraking komen met buitenschools leren. Er is op die zomerscholen ook aandacht voor career guidance. Er is iemand die bijvoorbeeld tegen een leerling zegt ‘Wat kun je dit eigenlijk goed, wil je hier misschien later ook iets mee?’ Dat is een systeem dat we hier niet echt kennen, maar we hebben wel zomerkampen en naschoolse activiteiten. Ik kan me voorstellen dat je op brede scholen in de naschoolse activiteiten ook een link met LOB zou kunnen leggen. Misschien moet de mentor daar ook eens een keer gaan kijken, of kan een begeleider die link leggen naar LOB.

Als een vwo’er op zeilkamp laat zien hoe praktisch-technisch hij eigenlijk is, zou het mooi zijn als er iemand is die dat opmerkt en zegt: ‘Je zou een theoretische opleiding gaan doen, maar ik zie dat je hier helemaal opbloeit. Is dit misschien iets voor je?’ Dat kan echt helpen.”

 

Wat is de beste manier om LOB effectiever te maken?

“Dat is door meer te praten met de leerlingen. Bespreek doelbewust wat ze nodig hebben om te verkennen wat ze kunnen en wat ze willen. Je hebt een goede band nodig met leerlingen, want het kan best dat leerlingen in het begin helemaal niet veel prijs geven over wat ze eigenlijk willen of vinden, of over hun overwegingen. Daar kom je pas als je doorvraagt, en dan kun je ze ook helpen. Misschien kiezen ze bijvoorbeeld een profiel omdat ze bij hun vrienden in de klas willen blijven – dat kan óók door de algemene vakken gezamenlijk aan te bieden. Het hoeft trouwens niet altijd een formeel LOB-gesprek te zijn, het kan ook even tussendoor. Docenten onderschatten soms hoe belangrijk het is om het ook tegen de leerling zélf te zeggen, als je ziet dat die ergens goed in is, en niet alleen tegen je collega’s in de lerarenkamer. Ouders kunnen dat net zo goed doen, en klasgenoten kunnen het ook. Het gaat erom dat een leerling zich realiseert waar die goed in is, dat dat erkend wordt, en dat iemand de weg wijst naar een mogelijke vervolgopleiding. Want als leerling weet je het vaak gewoon niet zo goed. Dan is het fijn als iemand tegen je zegt ‘Hé, wist je dat er ook een opleiding Game Design bestaat?’”

________________________________________________________

[LITERATUUR]\strong><\span>

H. Korpershoek et al., Effectieve loopbaanoriëntatie en loopbaanbegeleiding (LOB) in het vmbo: een overzichtsstudie van nationale en internationale literatuur’ 

________________________________________________________

Welke vakken passen bij jou? Dat ontdek je met de Profielkeuzetool Speciaal voor vo-leerlingen ontwikkelde Hanke Korpershoek met collega’s de Profielkeuzetool. “Leerlingen moeten aan het eind van de onderbouw een profiel kiezen, maar ze weten dan nog niet goed wat een vak precies inhoudt. We hebben daarom voor de examenvakken van alle profielen uitgewerkt wat er in die vakken precies gebeurt in de bovenbouw. Wat zijn de onderwerpen, wat ga je doen als huiswerk? Op basis daarvan hebben we een profielkeuzetool gemaakt waarbij leerlingen steeds kiezen tussen twee opties, bijvoorbeeld ‘Wat lijkt je interessanter: hoe het menselijk lichaam werkt of rekenen met formules?’ Aan het eind hebben ze een overzicht van het profiel én de profielvakken die echt bij hen passen.” Het gebruik van de profielkeuzetool is gratis, en hij sluit aan bij alle niveaus van het vo. Meer informatie: www.profielkeuzetool.nl

________________________________________________________

 

Tekst Anne Wesseling, Fotografie Hetty van Oijen

>

De Zomerschool van Gilde opleidingen

Een unieke manier van doorstromen naar een vervolgopleiding/het nieuwe schooljaar

 

 

Het is inmiddels een begrip in de regio en langzamerhand ook steeds meer daarbuiten: de Zomerschool van Gilde Opleidingen. Al acht jaar organiseert het enthousiaste taalschoolteam van Gilde Opleidingen een twee weken durend programma waarbij de focus ligt op de Nederlandse taal, maar waarbij het praktische aspect én de aandacht voor LOB ook een belangrijke rol spelen. Dit alles maakt het tot een uitzonderlijk project.

De Zomerschool is er in eerste instantie voor anderstalige studenten die starten met een nieuwe opleiding binnen Gilde Opleidingen. Een groot deel van deze anderstalige studenten is afkomstig van een ISK en maakt de overstap naar het mbo-onderwijs. De Zomerschool is zo ingericht dat deze overstap van ISK naar mbo aanvoelt als een warm bad. Het onderwijs is kleinschalig, laagdrempelig en bovenal activerend.

Een tweede taal leer je namelijk niet alleen vanuit een boek, maar ook zeker door het te ervaren. Taal in de praktijk brengen is dan ook een belangrijke pijler van de Zomerschool. Zo maken studenten tijdens een kookworkshop hele maaltijden aan de hand van praktijkkaarten die ze later bij Entree ook gaan gebruiken. Ook oefenen ze met het voeren van allerlei soorten gesprekken zoals sollicitatie-, klacht- en verkoopgesprekken én wordt hun vakjargon alvast uitgebreid door te oefenen met begrippen uit hun nieuwe opleiding. Zo wordt de verbinding met hun nieuwe opleiding tijdens de Zomerschool al gelegd en krijgen studenten de kans om verschillende aspecten van hun opleiding al vroeg te ervaren.

Naast dat de Zomerschool een fijne plek is voor nieuwe studenten om goed te ‘landen’ bij Gilde Opleidingen, is het ook een mooie kans voor zittende studenten om hun taalniveau te verbeteren. Veelal spreken anderstalige studenten weinig tot geen Nederlands in de zomervakantie, waardoor ze het nieuwe schooljaar met een kleine taalachterstand beginnen. Door in de zomervakantie een speciaal taaltraject voor 2F- of 3F-doorstroom te volgen, maken deze studenten een flitsende start met hun opleiding. Ook in dit 2F- en 3F-doorstroomprogramma leren studenten taal vanuit de context en met activerende werkvormen, maar zij worden daarnaast voorbereid op examens Nederlands en gaan wat dieper op de materie in. Ook voor deze studenten geldt: een goed begin is het halve werk.

Er ligt ieder jaar een mooi programma klaar voor de studenten, maar dat wil niet zeggen dat ze zelf geen keuzevrijheid hebben. Het middagprogramma bestaat namelijk uit verschillende workshops, waarbij studenten zelf mogen kiezen welke workshop ze willen volgen. Denk hierbij aan woordleerstrategieën, uitspraak, presenteren, effectief lezen, woordenschat, sociale media en nog veel meer! Door studenten zelf workshops te laten kiezen, worden ze enerzijds meer verantwoordelijk over hun eigen leren en anderzijds leren ze datgene wat ze willen leren.

Studenten zijn ieder jaar opnieuw enthousiast over de Zomerschool, zo blijkt ook uit hun reacties: ‘Het was heel leerzaam!’, ’Ik vind de Zomerschool een goede voorbereiding op het schooljaar!’, ‘Ik ben helemaal blij met mijn nieuwe vrienden en ik heb veel taal geleerd!’. De afgelopen jaren waardeerden de studenten de Zomerschool niet lager dan een 8,4.

_____________________________________

TIPS

  • Taal leer je niet alleen uit een boek, de sociale en praktische kant is minstens zo belangrijk.
  • Geef taal context door er praktische opdrachten aan te verbinden.
  • Maak begrippenlijsten voor studenten in de context van hun beroepsopleiding

_____________________________________

>

Hoe aantrekkelijk is mijn bedrijf voor jongeren?

Een bedrijfsscan bij bedrijven door mbo-studenten

 

 

Bedrijven en met name het mkb, hebben vaak moeite om jongeren te werven en te behouden. Dat kan bijvoorbeeld komen door schaarste in de sector of doordat deze bedrijven niet altijd vanuit het perspectief van de jongeren denken. Om ervoor te zorgen dat de aansluiting tussen mkb-bedrijven en jongeren verbetert, ontwikkelde mboRijnland de Jongerenbedrijfsscan. Deze scan is bedoeld om bedrijven te laten nadenken over de vraag: ‘Hoe aantrekkelijk is mijn bedrijf voor jongeren?

Met de Jongerenbedrijfsscan wordt in kaart gebracht hoe jongeren denken over het bedrijf. Welke imago heeft het bedrijf? Wat vinden jongeren van de (online) uitstraling? Hoe beoordelen ze de arbeidsvoorwaarden en de groeimogelijkheden?
De scan geeft bedrijven inzicht in wat jongeren aantrekkelijk vinden aan het bedrijf en wat ze missen. De uitkomsten van de scan worden door de studenten aan het bedrijf gepresenteerd. Vervolgens gaan beide partijen in gesprek zodat het bedrijf concrete stappen kan zetten om de aansluiting met jongeren te verbeteren.

Jongeren die hebben meegewerkt aan het uitvoeren van de scan voelen zich serieus genomen: met hun input wordt echt iets gedaan en bovendien geeft het hen de mogelijkheid om bij verschillende bedrijven een kijkje te nemen en zich zo beter te oriënteren op de toekomst.
Bedrijven zijn ook blij met de scan, ze hebben concrete tips om met hun jongerenbeleid aan de slag te gaan. Een win-winsituatie dus.
 

Hoe ziet het afnemen van de scan er in de praktijk uit?

Jongeren gaan in een groepje van vier à vijf studenten, van verschillende opleidingen, op bezoek bij een bedrijf. Het bedrijf of de organisatie heeft bij voorkeur raakvlakken met de opleiding van de betreffende jongeren. Ook zijn er binnen het groepje jongeren altijd studenten van de opleiding Media & Vormgeving aanwezig. Zij zorgen voor visueel materiaal van het bedrijf.
De studenten denken voordat zij op bezoek gaan bij het bedrijf, na over de vragen die ze gaan stellen en stellen een bedrijfsspecifieke scan (vragenlijst) op. De studenten worden bij de voorbereiding op het bezoek begeleid door een docent van mboRijnland. Deze docent legt ook het contact met het bedrijf.
 

Twee voorbeelden

Een groep studenten heeft de Jongerenbedrijfsscan uitgevoerd bij een beveiligingsbedrijf. Hierbij hebben ze gekeken naar verschillende aspecten van het bedrijf: van website tot werkomgeving en van social media tot aantrekkelijkheid voor jongeren van het bedrijf. Ook de reistijd en de bereikbaarheid met het openbaar vervoer maakten deel uit van de scan. Aantrekkelijk bij dit bedrijf vonden de jongeren vooral de app waarin medewerkers kunnen aangeven wanneer ze beschikbaar zijn om te werken. Veel jongeren vinden het fijn om parttime te kunnen werken naast bijvoorbeeld een eigen onderneming, een dergelijke app vergroot de flexibiliteit. Minder aantrekkelijk bij dit bedrijf vonden de jongeren het gebouw en de werkplekken.

Een ander voorbeeld van een succesvolle Jongerenbedrijfsscan is het bezoek van studenten aan een vakantiepark. De studenten gaven tips aan dit bedrijf, onder andere over hoe vacatureteksten aantrekkelijker kunnen worden gemaakt voor jongeren, bijvoorbeeld door in de vacature aan te geven dat je door aan het werk te gaan in het vakantiepark verschillende talen kunt oefenen. Ook kreeg het bedrijf tips over hoe je zo’n advertentie plaatst op Tiktok en Instagram.
 

Ambitie

De bedoeling is dat de inzet van de Jongerenbedrijfsscan verder groeit. Daarom organiseert LLokaal, een initiatief van mboRijnland voor Leven Lang Ontwikkelen, regelmatig rondetafelgesprekken om zo bedrijven te interesseren voor de scan.

>

Universiteiten slaan een brug naar het vo

Hoe kunnen we jongeren helpen bij de overstap van het vwo naar de universiteit?


Het is een onderwerp waar Jacqueline Hoornweg (Universiteit Leiden) en Loes Mulders (VU Amsterdam) zich al lange tijd mee bezig houden. Ze ontwikkelden diverse programma’s om de overstap succesvoller te maken, en als leden van het Landelijk Overleg Aansluiting vo-wo zetten ze zich in voor meer samenwerking – niet alleen tussen de universiteiten, maar ook met vo-scholen.

 

 

 

 

 

 

Vwo: de afkorting staat voor Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs, maar niettemin is de overstap naar de universiteit een grote overstap die lang niet alle studenten meteen de eerste keer succesvol maken. Plotseling zijn ze in een andere omgeving, wordt er een beroep gedaan op vaardigheden die ze soms nog niet voldoende hebben, krijgen ze meer leerstof en mínder begeleiding – en dan wordt er ook nog van uitgegaan dat ze zich bewust zijn van wie ze zijn en dat ze weten wat ze wel en niet kunnen. “Uit onderzoek blijkt dat studenten vaak het eerste semester missen of tentamens niet halen, omdat ze gewoon overdonderd zijn over wat er op de universiteit allemaal gebeurt en van ze wordt verwacht”, zegt Loes Mulders.

Om vwo-leerlingen te begeleiden bij de overstap ontwikkelden de Universiteit Leiden en VU Amsterdam beide een Pre-University College met diverse activiteiten. Jacqueline Hoornweg: “We zetten in op academische vaardigheden en studievaardigheden in het voortgezet onderwijs. Als jongeren daarmee op het vwo kunnen oefenen, komen ze op de universiteit beter beslagen ten ijs en zullen ze succesvoller zijn.”

Loes Mulders noemt daarnaast het leren varen van je eigen koers als speerpunten de Pre-University-programma’s. “Dus weten wie je bent, wat je sterke en zwakke kanten zijn. En ook: als je je eigen koers gaat varen, hoe doe je dat dan en welke kennis, vaardigheden en welk netwerk heb je daarbij nodig?”

 

Loes, jij ontwikkelde binnen het Pre-University College onder meer de programma’s Be Prepared en Better Prepared, voor studenten die als eerste in hun familie gaan studeren. Wat is voor hen de extra uitdaging?

Loes: “Eerstegeneratiestudenten kunnen niet terugvallen op hun ouders voor advies en ondersteuning, en ze hebben via hun ouders geen toegang tot een netwerk van mensen die ook gestudeerd hebben en bijvoorbeeld kunnen helpen bij het vinden van een kamer of een stage. Be Prepared en Better Prepared zijn bedoeld om de kansengelijkheid op dat punt te verbeteren. Be Prepared is een programma voor 5 vwo’ers die als eerste in hun familie gaan studeren, en helpt hen bij de studiekeuze. Better Prepared is een programma van vijf dagen voorafgaand aan het studiejaar, waarin studenten leren wat ze kunnen verwachten op de universiteit en ze ook alvast een aantal studiegenoten leren kennen. Eerstegeneratiestudenten hebben dit echt nodig om goed te studeren en niet uit te vallen of te switchen. We zien dat het werkt: het groepje eerstegeneratiestudenten van Better Prepared neemt na afloop altijd omhelzend afscheid en ze zoeken elkaar ook op tijdens hun studie. Ze worden ook allemaal studentcoach voor een volgende generatie.”

 

Jacqueline, jullie ontwikkelden in Leiden onder meer een lessenserie voor het vo, over academische vaardigheden.

Jacqueline: “We weten uit onderzoek dat studiesucces afhangt van de mate waarin een leerling op het vo geoefend heeft met studievaardigheden en academische vaardigheden. Niet alleen in het profielwerkstuk, maar ook bij andere vakken als geschiedenis, economie en Frans – dan daalt het goed in en doen ze het na een tijdje op de automatische piloot. Er zijn vo-scholen die dat supergoed aanvliegen en ook aan universiteiten hulp vragen om dat goed in de school te organiseren. Er zijn ook scholen die onvoldoende beseffen hoe belangrijk het is om die vaardigheden te oefenen in álle vakken, of niet weten hoe je dat zou kunnen aanpakken. Daarom hebben we samen met vwo-docenten een lessenserie over studievaardigheden ontwikkeld, voor gebruik in de vaklessen op het vwo. Leerlingen oefenen in die lessen de studie- en academische vaardigheden. Het mooie is dat dat meestal de resultaten van de vaklessen óók omhoog gaan, het is echt een win-win. Daarnaast bieden we ook bijscholingen aan voor vwo-docenten, om met dit digitale materiaal te werken of het zelf te kunnen aanpassen. Voor leerlingen is er de website Profielwerkstuk.nl, met ideeën en voorbeelden, om ze te helpen en ze te enthousiasmeren om onderzoek te doen.”

 

Over onderzoek gesproken: onlangs publiceerden rectoren van universiteiten een opiniestuk waarin ze aangaven dat ongeveer 15% van de studenten op een hbo meer op hun plek zou zijn, omdat onderzoek doen eigenlijk niet is wat ze willen.

Loes: “Op de universiteit word je opgeleid om onderzoek te doen. Kijk dan ook goed wat bij je past, want als je onderzoek minder leuk vindt en liever een beroep hebt, kun je eigenlijk beter naar het hbo.”

Jacqueline: “We hebben vanuit het overleg geijverd voor financiering voor het project ‘Wisselstroom’, dat de overstap tussen wo en hbo gemakkelijker moet maken. We kijken nu samen met vo-docenten en decanen hoe je af zou kunnen stappen van het idee ‘Het hoogste is het beste’. Dat is lastiger dan je denkt: het is voor mentoren en decanen nu al complex om vwo-leerlingen goed te adviseren over wetenschappelijke studies, laat staan dat ze ook nog alle hbo-opleidingen mee moeten nemen.

Soms denken ouders ook tegengesteld. Als een vwo-leerling ontdekt dat een universitaire studie niet het pad is dat hij of zij wil bewandelen, omdat hij of zij toch wat praktischer is aangelegd, zou ik zeggen: ‘Prima!' Maar sommige ouders stimuleren liever een universitaire studie, ‘want je hebt een vwo diploma’.”

Loes: “Daarom is die eigen keuze ook echt een belangrijk onderdeel van onze Pre-University-programma’s. Het idee bij ouders en familie, zeker bij eerstegeneratiestudenten, is toch vaak: ‘Als je op het vwo zit, moet je studeren, en dan het liefst Geneeskunde, of Economie, Rechten of Pedagogiek en Psychologie’. Dus wat is nu je eigen keuze? Wat wil je nu echt zelf?”

 

Wat zou je binnen het onderwijs kunnen doen om leerlingen te helpen bij die keuze?

Jacqueline: "Promotieonderzoek heeft onlangs aangetoond: als leerlingen eenmaal een idee hebben van wat ze willen gaan studeren, zijn ze er moeilijk weer van af te brengen, zelfs als blijkt dat een studie eigenlijk niet goed bij ze past. Het enige wat helpt, is een écht realistische onderwijservaring. Dus niet een reclamepraatje voor een studie op een open dag, maar realistische colleges volgen en realistische opdrachten maken, bijvoorbeeld uit de propedeuse. Dan schrikken leerlingen soms, en gaan ze eerder nadenken: is dit wel echt wat voor mij?

Vervolgens heeft het ook te maken met coping om tegen je zelf en anderen te kunnen en durven zeggen ‘Het was toch niet zo’n goede keuze, ik moet wat anders gaan doen’. We kunnen jongeren daarbij helpen door uit te leggen dat het gewoon onderdeel is van het keuzeproces om nog eens kritisch te kijken en om eventueel te switchen. Maar liefst wel vóórdat ze daadwerkelijk aan de studie beginnen.”

Jullie hebben het Expertisepunt LOB betrokken bij het overleg over de doorstroom vo-wo. Wat kan LOB toevoegen?

Loes: “Een studie vinden die echt bij je past, daarvoor moet je weten wie je bent: waar ben ik goed en minder goed in, wat vind ik leuk, wat motiveert mij, hoe krijg ik mijn motivatie überhaupt op orde? Juist die identiteitsontwikkeling is binnen LOB belangrijk. Als LOB beter geïntegreerd is in het onderwijs en mentoren en docenten er meer vanaf weten, wordt het voor leerlingen ook normaler om daarmee bezig te zijn.”

Jacqueline: “Daarbij hoort ook dat LOB een vak is waar eisen aan worden gesteld, zoals je dat bij Frans of Geschiedenis ook doet. Een toets kan ook een portfolio zijn dat de leerling heeft gemaakt. En het is belangrijk om ook binnen LOB te blijven monitoren: werkt het, zijn we op de goede weg, waar moeten we bijstellen?”

 

Loes, jullie draaien de programma’s van het Pre-University College nu een jaar of acht. Welk effect heeft dat gehad op de uitvalcijfers?

Loes: “Toen ik begon hadden we een percentage van tussen de twintig en vijfentwintig procent dat uitviel of switchte, en dat is echt lager geworden. In de cijfers van de VU zien we dat de studenten die een voorbereidend programma hebben gedaan, eerder afstuderen en minder switchen. Dus het werkt. Je krijgt dat switchen natuurlijk nooit helemaal weg, maar dat hoeft ook niet. Ook als je je goed hebt voorbereid, kun je tijdens je studie tot het inzicht komen dat iets anders toch nog beter bij je past.”

 

Wat zou jullie visie zijn voor over vijf jaar, als het gaat over die overstap van VWO naar universiteit?

Jacqueline: “Ik hoop op nog meer samenwerking. Er gebeurt al veel: in ons materiaal verwijzen we bijvoorbeeld ook naar filmpjes over studievaardigheden die de andere universiteiten hebben gemaakt. Die samenwerkingen kunnen we nog uitbreiden. Mijn ideaalbeeld is dat elke vo-school een overeenkomst heeft met een instelling voor hoger onderwijs in de regio, zodat leerlingen in 5 en 6 vwo bijvoorbeeld een week kunnen proefstuderen in een richting die ze mogelijk op willen. Op die manier kun je leerlingen een realistische onderwijservaring bieden, en kunnen ze op basis daarvan een gefundeerde studiekeuze maken.”

Loes: “Ik hoop dat over een paar jaar LOB goed geïntegreerd is binnen het vo-onderwijs. Vanwege de studiekeuze en de vaardigheden, maar vooral ook vanwege die persoonlijke ontwikkeling en identiteitsontwikkeling. Je leven bestaat niet alleen uit dingen doen, het is ook wie je bent en hoe je omgaat met veranderingen. Er zijn in het leven zoveel overgangen naar nieuwe fasen. Als we jongeren bij de overstap naar het wo leren hoe ze daarmee om kunnen gaan, hebben ze daar iets aan voor de rest van hun leven.”

___________________________________________________

Hoe help je leerlingen bij de overstap naar het wo?

  1. Zorg voor realistische onderwijservaringen
    Universiteiten hebben activiteiten en materialen ontwikkeld die daarbij kunnen helpen, kijk bijvoorbeeld op
    www. universiteitleiden.nl
  2. Oefen op school al met academische en studievaardigheden
    Universiteit Leiden ontwikkelde een tiendelige lessenserie die geschikt is voor alle schoolvakken, de lessen zijn gratis beschikbaar via LessenUp. 
  3. Leerlingen kunnen voor hun profielwerkstuk ook terecht op www.profielwerkstuk.nl.
  4. Besteed aandacht aan het verschil tussen universiteiten en hogescholen
    Het hoeft geen automatisme te zijn om na het vwo voor het wo te kiezen. Wil je liever meer praktisch aan de slag na je studie, in plaats van onderzoek doen? Dan past een hbo-opleiding misschien beter bij je.
  5. Zorg voor goede begeleiding van mentoren
    Zorg dat mentoren goed weten wat er van ze wordt verwacht en hoe ze goede begeleidingsgesprekken kunnen voeren. Het Expertisepunt LOB heeft daarvoor trainingen ontwikkeld. 

___________________________________________________

Tekst Anne Wesseling Fotografie Hetty van Oijen
>

De Walburg College Tour

Hoe het programma College Tour van Twan Huys, de ‘Walburg College Tour’ werd.
 

Mustapha Saidi, docent en projectleider D&P, vertelt hoe het programma College Tour van Twan Huys, de ‘Walburg College Tour’ werd.
“We waren op school al gewend om af en toe gastsprekers uit te nodigen om te komen vertellen over hun beroep en loopbaan. Wat ik echter merkte was dat leerlingen de verhalen van de gastsprekers niet altijd interessant vonden. Die waren soms monotoon en saai, waardoor het verhaal van de gastspreker niet goed overkwam. De gastspreker was ook niet altijd capabel om vragen van leerlingen op een goede manier te beantwoorden. Toen ik op een avond het programma College Tour op tv zag, dacht ik hé waarom kunnen wij dat niet op school organiseren? De schoolleiding vond het een goed idee en zo startte ik samen met mijn collega Esther Slaa de Walburg College Tour. Qua opzet moest het verfrissend worden, anders en vol met dynamiek en interactie tussen spreker en publiek, de leerlingen dus.”

Hoe is de College Tour bij jullie op school opgebouwd?

“Op onze school hebben we een theaterzaal waar 250 mensen in passen. Dat is dus een ideale ruimte voor de Tour. De spreker die komt houdt eerst een pitch over zichzelf van ongeveer 20 minuten, wordt daarna geïnterviewd door een van onze docenten en beantwoordt vragen van leerlingen uit de zaal. De docent is meestal een collega die een vak geeft dat past bij het verhaal van de spreker. Zo wordt een spreker die iets komt vertellen over cryptovaluta geïnterviewd door een docent economie. We voegen soms ook een stukje entertainment toe aan het verhaal van de spreker. Zo hadden we bij de spreker die kwam vertellen over klimaat en duurzaamheid (de Klimaatburgemeester), een woordkunstenaar gevraagd een rap te maken op basis van een aantal kernwoorden op het gebied van klimaat en duurzaamheid. Deze rap was zo’n groot succes dat er in samenwerking met de gemeente nu een clip van is gemaakt!”


Hoe kom je aan interessante sprekers?

“Soms vragen we een ouder van de school, maar meestal probeer ik via mijn eigen netwerk sprekers te vinden die passen bij onderwerpen die leerlingen interessant vinden. Via via is het bijvoorbeeld gelukt om één van de gebroeders Anker te ‘strikken’. Hij komt in 2023 zijn verhaal vertellen over de advocatuur en alles wat daarbij komt kijken. Ook hadden we een arts, een ouder, die aan de wieg stond van het coronamedicijn en verder twee goochelaars/illusionisten die zich tijdens hun verhaal ook richtten op keuzestress, studievaardigheden en LOB. Op het programma staat ook nog een voormalig profvoetballer die onder andere vertelt dat je je niet moet blind staren op 1 bepaald toekomstbeeld. In zijn geval lukte het niet om carrière te maken als profvoetballer en was hij blij dat hij kon terugvallen op een studie.”
 

Zijn er nog dingen die je wilt verbeteren?

“Ik vind dat de reflectie van leerlingen op de Tour nog beter kan en ook zou ik graag willen dat meer van mijn collega’s komen kijken en luisteren naar de sprekers, zodat zij meer betrokken raken bij LOB.”

De College Tour is bedoeld voor havo- en vwo-leerlingen uit klas 3 tot en met 6. Het is niet verplicht om aan de College Tour deel te nemen, maar bij deelname kunnen de leerlingen een reflectieverslag inleveren dat onderdeel vormt van hun LOB-dossier. Dit schooljaar zal er ook een versie van de College Tour voor de mavo worden ontwikkeld.

Wil je bij jou op school ook een College Tour organiseren? Je bent van harte welkom om een keer te komen kijken bij een College Tour op het Walburg College. Ook is Mustapha bereid om je te helpen bij het organiseren van jouw eerste Tour. Helemaal mooi zou het zijn als er een samenwerking ontstaat met een aantal scholen, zodat sprekers kunnen worden uitgewisseld.

--------------------------------------------------------------------------------------

TIPS

  • Zorg voor een goede screening van de spreker zodat je niet voor verrassingen komt te staan en zeker weet dat het cv van de spreker klopt.

  • Investeer in een goede voorbereiding van het gesprek met de spreker zodat er heldere afspraken gemaakt kunnen worden.

  • Informeer leerlingen én hun ouders op tijd. Op het Walburg College gebeurt dat onder andere via social media (Instagram en Facebook) en via de weekbrief.

>

Informatie is de sleutel voor een succesvolle overstap naar het mbo

Twee Overstapcoaches vertellen wat helpt bij de begeleiding van leerlingen bij de overstap van vmbo naar mbo.
 

Het project ‘Overstapcoaches’ van het Samenwerkingsverband VO Waterland heeft als doel het aantal schoolverlaters en thuiszitters te laten dalen door leerlingen intensief te begeleiden bij de overstap van vmbo naar mbo. Het project is succesvol en werd daarom onlangs verlengd. Overstapcoaches Rob Molenaar en Ashley Finch vertellen over hun aanpak, en waarom die zo goed werkt. “Je moet eerlijk zijn tegen leerlingen, anders blijven ze in hun bubbel.”

 

Hoe verminder je uitval van leerlingen in het mbo, en hoe verminder je het aantal leerlingen en studenten dat wel ingeschreven staat maar geen onderwijs volgt, de thuiszitters? Door ze intensief te begeleiden, bijvoorbeeld door een overstapcoach. Rob Molenaar en Ashley Finch zijn overstapcoach bij het Samenwerkingsverband VO Waterland en begeleiden leerlingen in de regio’s Purmerend en Edam/Volendam/Monnikendam van het vmbo naar het mbo. Ze geven voorlichting in vmbo-eindexamenklassen en begeleiden ook individuele leerlingen in een persoonlijk traject.

Ashley: “Ik praat met ze over hun studiekeuze en we gaan in op hun persoonlijkheid: waar ben je goed in? Het zijn sessies van een uur waarin het gaat over talenten, kwaliteiten, uitdagingen en valkuilen. Door interactie krijg ik dan de juiste informatie naar boven.”

Rob: “Soms is één telefoontje genoeg, maar ik heb ook een leerling wel eens drie jaar gevolgd. Er zijn leerlingen met een verstoorde schoolloopbaan, die misschien op de basisschool al op vier scholen zijn geweest, een te hoog advies hebben gehad en vervolgens zijn afgezwaaid naar kader en uiteindelijk basis. Dan zijn ze gedemotiveerd en teleurgesteld.”

Ashley: “Het is vooral belangrijk dat zo’n leerling weer een positief gevoel krijgt. Wij hebben goede contacten met het mbo in de regio. We weten wat de mogelijkheden zijn en we kunnen leerlingen bijvoorbeeld gemakkelijk plaatsen bij een meeloopdag, zodat ze een positieve school-ervaring krijgen.”

Rob: “Wij zijn eigenlijk een verlengstuk van het mentoraat en decanaat. Mentoren zijn vakdocenten, ze kunnen niet alle leerlingen individueel begeleiden. Waar het nodig is voor een succesvolle aansluiting tussen vmbo en mbo, nemen wij het over.”

 

Het aantal voortijdig schoolverlaters is in jullie regio’s drastisch gedaald. In Purmerend, bij jou Rob, zijn het er zelfs maar twee. Hoe krijgen jullie dat voor elkaar?

Rob: “Je moet scherp zijn. Ik kijk bijvoorbeeld elke dag in het overstap-dashboard. Als een leerling is afgemeld, of niet op komt dagen voor een intake, bel ik de mentor: ‘Wat is er aan de hand? Ga je wat doen?’”

Ashley: “Het heeft ook te maken met hoe je het gesprek aangaat. Wij zijn altijd positief. Ik zeg dan niet tegen zo’n leerling ‘Waarom ben je niet naar de intake geweest?’ Maar ‘Hoe gaat het met je?’ Dat de leerling niet naar de intake is geweest, maakt niet uit. Misschien is hij het gewoon vergeten, prima, dan maken we een nieuwe afspraak. Maar als het antwoord is ‘Eigenlijk wilde ik er niet heen’, dan gaan we de leerling en de ouders uitnodigen, want dan is er iets misgegaan. Vaak was dat dan al bij de profielkeuze of bij de stage.”

Rob: “Er wordt vaak gezegd: die profielkeuze is niet zo heel belangrijk, de leerlingen kunnen op het mbo nog alle kanten op. Maar de profielkeuze is wél belangrijk.”

Ashley: “Soms willen leerlingen na het vmbo alsnog iets technisch gaan doen, maar het mbo stelt in de technische richtingen best hoge eisen. Dan lopen ze vast omdat ze teveel moeten inhalen. Je wilt daarom vroeg beginnen met het informeren van ouders en leerlingen, het liefst al in de brugklas.”

 

Het gaat vaak mis bij de studiekeuze. Waardoor komt dat volgens jullie?

Ashley: “Informatie is de sleutel om te onderzoeken wat bij je past en om succesvol over te stappen naar een mbo-studie. Er zijn zoveel opleidingen en er kan zoveel, je kunt opleidingen bijvoorbeeld ook versneld doen. Ouders hebben daar ook geen kennis over, en van mentoren en decanen kun je ook niet verwachten dat die alle mbo-opleidingen kennen. Ik merk dat de kennis en expertise ontbreekt, en tegelijkertijd is er druk op de kinderen om een goede keuze te maken. Het is niet raar dat een kind dan blokkeert.”

Rob: “Sommige ideeën kloppen ook gewoon niet. Veel ouders vinden bijvoorbeeld de havo belangrijk. ‘Mijn kind moet naar de havo!’, zeggen ze dan. Maar voor wie dan? ‘Havo is beter!’ Dat is helemaal niet waar. Ik heb ook ouders die zeggen: ‘Mijn zoon heeft nu een mavo-diploma, hij weet nog niet wat hij hierna wil, zullen we dan maar havo doen?’ Nee! Dan krijg je over twee jaar precies hetzelfde probleem.”

Ashley: “Ik teken het uit voor de ouders: vanaf mbo 4 kun je eventueel óók naar het hbo. Na het mbo heb je in ieder geval een vakdiploma, daarna kun je altijd nog verder leren.”

 

Hoe geven jullie leerlingen een realistisch idee van hun loopbaanideeën?

Rob: “Als een leerling zegt dat hij misschien treinmachinist wil worden, vraag ik hem eerst: ‘Wat komt daar bij kijken?’ Het antwoord is meestal ‘Weet ik niet.’ Dan zeg ik: ‘Je gaat naar het station, je gaat zwaaien naar een machinist en dan ga je die machinist interviewen over het werk.’ Het moet gaan léven. Leerlingen zitten vaak niet in de realiteit en ze hebben geen idee van geld. Ze denken dat ze na twee jaar werken vierduizend euro per maand gaan verdienen. Dus ik laat het ze uitzoeken: als je straks achttien bent en je gaat een huis zoeken, hoeveel geld heb je dan nodig per maand? Wat kun je verwachten qua salaris, met verschillende opleidingen?”

Letten jullie vooral op wat de leerling wil, of ook naar de arbeidsmarkt in de regio?

Rob: “Allebei. Je moet niet alleen gaan doen wat je leuk vindt - het mbo heeft hele leuke opleidingen, waarin totaal geen werk te vinden is. Dus je moet ook kijken naar je talenten en naar wat de samenleving nodig heeft. Ik ben trouwens scherp op maatschappelijke ontwikkelingen: als je met auto’s wilt werken omdat je dat leuk vindt, heb je ook vakken als elektrotechniek en ict nodig, want de verbrandingsmotor bestaat over tien jaar niet meer. Ouders komen soms aan met ‘Mijn kind vindt niks leuk’. Dan zeg ik: ‘Er zijn duizend opties, dus als hij niks leuk vindt, hebben we een dringend probleem’. Uiteindelijk is het antwoord vaak gewoon: ‘Het leven ís niet alleen maar leuk.’ Ik heb altijd een top vijf van kansrijke sectoren bij de hand. Dat zijn handel en retail, bouw en techniek, zorg, ict en horeca.”

 

De uitval op het mbo komt voor een groot deel door switchen. Waar gaat dat mis?

Ashley: “Soms valt een vervolgopleiding tegen omdat de leerling geen realistisch beeld had. De inhoudelijke aansluiting is niet goed, omdat ze een aantal vakken niet hebben gehad die ze wel nodig hebben.”

Rob: “Van ouders hoor ik: ‘Het mbo is heel groot en er zijn heel veel prikkels’. Aan de andere kant hoor ik mbo-docenten zeggen ‘Sommige studenten doen een mbo 4-opleiding, maar in emotioneel opzicht zijn ze dertien.’ Dat heeft ook met corona te maken, veel leerlingen hebben lang online les gehad, maar er is op het vo ook te weinig aandacht voor sociale vaardigheden. Maar jongeren zijn soms ook te snel op iets uitgekeken. Dat is iets maatschappelijkers: alles is vluchtiger. Ik zou zeggen als ouder: je maakt dit af!”

 

Hoe belangrijk is de rol van ouders?

Rob: “Heel belangrijk. Veel kinderen hebben bijvoorbeeld geen idee wat hun ouders precies voor werk doen. Die vragen worden op school niet gesteld in een driehoeksgesprek, maar het is het eerste wat ik wil weten: wat doet je vader, wat doet je moeder? Veel ouders zijn niet gelukkig met hun baan. Kinderen weten dat en voelen dat, die zijn niet gek. Als het gaat om studie- en beroepskeuze, begint het daar eigenlijk al.

Daarnaast hebben leerlingen structuur en regelmaat nodig. Als je thuiskomt na school: drink een kop thee, gooi de telefoon in de la, kijk in je agenda en ga huiswerk maken, en pak om 20 uur je tas in voor de volgende dag. Soms ben ik echt de ouders aan het opvoeden. Het is eigenlijk raar dat ik dat soort advies moet geven. Maar daar zie ik het wel mis gaan.”

Zijn er eigenlijk verschillen tussen jullie regio’s?

Ashley: “Onze regio’s liggen maar tien kilometer uit elkaar, maar er speelt een hele andere problematiek. In mijn regio, Edam/Volendam/Monnikendam, zijn de mensen heel ondernemend. Het zijn schilders, vissers of ze werken in de bouw. De ouders zijn meestal al vroeg gaan werken, en de leerlingen hebben vaak ook al werk. Ze willen vaak liever werken dan naar school, maar we zitten nu eenmaal in een systeem waarbij je eerst een diploma moet halen, je moet gewoon een startkwalificatie hebben. Dus ik zoek dan naar mogelijkheden om een traject passend te maken. Soms kan een leerling in een later leerjaar instromen, omdat hij al veel praktijkervaring heeft. Of leerlingen stroomt uit naar arbeid, maar dan door middel van een leerwerktraject, zodat ze toch een mbo-diploma hebben.”

Rob: “Purmerend is veel multicultureler, we hebben 160 culturen, en veel gezinnen uit Somalië, Eritrea en Marokko. Veel ouders willen dat hun kind later advocaat of dokter wordt. Die droom prik ik door, we gaan daar niet naar kijken. ‘Advocaten en dokters hebben we genoeg. Wat is jouw talent en wat zijn jouw mogelijkheden?’ Vervolgens baken ik het af: je kunt wél mbo juridische dienstverlening gaan doen, en je kunt ook verpleegkundige worden. Ik laat ook zien dat je hard moet werken en dat de investering per opleiding anders is. Als je op het vmbo al nooit je huiswerk maakt, of als je nooit een boek leest, dan moet je niet iets met rechten gaan doen. Dat is die reality check waar we het al over hadden.”

 

Jullie komen op veel scholen. Hoe wordt het LOB-programma daar uitgevoerd?

Rob: “Ik kom op scholen waar een waterdicht LOB-plan ligt, maar vaak zijn dat vooral letters op papier en zie ik het niet terug in de praktijk. Een opdracht als ‘De LOB’er moet het managementteam informeren over de voortgang’ – ik word er blij van als ik het lees, maar ik weet zeker dat het in de praktijk niet gebeurt. Ik zie al dat dertig LOB-ers het managementteam moeten gaan informeren.”

Ashley: “Bij scholen die weinig doen aan LOB, merk ik dat ik met leerlingen in een individueel traject op nul moet beginnen. Die moeten eerst nog onderzoeken wie ze zijn. Sommige scholen investeren echt in LOB. Die hebben een eigen programma ontwikkeld, en geven decanen en mentoren genoeg tijd en ruimte om het goed op te pikken. De leerlingen van die scholen komen met meer bagage, ze hebben zelfkennis, ze weten ook al het een en ander over vervolgopleidingen. Dan kan ik veel verder in steken in mijn eigen traject.”

 

Wat zou in het algemeen helpen om de overstap vmbo-mbo soepeler te maken, volgens jullie?

Rob: “In het ideale geval zouden mentoren een logboek gaan bijhouden van alle stappen en de voortgang. Als alle mentoren dat gaan doen, zijn wij overbodig. Het doel van dit project is uiteindelijk dat scholen zeggen: ‘Rob en Ashley bedankt, we hebben de expertise en de passie, we kunnen het zelf’. Ik zou bij het mbo een propedeusejaar willen, waarin studenten eerst kunnen laten zien dat de gekozen richting bij hen past en dat ze succesvol kunnen zijn. En zo niet, dat ze bij een overstapcoach terecht kunnen om uit te zoeken wat dan wel bij ze past.”

Ashley: “Of een soort mbo-tussenjaar waarin studenten Nederlands, Engels, rekenen en burgerschap krijgen, en verder veel aandacht is voor loopbaanoriëntatie, stages en sociale vaardigheden, zodat leerlingen de tijd hebben om een persoonlijk plan te maken en een vervolgopleiding te kiezen. Het ROC Amsterdam biedt zoiets al aan: Izone.”

 

Hoe loopt het eigenlijk af met leerlingen die je soms al drie jaar begeleidt?

Rob: “Altijd goed. Het heeft ook gewoon te maken met de ontwikkeling van de frontale cortex, dat duurt bij jongens langer en het onderwijs is er niet op ingericht: we stoppen ze te vroeg in een keurslijf, en als ze dan niet passen, is er een probleem. Maar tegen de tijd dat ze 24 of 25 zijn, willen ze gewoon een huisje, beestje en een baan. Uiteindelijk komt het altijd goed. Alleen: daar kunnen we niet op wachten.”

_______________________________________________

TIPS 

  1. Informatie over opleidingen is belangrijk, maar zorg daarnaast voor ervaringen. Door een dag mee te draaien, ervaren leerlingen pas echt of een vervolgopleiding bij hen past.
  2. Wees niet bang voor een reality check, ook bij de ouders. Een vmbo-leerling die nooit huiswerk maakt en geen boeken leest, wordt later geen advocaat of arts. Kijk naar opties die wél realistisch zijn.
  3. Begin vroeg met de voorlichting, ook voor de profielen. En zorg voor goede contacten met mbo’s, zodat je op de hoogte bent van (nieuwe) vervolgopleidingen.

_______________________________________________

Tekst Anne Wesseling, Fotografie Hetty van Oijen

>

MBO-talentprogramma voor havisten die vastlopen

Havo- en vwo-leerlingen laten ervaren welke kansen en mogelijkheden het mbo biedt


Havo- en vwo-leerlingen hebben, als ze in het bezit zijn van een overgangsbewijs van klas 3 naar klas 4, geen diploma nodig om door te stromen naar het mbo. Voor havisten (en vwo’ers) die vastlopen in de bovenbouw kan het een optie zijn om met dit overgangsbewijs de overstap naar het mbo te maken. Om deze leerlingen te laten ervaren welke kansen en mogelijkheden er zijn op het mbo en of de overstap een reële optie is, ontwikkelde ROC Midden Nederland het mbo-talentenprogramma voor havisten.

Bij dit talentenprogramma staan persoonlijke ontwikkeling en oriëntatie centraal. Binnen het programma is veel aandacht voor de vragen wie ben ik, wat wil ik, wat kan ik. Bij het programma van ROC Midden Nederland ligt de nadruk op oriëntatie van opleidingen binnen de techniek- en zorgsector, maar er is ook veel ruimte voor maatwerk. Iedere leerling wordt tijdens het gehele traject begeleid door een studentcoach. Contact met de vo-school is belangrijk, zodat er sprake kan zijn van een warme overdracht. Er is bij de start, voor de mei-vakantie en aan het einde van het programma contact met zowel de mentor als de decaan van de betreffende leerling, zodat deze goed op de hoogte blijven van de ontwikkelingen die de leerling doormaakt.

Van de 18 gestarte havo-4 leerlingen die het afgelopen jaar hebben meegedaan aan dit programma, start 89% het komende studiejaar met een mbo-opleiding. ROC Midden Nederland zal deze groep leerlingen het komende studiejaar volgen om te monitoren hoe zij zich verder ontwikkelen en in welke mate het talentenprogramma daaraan heeft bijgedragen.

Het talentenprogramma duurt 4 maanden: van maart t/m juni gedurende twee dagen per week. De overige dagen gaat de leerling naar de vo-school, zodat het ook mogelijk blijft de opleiding daar voort te zetten.

>

Goed landen op het hbo: de Startthermometer

Een online reflectie-instrument dat bijdraagt aan de reflectie op de start van de opleiding op het hbo.

 

Ongeveer 30 tot 40 procent van de startende hbo-studenten stopt binnen het eerste jaar met hun studie. De belangrijkste redenen die zij zelf hiervoor aangeven: gebrek aan motivatie en een verkeerde studiekeuze. Om deze studenten al tijdens de start van de opleiding op het spoor te komen en de juiste begeleiding te geven, ontwikkelde Fontys de Startthermometer

 

De Startthermometer is een online reflectie-instrument dat bijdraagt aan de reflectie op de start van de opleiding en vroegtijdige signalering van studenten die twijfelen over de gekozen opleiding. Door in de Startthermometer vragen te beantwoorden over o.a. tevredenheid over de studiekeuze, motivatie, het ‘thuis voelen’ op de opleiding en het studeren op het hbo, krijgen studenten een beter inzicht in hoe ze functioneren tijdens de eerste weken op het hbo.

Het invullen van de thermometer kost de student tien minuten. Op basis van de gegeven antwoorden krijgen de studenten een reflectiedocument. Dit document kan aanleiding zijn om op hun studentcoach af te stappen met een vraag, zorg of twijfel.

De Startthermometer geeft aan studentcoaches de mogelijkheid om vroegtijdig te signaleren waar (extra) ondersteuning of begeleiding nodig is en welke studenten het eerst aandacht verdienen. Verder kunnen opleidingen (het managment), interactief en op maat aan de slag met de algemene resultaten van de thermometer in een daarvoor ontwikkeld online dashboard.

Naar aanleiding van het invullen van de Startthermometer geeft 40% van de studenten aan actie te hebben ondernomen, bijvoorbeeld door zich aan te melden voor een training, een gesprek te hebben met hun studentcoach of een afspraak te maken bij de dienst studentenvoorzieningen. Uit onderzoek blijkt dat vooral vier van de twaalf factoren die worden gemeten bij het invullen van de Startthermometer een voorspellende waarde hebben op studiesucces: motivatie, sociale integratie, academische integratie en tevredenheid met de studiekeuze.

Tevredenheid over de studiekeuze heeft hierbij de grootste voorspellende waarde. Op basis van de vier bovengenoemde factoren kan al na de eerste periode 50% van de uitvallers en 80% van de blijvers correct worden voorspeld.

>

Ontdek het hbo

Online tool helpt mbo-student bij vinden route naar het hbo

 

De overstap van het mbo naar het hbo heeft voor sommige studenten in het middelbaar beroepsonderwijs flink wat obstakels. Een nieuwe online tool kan hen tijdens hun mbo-opleiding kennis laten maken met het hbo en ervaren of deze onderwijsvorm bij hen past. Windesheim en Deltion College ontwikkelden in een vruchtbare samenwerking met verschillende mbo-instellingen de tool ‘Ontdek het hbo’. Een gesprek met Anneke Postma (Windesheim) en Martje Werkman-Bos (Deltion College).

 

 

 

 

 

Voor welke mbo-studenten is deze tool vooral geschikt?

Anneke: ‘De gedachte achter dit project is het centraal stellen van de student en vooral: het creëren van gelijke kansen. Er zijn studenten op het mbo die direct aan het werk willen, of die een tweede mbo-opleiding willen volgen. Maar er zijn ook flink veel studenten die naar het hbo willen en zich afvragen: wat is nou mijn volgende stap, hoe pak ik dit aan. Die kunnen dankzij deze e-learning, ‘Ontdek het hbo’, kennismaken met hbo-vaardigheden en zelf de regie nemen.’

Martje: ‘Deze tool is voor alle mbo-studenten, maar voor de een is de drempel om naar het hbo te gaan hoger dan voor de andere. Sommigen redden het op eigen kracht en hebben goede voorbeelden in hun omgeving, maar er zijn ook heel wat studenten die thuis te horen krijgen: dat kun je beter niet doen, of: dat is te hoog gegrepen. Voor studenten die extra begeleiding nodig hebben kan de drempel ook te hoog zijn. En er zijn soms hele praktische en theoretisch redenen. Een mbo-student die in de toekomst een overstap wil maken naar een andere sector, vindt het vaak lastig om zijn mogelijkheden te overzien. De vraag is dan: hoe kun je als onderwijsinstelling daar op inspelen om vertraging te voorkomen. Een student die er vroegtijdig achter komt wat zijn mogelijkheden zijn, bespaart een hoop tijd en geworstel én voorkomt wellicht afstel. Dat inzicht is mogelijk de aanleiding om bijvoorbeeld alvast een vak als wiskunde of scheikunde te volgen om een toekomstige stap naar de zorg of techniek makkelijker te maken.’

Hoe kwam de online tool tot stand?

Martje: ‘Het idee komt voort uit de connecties die we samen met Windesheim en een aantal mbo-instellingen al hadden ter voorbereiding van een onderdeel genaamd Keuzedeel Voorbereiding hbo. We wilden echter graag meer mbo-studenten bereiken én in een veel eerder stadium. Vanuit het hbo is er de behoefte dat je studenten in huis wilt halen die een gedegen keuze maakten en in het mbo speelt de vraag hoe je die vervolgroute het beste kunt vormgeven en aanpakken. Studenten moeten, vinden wij, al veel eerder dan het officiële 1-mei-moment bezig zijn met kiezen en oriënteren. Met deze tool brengen we het hbo direct vanaf het eerste leerjaar veel dichterbij, gebruikmakend van een lijn door het gehele mbo. Daarbij kiezen we voor een opbouw richting het keuzemoment, zodat het voor de student steeds urgenter wordt om ermee bezig te zijn en zich erin te verdiepen. Langzamerhand kwamen we via een aantal brainstormsessies uit op de wens om een online middel te creëren. Ook omdat we het belangrijk vinden om zo actueel mogelijk te kunnen blijven. Bij Deltion hebben we een expert op het gebied van Xerte en die heeft de tool gebouwd.’

Anneke: ‘Het is begonnen met individuele contacten. Wat dat betreft verdient Martje alle credits want zij is een echte verbinder en kan mensen goed bij elkaar brengen en stappen laten zetten richting een mooi en gezamenlijk product.’

 

Hoe werkt de tool?

Martje: ‘We hebben zeven hoofdstukken gemaakt die de student ieder in zijn eigen tempo verder brengt in het denkproces. In ruim veertig opdrachten bouwt de student zelfstandig een portfolio op. We merken nu al dat het werkt. Studenten worden op ideeën gebracht en vertellen dat ook. Een leuk weetje: de kleuren van de onderdelen corresponderen met de kleur van de onderwijsinstelling die de vraag en onderdeel voor haar rekening nam.’

Anneke: ‘Studenten werken zelfstandig aan hun portfolio maar begeleiding is natuurlijk belangrijk. Loopbaanoriëntatie (LOB) is een vast onderdeel binnen het mbo. Vanuit de tool krijgen studenten ook opdrachten om onderdelen te bespreken met hun studiebegeleider.’

 

Wat is de kracht van deze tool?

Anneke: ‘De kracht vind ik vooral dat deze tool een gezamenlijk product is van een samenwerking tussen verschillende onderwijsinstellingen. We hebben dit echt met z’n allen voor elkaar gekregen. Ik hoop dat we elkaar in de toekomst zullen blijven vinden en dat deze tool kan bijdragen aan het langzaam verdwijnen van de harde knip tussen mbo en hbo, waarvan nog steeds sprake is. Verder past dit project heel goed in het plaatje van een leven lang ontwikkelen. Je plant er toch een zaadje mee.’

Martje: ‘Sommige studenten op het mbo willen doorstuderen, misschien op dit moment niet, maar later misschien wel. Deze tool helpt hen om na te denken over hun toekomst. En inderdaad zoals Anneke zegt: het is een prachtig product van samenwerking. Om samen zoiets te maken helpt om elkaar beter te kunnen vinden rondom het thema de student centraal. We blijven ontwikkelen!’

_________________

De samenwerking van Windesheim, Deltion en verschillende mbo’s in de regio bij het ontwikkelen van de Ontdek-het-hbo-tool(opent in nieuw tabblad) is onderdeel van het Regionaal Ambitieplan met als doelstelling het versterken van de samenwerking in de regio en binnen de netwerkgroep Zw8lse (Zwolse 8).

Aan deze tool werkten o.a. mee: Landstede MBO, Menso Alting Zwolle, Drenthe College, Hogeschool Windesheim, Deltion College, Aventus, Cibap vakschool voor vormgeving, Hogeschool KPZ, ArtEZ, Hogeschool Viaa en Zone College.

_________________

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bron: https://www.windesheim.nl/nieuws

>

Een regionale samenwerking om leerlingen beroepen en opleidingen te laten ontdekken

Vanuit het principe ‘samen staan we sterk’ werken vijf scholen in een stichting samen aan drie grote manifestaties

In de gemeente Hardenberg werken vijf vo-scholen, te weten het Zeven Linden College, Greijdanus College, Vechtdal College Hardenberg, de Ambelt en De Nieuwe Veste Hardenberg, al 23 jaar samen om hun leerlingen zoveel mogelijk ervaringen te laten opdoen bij het ontdekken van beroepen en het kiezen van opleidingen.

 

Vanuit het principe ‘samen staan we sterk’ hebben de vijf scholen de stichting BOB (Bevordering Opleidings- en beroepskeuze) opgericht waarbij ze samenwerken aan drie grote manifestaties: de Beroepenmanifestatie, de Opleidingenmanifestatie en de Beroepen Doedagen, waarbij de Beroepen Doedagen ook voor andere scholen uit de regio toegankelijk zijn. Bij de Beroepenmanifestatie geven beroepsbeoefenaars uit de regio voorlichting over hun beroep en bij de Opleidingenmanifestatie geven mbo-scholen, hbo-scholen en universiteiten voorlichting over hun opleidingen.

Susanne van der Velde en Paulien Breukelman zijn decanen bij de Nieuwe Veste en vertellen namens de stichting BOB: “Met veel energie en plezier denken wij als stichting BOB na over hoe we onze leerlingen zo goed mogelijk kunnen voorbereiden op hun toekomst. Wij denken dat het belangrijk is om leerlingen op verschillende momenten én in verschillende leerjaren in aanraking te laten komen met beroepen en opleidingen. Dat is niet alleen goed voor leerlingen die het allemaal nog niet zo goed weten, maar ook voor leerlingen die al op jonge leeftijd wel denken te weten wat ze later willen worden. Door de activiteiten die wij organiseren komen ze in aanraking met beroepen en opleidingen en krijgen zo een goed beeld van de mogelijkheden die er zijn. Dat helpt hen bij het maken van een bewustere beroeps- en opleidingskeuze.”

 

Hoe zien de manifestaties er uit qua organisatie en inhoud?

“In leerjaar 2 doen alle vmbo-leerlingen mee aan de Beroepen Doedagen. De Doedagen zijn in december en verplicht voor alle leerlingen uit klas 2. Deze Doedagen worden georganiseerd met een aantal mbo-scholen en vakopleidingen uit de regio.

Binnen elke betrokken mbo-school is er een contactpersoon met wie we de activiteiten op elkaar afstemmen. Het gaat er bij de Doedagen niet om dat je als mbo-school je opleiding of school promoot, maar om leerlingen te laten ervaren wat een beroep inhoudt en welke opleidingen daarbij passen. De Doedagen worden georganiseerd op twee dagen. Leerlingen ontvangen van tevoren een document met beschrijvingen van alle zogenaamde doe-eilanden. Hieruit kiezen ze er vijf, waarbij de eerste keuze altijd wordt gehonoreerd. Daarna wordt gekeken naar de beschikbare ruimte per eiland. Elke ronde op een doe-eiland duurt 30 minuten. Op de avond van de tweede dag kunnen ouders en leerlingen standjes van de verschillende mbo-scholen bezoeken, zodat ze dan wel wat meer specifieke informatie vanuit de mbo-scholen kunnen ophalen. De Doedagen worden door de leerlingen op school (en soms ook thuis) voorbereid door het maken van een aantal opdrachten. Mentoren zijn op de Doedagen aanwezig, zodat ze later – tijdens een coachgesprek bijvoorbeeld –met hun leerling kunnen terugkijken op de activiteit. Op de verschillende doe-eilanden ontdekken de leerlingen echt nieuwe dingen. Ze lopen in de grote hallen en zien van alles. Verder is het natuurlijk ook heel mooi dat ze op de donderdagavond vrij kunnen rondlopen en nog verder op zoek kunnen gaan naar wat ze interessant vinden.”

In leerjaar 3 – in de maand november – komen tussen de 80 en 90 verschillende beroepsbeoefenaars vertellen over hun beroep tijdens de Beroepenmanifestatie. Doel hiervan is dat leerlingen van beroepsbeoefenaren horen wat hun beroep inhoudt en hoe hun dagelijkse werkzaamheden eruit zien. Bij deze activiteit moeten de leerlingen drie voorlichtingsrondes kiezen. “Elke ronde duurt 30 minuten. Bij dit evenement is het belangrijk dat de beroepsbeoefenaars goed op weg worden geholpen met hun presentaties: ze vertellen met passie over hun beroep, maar een half uur vullen is nog niet altijd makkelijk. De projectleider zorgt vooraf voor een goede instructie, zodat de presentator weet wat er van hem of haar wordt verwacht. De leerlingen schrijven zich van tevoren in. Ze krijgen een lijst waarop de beroepsbeoefenaars en de beschrijvingen van de beroepen staan, zodat zij zich hier goed in kunnen verdiepen. Op deze manier kunnen de leerlingen een gerichte keuze maken.”

Ook in leerjaar 3 – in de maand maart – vindt de Opleidingenmanifestatie plaats waar veel verschillende mbo-scholen, hbo-scholen en universiteiten aan meewerken. Voor leerlingen uit leerjaar 3 is dit een verplichte activiteit, waarbij ze ook weer kiezen voor drie voorichtingsrondes. “Wij zetten hierbij bewust in op leerlingen uit klas 3. Leerlingen van de havo en het vwo kunnen de opgedane kennis dan betrekken bij hun profielkeuze. Voor leerlingen van het vmbo is het een goed moment om nog eens na te denken over hun vervolgstap na klas 4. Als er leerlingen zijn uit leerjaar 4 die (nog) een keer willen kijken naar de verschillende opleidingen, dan zijn ook zij van harte welkom, wat dat betreft zijn we heel flexibel.”

“Reflectie op alle activiteiten die onze leerlingen ondernemen, vinden wij als stichting belangrijk. De deelnemende scholen hebben reflectie met de leerlingen aan de hand van de door de school gekozen methode of lob-programma. Daarnaast heeft de coach een begeleidende rol met het voeren van gesprekken met de coachleerlingen.

*) Zeven Linden College, Grijedanus College, Vechtdal College, Ambelt en De Nieuwe Veste Hardenberg

 

TIPS

  • Vanuit het principes samen sta je sterk kun je grote (regionale) activiteiten organiseren
  • Geef leerlingen veel keuzes, maar verplicht ze ook om deel te nemen aan dit soort grote opleidings- en beroepenmanifestaties
  • Maak de activiteiten betekenisvol voor leerlingen door ze vooraf een goede focus mee te geven: welke ervaring wil ik opdoen? En door hier achteraf op te reflecteren: wat heeft het je gebracht? Wat zegt dit over jou? Wat is, gezien wat je hier hebt ervaren, de volgende stap, wat wil je onderzoeken bijvoorbeeld en hoe ga je dat doen?
  • Geef vakdocenten de gelegenheid mee te gaan met leerlingen zodat ze hun lessen betekenisvol kunnen maken: wat draagt hun vak bij aan dat beroep? Zo houden de collega’s zicht op de arbeidsmarkt in de regio.
  • Een goede roostermaker is essentieel. Dit geldt voor alle drie de evenementen.
  • De Beroepenmanifestatie en de Opleidingenmanifestatie zijn opgenomen in het PTA voor het vmbo.
  • Begin op tijd met organiseren!
>

Een LOB-spel dat je op verschillende manieren kunt inzetten

Als docenten over hun eigen loopbaan in gesprek gaan hoef je eigenlijk niet meer uit te leggen waarom LOB belangrijk is.

 

Sammie Visser, beleidsmedewerker LOB bij Landstede MBO, organiseert inspiratiedagen voor docenten die het vak loopbaan en burgerschap geven. Om deze docenten te laten zien én te laten ervaren dat LOB eigenlijk met alles wat er op school gebeurt verweven is en dus niet iets is wat er ook nog bijkomt, ontwierp zij een spel. Dit spel, dat eigenlijk bedoeld is voor studenten, speelden de docenten op een van de bovengenoemde inspiratiedagen én met succes. “Als docent heb je zelf vaak al een hele loopbaan achter de rug en daardoor veel meegemaakt. Bij het spelen van dit spel ervaren docenten hoe leuk het is om met elkaar in gesprek te gaan over de eigen loopbaan, elkaar vragen daarover te stellen en er vervolgens ook in lessen mee aan de slag te gaan. Als docenten over hun eigen loopbaan in gesprek gaan hoef je eigenlijk niet meer uit te leggen waarom LOB belangrijk is.”

 

 Hoe wordt het spel gespeeld?

De basis van het spel is de zogenaamde loopbaancirkel met de vijf loopbaancompetenties. Je zou het spel kunnen vergelijken met het spel Triviant. Op het spelbord staan, om de loopbaancirkel heen, alle kerntaken van loopbaan en burgerschap die wij op school hebben.”

“Je gooit met de dobbelsteen en je mag vervolgens zelf kiezen naar welke loopbaancompetentie je gaat. Als je bijvoorbeeld gaat naar werkexploratie, dan kies je een kaartje met een van de vijf bijbehorende vragen. Bijvoorbeeld: ‘Welke baan gaf jou tot nu toe het meeste plezier en waarom?’ of: ‘Waarvan ga jij stralen, waar kom jij van in beweging?’ Naar aanleiding van je antwoord gaan groepsgenoten je hierover vragen stellen vanuit het motto ‘ga in de schoenen van de ander staan en haak aan bij wat er wordt gezegd’.”

 

Kun je het spel ook met studenten spelen?

“Zeker! Ook voor studenten zorg dit spel voor bewustwording en motivatie om met LOB aan de slag te gaan. Omdat het spel gebaseerd is op een combinatie van LOB en burgerschap, kun je die beide thema’s heel mooi verbinden. Bijvoorbeeld als de student het kaartje trekt met de vraag ‘Welke (bij)baan gaf jou tot nu toe het meeste plezier en voldoening?’, dan kunnen groepsgenoten vanuit de thema’s van de kerntaken burgerschap vragen stellen als ‘Waar kreeg je je salaris op gestort?’ of ‘Wat waren de mores in dit bedrijf?’. Het resultaat is eigenlijk hetzelfde als bij de docenten: het levert vooral plezier en bewustwording op.”

 

En buiten het mbo, is het spel dan ook te gebruiken?

Ik denk dat het spel zeker ook binnen het vo gebruikt zou kunnen worden. Bijvoorbeeld bij een team(mid)dag. In de bijlage vind je de kaartjes met de vragen die zijn gebaseerd op de loopbaancompetenties in Word, zodat het spel aangepast kan worden aan de eigen schoolsituatie. Het spelbord is wel echt gericht op het mbo, maar je zou natuurlijk je eigen spelbord kunnen ontwerpen. Ook met leerlingen kun je dit spel spelen. Als docenten het eerst zelf hebben gespeeld, kunnen ze in een les als deelnemer meedoen aan het spel. Leerlingen (en studenten) vinden het meestal ontzettend leuk om van hun docenten te horen welke loopbaan ze tot nu toe hebben gehad en wat ze daarbij allemaal hebben geleerd en meegemaakt.”

 

TIP

Je kunt het spel downloaden en de kaartjes aanpassen naar je eigen schoolsituatie.

>

Een doorlopende leerlijn vmbo-mbo om beter te kunnen kiezen welke opleiding bij je past

“Wat wij willen bereiken met ons programma is dat leerlingen beter weten wie zij zijn zijn én beter weten wie wij zijn”.

Bianca de Jong en Susan Kuil zijn beiden docent Commercie op het Horizon College (mbo) in Heerhugowaard. Zij ontwikkelden een doorlopende leerlijn voor leerlingen uit klas 3 en 4 van het Huygens College in Heerhugowaard met het profiel E & O. Bianca werkt ook als voorlichter voor de afdeling Commercie, Transport en Logistiek van het Horizon College en Susan doet, naast haar werk als docent, een masteropleiding Leren & Innoveren.

 

Hoe ziet het programma van de doorlopende leerlijn er bij jullie op school uit?

Bianca: “Een paar jaar geleden heb ik samen met een collega aan de decanen in onze regio gevraagd ‘Wat willen jullié eigenlijk als het gaat om voorlichting over onze opleidingen?’. Daaruit zijn twee dingen ontstaan: een bezoek van alle leerlingen uit leerjaar 3 aan onze school, waarbij ze tijdens dat bezoek binnen drie van onze afdelingen een minilesje volgen, én een doorlopende leerlijn voor leerlingen uit klas 3 en 4 van het Huygens College met het profiel E&O.

We hebben dit programma ontwikkeld met het doel om de overstap van vmbo naar onze mbo-opleidingen soepeler te laten verlopen. Leerlingen hebben vaak geen idee waar ze voor kiezen op het mbo. Zeker bij onze opleidingen Commercie is het voor leerlingen lastig om een goed beeld te krijgen van de inhoud van de opleiding en het beroepsbeeld dat daarbij past. In leerjaar 3 ontwikkelden wij een programma met drie onderdelen, te beginnen met het onderdeel pitchen van jezelf. Wat zijn je kwaliteiten, wat zijn je toekomstbeelden, welke opleidingen zouden daarbij kunnen passen? Daarna gaat het over telefonische aquisitie. Leerlingen weten vaak niet hoe je een telefoon opneemt en denken dat als ze gebeld worden, dat de ander eerst moet praten voordat zij hun naam noemen. Daarna volgt het onderdeel verkoopgesprek. Hoe voer je een (verkoop)gesprek? We doen dit vanuit de salesgedachte, maar eigenlijk is het een lesje algemene vaardigheden. Met deze drie onderdelen van het programma krijgen je echt een kijkje in de keuken van wat de opleiding Commercie inhoudt.”

Susan: “In leerjaar 4 heeft het programma de status van een keuzedeel en kunnen leerlingen dus kiezen of ze er zich voor inschrijven of niet. Het mooie is dat dit programma bij ons op het Horizon College wordt gegeven. Driekwart jaar lang komen de leerlingen die meedoen aan het programma op maandagmorgen bij ons op school en volgen het programma Oriëntatie en Ondernemersschap. Ze krijgen hiermee echt een goede indruk van hoe het is om een eigen bedrijfje te starten, leren heel veel over zichzelf en de vervolgopleidingen die passen bij hun kwaliteiten.

Binnen het programma wordt samengewerkt met lokale bedrijven, waar leerlingen ervaringen kunnen opdoen in de praktijk.Dit keuzedeel wordt geëxamineerd met de E&O docent van het Huygens College. Bij een positieve beoordeling krijgen leerlingen een mbo verklaring met examenresultaat. Leerlingen kunnen hiermee een keuzedeel vrijstelling aanvragen.”

 

Hoe zit het met versnellen, kunnen leerlingen als ze dit programma hebben gevolgd versnellen als ze eenmaal bij jullie op school zitten?

Susan: “Versnellen binnen deze doorlopende leerlijn is geen doel op zich. Ook in andere regio’s in Nederland waar ze werken met een doorlopende leerlijn merk je dit. Persoonlijk twijfel ik of je leerlingen die in de vierde van het vmbo dit keuzedeel hebben gevolgd op het mbo moet laten versnellen. Halen we dan wel het beste uit de student? We weten vanuit onderzoek dat voorkennis en een bepaald beginniveau belangrijk zijn om tot leren te komen. Voorkennis maakt dat studenten beter presteren. De module die ze hebben gevolgd op het vmbo is wat mij betreft dan ook een prima voorbereiding op dit vak op het mbo. Studenten die deze module hebben gevolgd kun je wel extra uitdagen en verdieping bieden op het programma op het mbo. Voor het gevolgde keuzedeel krijgen de leerlingen een certificaat. Het is aan het vervolgonderwijs om te bepalen wat ze met dat certificaat doen. Op het Horizon College zijn we er nog niet zo goed uit of we een formele waardering willen toekennen aan dit certificaat.”

 

Hoe gaan jullie verder met het programma?

Bianca: “Leerlingen die tot nu toe hebben meegedaan aan het programma zijn erg positief over wat het hen heeft opgeleverd en wat ze hebben geleerd. Ons doel – leerlingen maken de juiste opleidingskeuze en verbeteren hun voorkennis en beginniveau – lijkt hiermee te zijn behaald. Maar, er zijn nog te weinig data om écht iets zinnigs te kunnen zeggen over de concrete opbrengst van dit programma. Met het verzamelen van die data gaan we de komende jaren verder aan de slag. Wij gaan in ieder geval door met het programma dat we hebben opgezet voor leerlingen uit leerjaar 3 en 4. We zijn twee jaar geleden gestart met 1 klas in leerjaar 3, daarna werden het dit schooljaar twee klassen en voor volgend schooljaar gaan vier klassen met het profiel E&O in het derde leerjaar ons programma volgen. Je kunt dus wel zeggen dat het programma succesvol is!” Wat zijn jullie ambities voor de toekomst? “Een van onze ambities is om docenten van het vmbo meer te betrekken bij het programma en ze uit te nodigen ook bij ons les te komen geven. Zo ontstaat er een mooie uitwisseling waar uiteindelijk zowel de leerlingen als de studenten, maar ook de docenten van zullen profiteren. Verder denken wij dat er sowieso voor het mbo nog zoveel kansen en mogelijkheden zijn. We moeten echt laten zien wat we allemaal in huis hebben en wat je daar als leerling mee kan in de toekomst. Ook op het mbo gaat het niet alleen om het opleiden voor hele specifieke beroepen. We denken dan ook dat we een goede concurrent van de havo kunnen zijn of worden. Werken vanuit een doorlopende leerlijn, waarbij een stevige samenwerking is met het vmbo, draagt daaraan bij, net zoals het nadenken over een tweejarige opleiding op mbo 4 niveau.”

 

TIPS

  • Neem contact op met Bianca en Susan om meer te horen over hun successen én aandachtspunten

  • Maak het programma dat je vanuit het mbo organiseert zo praktijkgericht mogelijk. Daarmee maak je echt het verschil met het aanbod vanuit het vmbo

>

Over de streep: een spel om de overstap naar het mbo te verbeteren

Met 'Over de streep' kun je leerlingen maximaal in staat stellen zich te verdiepen in opleidingen, zodat ze betere studiekeuzes kunnen maken

Het Zaans Verbond is een samenwerking tussen het Regio College en vijf vo-scholen in de regio Zaandam. De scholen hebben regelmatig overleg en werken vanuit gezamenlijke ambities om ervoor te zorgen dat Zaanse leerlingen zich zo goed mogelijk voorbereiden op de overstap naar het mbo. Deze ambities gaan bijvoorbeeld over het werken vanuit een doorlopende leerlijn, maar ook is er een heel concreet project ontwikkeld: ‘Over de streep’. Saskia Bouma, teammanager loopbaanadvies bij het Regio College, heeft het programma voor dit project samen met verschillende mensen van de Zaanse vo-scholen ontwikkeld.

 

Wat is het belangrijkste doel van ‘Over de streep’?

“Wat we willen is dat leerlingen maximaal in staat worden gesteld om zich te verdiepen in opleidingen, zodat ze betere studiekeuzes kunnen maken. We weten allemaal dat dit voor leerlingen die nog zo jong zijn niet gemakkelijk is. Vaak weten ze niet goed welke kwaliteiten en talenten ze hebben en welke opleidingen daarbij kunnen passen. Om hier meer inzicht te krijgen, ontwikkelden wij ‘Over de streep’. Het programma is bedoeld voor vmbo-leerlingen en vindt plaats in oktober en/of november van het derde leerjaar.”

 

Hoe ziet het programma er in de praktijk uit?

Het programma bestaat uit drie lessen en iedere les heeft een centraal thema: wie ben ik, wat wil en wat kan ik?

De eerste les is echt een fysieke les, een spelletje eigenlijk. Het spel wordt binnen het onderwijs wel meer gespeeld, maar wij hebben het doorontwikkeld als échte LOB-les. In een ruimte (klaslokaal, gymzaal) trek je een streep. Leerlingen gaan allemaal aan een kant van de streep staan en krijgen stellingen voorgelegd die passen bij een bepaald menstype. Past deze stelling bij jou? Dan stap je over de streep. Bij ieder menstype hoort een bepaalde kleur, als de leerling over de streep is gestapt krijgt hij een stokje in de betreffende kleur. Aan het eind van de les wordt geteld van welke kleur stokjes het meest zijn verzameld. Daarna krijgen de leerlingen een overzicht van alle genoemde menstypen en de opleidingen die daarbij kunnen passen. Leerlingen kruisen vervolgens op een formulier aan welke van die opleidingen ze interessant lijken. Deze eerste les wordt vaak door mij of een van mijn collega’s op de vo-school gegeven, samen met de mentor van de klas. Daarna volgt een ‘train de trainer’ voor mentoren zodat tijdens de volgende twee lessen, de mentor het stokje van ons kan overnemen.

In de tweede les gaat het over complimentjes geven. Waar ben je goed in? Dit gaat ook aan de hand van stellingen: Is er een feestje, dan kun je mij vragen! (goed in organiseren). Leerlingen plakken bij zichzelf en bij klasgenoten stickers op om kwaliteiten in beeld te brengen. Leerlingen vinden dit vaak erg leuk om te doen! Aan het einde van deze les worden de kwaliteiten verzameld en opgeschreven. De leerlingen krijgen een huiswerkopdracht mee om thuis met hun ouders te doen. Herkennen de ouders de complimenten/kwaliteiten van hun kind? Hebben ze er kwaliteiten aan toe te voegen?

De leerlingen komen naar de derde les met een top 5 van hun kwaliteiten. In de derde les voeren de leerlingen in de digitale omgeving van het programma in wat ze de eerste twee lessen hebben opgehaald en geleerd over zichzelf. Als dat is gebeurd doen ze het (digitale)spelletje ‘wat wil ik?’. Dit gaat op basis van plaatjes en ja/nee vragen. Wil ik in een ziekenhuis werken? Wil ik op een kantoor werken? Aan het eind van de derde les maken de leerlingen binnen de digitale omgeving een actieplan, waarin ze onder andere noemen welke opleidingen ze gaan bezoeken op de open dag. Middels een thuisopdracht worden ouders betrokken om mee te kijken of zij de keuzes herkennen”

 

Wat een mooi programma! Hoe gaat het hierna verder, bijvoorbeeld in klas 4?

“In de eerste plaats kan de mentor nu zien wat de leerling in de drie lessen heeft gedaan en wat dat heeft opgeleverd, daar kan de mentor dan verder met de leerling over in gesprek. De leerling heeft als het goed is veel over zichzelf geleerd en gaat met een concreet plan naar de open dag en weet beter welke opleidingen voor hem of haar interessant zijn om daar te gaan bekijken.

We gaan nog een opdracht ontwikkelen voor vierdejaars leerlingen die aansluit bij ‘Over de streep’. Het loopbaanproces van een leerling is natuurlijk niet statisch en er kan nog van alles gebeuren, waardoor ze veranderen van idee over welke opleiding het best bij ze past. Feit is dat de verlengde intake voor wat betreft opleidingskeuze bij ons is gehalveerd. Het programma levert dus echt iets op! Een van onze andere ambities is om een vergelijkbaar programma te ontwikkelen voor onze mbo-studenten, waarbij de focus dan ligt op de overstap naar de arbeidsmarkt en op werkwaarden.”

 

Kunnen scholen die zelf met ‘Over de streep’ aan de slag willen contact met je opnemen?

“Zeker! Als je meer wilt weten over dit programma kun je sowieso een kijkje nemen op www.overdestreepnoordholland.nl Je kunt dan een persoonlijk account aanmaken en het programma digitaal uitproberen. Ook is er de mogelijkheid om bij ons een kratje te bestellen (tegen kostprijs plus verzendkosten), waarin je al het materiaal vindt dat nodig is voor de drie beschreven lessen: een streep, stokjes, lesbrieven etc.”

>

“De kracht van het LOB-cv is dat leerlingen zélf hun kwaliteiten en talenten ontdekken”

Het LOB-cv is ontwikkeld om leerlingen te helpen een bewustere studiekeuze te maken.
 

Havo-docent en decaan Stefan Kras van de Johan de Witt Scholengroep en Jessica Visser van De Haagse Hogeschool vertellen waarom het LOB-cv zo’n fijne en laagdrempelige manier is om leerlingen te laten nadenken over hun studiekeuze.

Hoe geef je leerlingen meer inzicht in hun kwaliteiten, hoe laat je ze nadenken over loopbaancompetenties en studiekeuze, en hoe zorg je dat ze daadwerkelijk voorlichtingsdagen bezoeken en reflecteren op hun ervaringen – en uiteindelijk een studie kiezen die echt bij hen past? Het zijn precies die vragen waarvoor het LOB-cv is ontwikkeld. “Het is letterlijk een cv,” legt docent en decaan Stefan Kras uit, terwijl hij op het digibord laat zien hoe het cv is opgebouwd. “Met een foto, persoonlijke gegevens, plus zes omgevingen die leerlingen zelf kunnen invullen: een met persoonlijke informatie, en vijf die aansluiten bij de loopbaancompetenties van Marinka Kuipers.”

Het LOB-cv werd ontwikkeld door een aantal vo- en hbo-scholen in Rotterdam, als onderdeel van een serie (online) instrumenten om de doorstroom van vo naar hbo en het studiesucces van eerstejaars studenten te helpen verbeteren. Inmiddels is het een paar jaar beschikbaar en maken ook steeds meer scholen buiten de regio Rotterdam er gebruik van. Zo hebben dit jaar zes opleidingen van De Haagse Hogeschool het LOB-cv gebruikt bij de start van de begeleiding en coaching van hun eerstejaarsstudenten.

Jessica Visser, Adviseur Projecten in het team H/Overstap bij De Haagse Hogeschool en projectleider LOB-cv, zegt: “Het LOB-cv is heel veelzijdig toe te passen op hbo-scholen. In Rotterdam wordt het voornamelijk bij de studiekeuzecheck gebruikt, en op De Haagse Hogeschool gebruiken we het in de eerste maanden van de opleiding als leidraad bij de begeleiding/coaching van studenten. Iedereen gaat er dus anders mee om, maar de boodschap aan leerlingen is vooral: ook voor jezelf is het handig om het LOB-cv te gebruiken.”

 

Stefan, jij was betrokken bij de ontwikkeling van het LOB-cv. Wat was de achtergrond?

“Ik gaf in 2015 geschiedenisles op het Avicenna College in Rotterdam Zuid en was ook decaan en lid van de werkgroep ‘Betere aansluiting vo-hbo’, binnen het samenwerkingsverband ‘Samen werken aan een betere aansluiting’ (regio Rotterdam). De uitval in het eerste jaar op het hbo was hoog en we vonden dat er instrumenten moesten komen om de havo-leerlingen beter voor te bereiden op hun vervolgstudie. Er is toen een aantal praktische instrumenten ontwikkeld, waaronder het LOB-cv. Ik heb vervolgens een aantal LOB-lessen ontwikkeld waarin de leerlingen stapsgewijs hun LOB-cv invullen.”

 

Wat is het grootste voordeel van dit LOB-cv?

Stefan: “Het helpt de leerlingen om na te denken over hun studiekeuze en om dingen te ondernemen waar om gevraagd wordt, zoals een bezoek aan een voorlichtingsdag. Plus: ze praten er met elkaar over. Het is bovendien heel laagdrempelig, dus je hoeft als mentor niet zelf iets te ontwikkelen. Je kunt er meteen mee aan de slag.”

Jessica: “Je hoopt voor vo-leerlingen dat het hen helpt bij het reflecteren: je gaat meelopen, je gaat naar een open dag, wat zijn je verwachtingen, hoe vond je het, wat neem je uit deze ervaring mee? We hopen dat leerlingen hierdoor meer gaan nadenken over hun keuzes en kunnen beargumenteren waarom ze een studie kiezen.”

Stefan: “Ik benadruk in de les ook altijd dat het LOB-cv echt van de leerlingen zelf is. Ik heb er geen toegang toe. Het is bedoeld om jou meer inzicht te geven in welke studie zou passen.” Jessica: “De kracht van het LOB-cv vind ik ook dat leerlingen door het in te vullen zélf hun kwaliteiten en talenten ontdekken, in plaats van door testjes te doen.”

 

Jessica, bij jullie zijn dit studiejaar zes opleidingen gestart met het gebruik van het LOB-cv. Hoe zijn de ervaringen?

“Sinds dit studiejaar maken de opleidingen European Studies, Facility Management, Commerciële Economie, Civiele Techniek, Communication and Multimedia Design en de sportopleiding HALO gebruik van het LOB-cv. Die opleidingen zijn er enthousiast over. Ze vinden het vooral fijn dat ze nu meer informatie hebben over de nieuwe studenten. Alleen al hoe serieus het LOB-cv is ingevuld, zegt veel. Het LOB-cv bevat bovendien gestructureerde informatie, waardoor je bij de eerste begeleiding- en coachgesprekken geen belangrijke onderwerpen overslaat en daardoor mogelijk belangrijke informatie mist. Natuurlijk letten professionals daar sowieso op, maar in de praktijk blijkt dit toch een handig hulpmiddel. Ook bij een opleiding waar vierdejaars studenten de eerstejaars begeleiden, is het een waardevol gespreksdocument. .”

 

 

 

 

 

 

 

In het LOB-cv is ook de vraag opgenomen of er bijzondere omstandigheden zijn om rekening mee te houden.

Jessica: “Dat kan over alles gaan, van adhd of dyslexie tot persoonlijke issues. In het LOB-cv hoeven leerlingen dit alleen met ja of nee te beantwoorden. In het gesprek met de studenten kunnen wij hierop doorvragen. Wij willen dat soort dingen graag weten, zodat we er rekening mee kunnen houden. In de praktijk merken we dat studenten die op de middelbare school extra ondersteuning hadden, het vaak op hun vervolgstudie helemaal zelf willen doen en er dan niets over zeggen. Studenten bepalen natuurlijk zelf of ze dat soort dingen willen delen, maar dat die vraag in het LOB-cv genoemd wordt, helpt al om het bespreekbaar te maken. Een optie kan dan bijvoorbeeld zijn: meld het wel, en probeer het eerst zonder extra begeleiding. Als dan gedurende het eerste jaar blijkt dat het tóch nodig is, kan de hogeschool daar gemakkelijker op inhaken dan wanneer die ondersteuningsbehoefte pas blijkt in mei.

 

Stefan, jij werkt al langer met het LOB-cv. Kun je vanuit jouw ervaring iets zeggen over het effect op het switchgedrag in het eerste jaar op het hbo? Werkt het?

Door de privacywetgeving hebben we sinds enkele jaren geen inzage meer in de resultaten van individuele leerlingen. Dat maakt het effect van de inspanningen moeilijk te meten. Het LOB-cv is natuurlijk geen toverstokje dat ervoor zorgt dat eindexamenleerlingen op magische wijze de juiste studiekeuze maken. Wel is het zo dat het LOB-cv de leerling een instrument geeft om zichzelf vragen te stellen, die anders misschien niet aan de orde komen. Daarom geloof ik stellig dat het gebruik van het LOB-cv altijd iets oplevert. Het dwingt leerlingen zichzelf te bevragen; de motievenreflectie zit in de kern van het concept. Omdat het LOB-cv ook op het hbo gebruikt wordt, is er een doorlopende leerlijn “ingebakken” in het systeem. Als de leerling het LOB-cv in het eindexamenjaar gebruikt heeft om na te denken over zijn of haar beweegredenen, dan biedt het LOB-cv de kans om deze motieven te heroverwegen gedurende het eerste jaar in het hbo. Dat leidt uiteindelijk natuurlijk tot de best passende studiekeuze.

 

Doen de studenten het beter met het LOB-cv?

Jessica: “Je moet bij het inzetten van dit soort instrumenten niet meteen denken in termen van rendement. Studiesucces en geluk zijn van zoveel factoren afhankelijk. We moeten niet de illusie hebben dat het LOB-cv het rendement omhoog gaat krikken, zeker niet als je niet tegelijkertijd aan andere knoppen kunt draaien. Dat moet ook niet de inzet zijn. Ik hoop wel dat we studenten hiermee helpen om een bewustere keuze te maken. Zo’n bewuste keuze betekent niet automatisch dat ze direct de goede opleiding kiezen, maar ze kunnen het in elk geval voor zichzelf verantwoorden.”

Stefan: “Ik ben ervan overtuigd dat het LOB-cv de leerlingen helpt met het denkproces: wat is er nodig om een studiekeuze te maken? Alleen al door de velden over kwaliteiten en interesses in te vullen, doordat ze het dus daadwerkelijk op moeten schrijven. Het LOB-cv is een volwassen online omgeving. Het is echt het begin van een mentale transitie voor de leerlingen: van vo-leerling naar hbo-student.”

 

Hoe zien jullie de verdere ontwikkeling van het LOB-cv?

Jessica: “De opleidingen die er dit jaar mee zijn gestart, hebben allemaal gezegd dat ze ermee door willen gaan. We hopen dat door het delen van ervaringen andere opleidingen ook de meerwaarde gaan zien en dat het gebruik van het LOB-cv zich op die manier als een olievlek gaat verspreiden. Verder hopen wij, doordat wij laten zien dat we het LOB-cv gebruiken in het hbo, vo- en mbo-scholen óók de meerwaarde van het LOB-cv gaan zien en het gaan gebruiken in hun eigen LOB-programma. Al zouden het maar twee studenten zijn die er baat bij hebben, dan nog is het de moeite waard.”

Stefan: “We beleven nu een kantelpunt, omdat steeds meer hbo-opleidingen het LOB-cv centraal stellen in hun studieomgeving. Middelbare scholen moeten zich daarom steeds meer de vraag stellen wat ze hun leerlingen onthouden, door er niet mee te werken. Ik zou bij deze mijn collega-havo decanen willen oproepen om het LOB-cv op school te introduceren; in 5havo heb ik een kleine lessenserie van zes lessen ontwikkeld op Lessonup die via de zoekfunctie snel te vinden is. En vergeet niet: als studenten in het eerste jaar op het hbo switchen of uitvallen, betekent dat niet dat ze daarna niet verder gaan studeren.”

___________________________________________________

Tips

  • Het LOB-cv is gratis, beschikbaar via https://lob-cv.nl
  • De voorbeeldlessen over het LOB-cv van Stefan Kras voor 4 havo zijn beschikbaar via LessonUp
  • Kijk voor meer informatie over de initiatieven in Rotterdam om de aansluiting vo-ho te verbeteren op www.aansluiting-voho010.nl
  • Informatie om leerlingen beter voorbereid naar het hbo te laten gaan op de website van Spirit4You 
  • Meer weten over hoe je doorstroomcijfers kunt ophalen en vervolgens inzet bij LOB-beleid? Bekijk onze webpagina Doorstroomgegevens | Expertisepunt LOB


___________________________________________________

Tekst Anne Wesseling Fotografie Hetty van Oijen
>

“We kunnen met z’n allen jongeren meer en beter ondersteunen”

Hoe kan de aansluiting tussen vmbo en mbo verbeteren, en hoe kunnen we zorgen dat mbo-studenten minder uitvallen en switchen van studie?
 

Louise van de Beerekamp is directeur van het Studenten SuccesCentrum (SSC) van het Deltion College, dat in het leven werd geroepen om studenten van alle leeftijden te ondersteunen. Studenten zijn bij het SSC in beeld vanaf (de voorbereiding op) de instroom, doorstroom en uitstroom (met of zonder diploma). LOB speelt daarbij een belangrijke rol.

 

Alsof je jongeren een snoepwinkel laat zien, vol met lekkers in glinsterende papiertjes, en dan zegt ‘Nou, kies er maar één, succes!’ Het is een vergelijking die Louise van de Beerekamp maakt als het gaat om de voorlichting bij de studiekeuze van leerlingen en studenten. “De ene studie is nog mooier en leuker dan de andere. Zelfs als je al weet wat je wilt, hoe ontdek je welke studie echt bij jou past?”

Louise van de Beerekamp is directeur van het Studenten SuccesCentrum (SSC) van Deltion College in Zwolle, een mbo-instelling met rond de 17 duizend studenten. Het SSC werd in het leven geroepen om studenten van alle leeftijden te ondersteunen. Studenten zijn bij het SSC in beeld vanaf (de voorbereiding op) de instroom, doorstroom en uitstroom (met of zonder diploma). Dat gebeurt op velerlei manieren, onder andere door begeleiding bij de studiekeuze. Zo kunnen vmbo-leerlingen een afspraak maken met een loopbaanadviseur of een dag meelopen met een studie om te kijken of die echt bij hen past. Ook organiseert Deltion evenementen voor de onderbouw van het vmbo, waar leerlingen alvast kunnen kennismaken met opleidingen die aansluiten op de verschillende profielen.

Natuurlijk, het helpen bij het maken van een studie is op het vo een taak voor decanen en mentoren, zegt Van de Beerekamp. “Maar met alle respect, ook voor onze eigen LOB’ers: docenten hebben al zoveel taken naast het lesgeven, dat je bijna niet kunt verwachten dat ze specifieke en gedetailleerde kennis hebben van wat het mbo allemaal te bieden heeft. Als ík als directeur van het SSC al niet een duidelijk beeld heb van alle 250 opleidingen binnen Deltion, hoe kun je dat dan verwachten van een vo-mentor?”

En de leerling de regie geven? Daarmee doen we de leerlingen echt tekort, vindt ze. “Sommige jongeren weten al precies wat ze willen, maar sommige weten het gewoon nog niet. Ik denk dat het teveel gevraagd is dat leerlingen bij de studiekeuze ineens hun eigen regie moeten nemen. Ik denk dat we, samen met het vo, studenten daar echt beter in kunnen begeleiden en ondersteunen.”

 

Welke rol speelt LOB daarbij?

“Bij het SSC helpen we vmbo-leerlingen bij de studiekeuze, en dan merk je hoe fijn het is als ze via LOB al een beetje bewust zijn geraakt van wie ze zijn, welke talenten ze hebben en waar ze goed in zijn. Als ze dat scherp hebben, kunnen wij ze beter adviseren, bijvoorbeeld wanneer ze een kant op gaan waarvan we weten dat die talenten minder gestimuleerd worden. Of we kunnen alvast een voorselectie maken van studies die waarschijnlijk goed bij hen passen, in plaats van het hele palet te laten zien en bij wijze van spreken te zeggen: dit zijn de opleidingen, hier zijn de websites, succes met het maken van je keuze!’

We kunnen ons dan richten op bewuste ondersteuning, gebaseerd op waar de talenten van een student liggen. Bij studenten die het niet weten zou je dan bijvoorbeeld al kunnen zeggen ‘Het blijkt dat je sociaal en ondernemend bent, heb je al eens gedacht aan…’. Als we LOB gezamenlijk oppakken en meer inzoomen op die vraag ‘wat kan ik’ en ‘wat wil ik’ zou dat echt helpen. We werken overigens al met Paspoort voor Succes, een LOB-document dat de leerling als het goed is al heeft opgebouwd op het vo, zo niet dan krijgen ze het van ons toegestuurd. Elke aspirant student krijgt bij binnenkomst een intake en een welkomstgesprek en de bedoeling is dat we daarbij ook aandacht schenken aan het Paspoort voor Succes. Dat gebeurt nog niet overal en het is ook geen voorwaarde voor toelating, maar we stimuleren wel dat de gegevens bekend zijn. Als bij de intake blijkt dat student en studie goed bij elkaar passen, kan dat mogelijk switchgedrag voorkomen.”

 

Hoe erg is switchgedrag eigenlijk?

“Het hoeft op zichzelf niet negatief te zijn. Het hoort ook bij de ontwikkeling van jongere naar volwassene, om gaandeweg te ontdekken ‘wat wil ik?’, en ‘wat kan ik?’ Dat je op een moment denkt dat je echt de zorg in wilt, en een half jaar later denkt ‘Nee, ik wil toch wat anders’. Sommige studenten hebben het ook nodig om eerst te ervaren waar ze níet goed in zijn, om vervolgens te ontdekken waar ze wel goed in zijn.

Aan de andere kant: een van de indicatoren van voortijdig schoolverlaten is, naast een hoog verzuim, dat studenten daaraan voorafgaand meerdere keren switchen van studie. Dat kan allerlei onderliggende redenen hebben, maar een van de oorzaken is dat ze niet precies weten wat ze willen. Daar zouden we iets aan kunnen doen. Over het geheel genomen zouden leerlingen en studenten zich veel bewuster kunnen zijn van hun talenten. Ze hebben alleen meer begeleiding nodig om dat boven water te krijgen. Daar hoort bijvoorbeeld reflectie bij. Als we dat binnen een doorlopende leerlijn LOB handen en voeten weten te geven, samen met het vo, dan denk ik dat we echt mooie stappen kunnen zetten met elkaar. Ik zoek naar een manier om de urgentie op de radar te krijgen bij vo-scholen, maar het is best lastig om hiervoor bewustwording te kweken.”

 

Hoe komt het dat er op het vo minder aandacht voor is?

“Op de ROC’s voelen wij het probleem van het switchgedrag natuurlijk meer dan de vo-scholen. Op de vo-school maakt de leerling een studiekeuze en dat is het. Docenten en mentoren zien niet hoe het met hun leerlingen verder gaat op het ROC. Ik zou graag per vo-school inzichtelijk maken welk percentage leerlingen na de eerste keuze alsnog een of meerdere keren switcht van studie, maar systeemtechnisch is dat nog lastig.

Meer samenwerking zou vo-scholen dan ook helpen om meer inzicht te krijgen in hoe hun leerlingen het doen op het mbo. Vo-scholen hebben deze wens ook zeker, maar wij zijn een regionale opleider met meer dan 300 toeleverende scholen. Het is geen doen om ze allemaal apart te bedienen, maar we zoeken wel manieren om samen met het vo de begeleiding van leerlingen bij de studiekeuze en bij de overstap naar het mbo te verbeteren. We organiseren nu bijvoorbeeld bijeenkomsten waarop medewerkers van vo-scholen bij ons kunnen meekijken, zodat ze hun leerlingen ook vanuit hun eigen ervaring kunnen adviseren.”

 

Het Student SuccesCentrum doet meer dan helpen bij de studiekeuze van toekomstige studenten, jullie richten je ook op de begeleiding van huidige studenten. Wat is daarbij jullie belangrijkste taak?

“Ik zie het als de belangrijkste taak van het SSC om te zorgen dat studenten zoveel mogelijk gelijke kansen krijgen in het onderwijs. Helaas zit de wereld niet zo in elkaar dat dat vanzelfsprekend zo is: waar mensen zijn, is ongelijkheid en dat geldt zeker binnen de mbo-doelgroep. We zien binnen alle niveaus studenten die kwetsbaar zijn en extra ondersteuning nodig hebben.

We willen recht doen aan de verschillen bij binnenkomst, zodat studenten uiteindelijk allemaal een gelijke kans hebben om hun diploma te halen. Daarbij gaat het bij het SSC met name om de tweedelijns begeleiding: als de complexe hulpvraag de LOB’er of mentor overstijgt en bijvoorbeeld een specifieke specialisatie vergt, schakelen ze door naar ons. Een van onze adviseurs kijkt dan samen met de student en LOB’er wat er precies aan de hand is en op welke terreinen er problemen zijn. Vanuit onze expertise kunnen we bijschakelen, zodat leerlingen het onderwijs toch kunnen vervolgen.”

 

Waar lopen studenten vast?

“Soms loopt een student toch vast vanwege een verkeerde studiekeuze: de studie is het gewoon niet voor hen. Maar we zien ook dat studenten niet tot leren komen vanwege problemen in de huiselijke sfeer. Bijvoorbeeld omdat er thuis altijd ruzie is, omdat ze voor hun moeder moeten zorgen, of omdat ze niet thuis kunnen wonen. Soms zijn ouders belast met een stoornis, een verslaving of financiële of maatschappelijke problemen. Soms heeft een student zelf te kampen met verslavingsproblematiek.

Als het gaat om multiproblematiek is vaak systematische ondersteuning nodig, daarvoor hebben we loopbaanadviseurs met specifieke expertise en kunnen we het Deltion jongerenteam inschakelen. Dat bestaat uit professionals uit de hulpverlening, zoals maatschappelijk werkers, verslavingsdeskundigen en psychologen. Zij werken bij een moederorganisatie en zijn een of twee dagen bij ons gedetacheerd, zodat we snel kunnen schakelen en studenten niet tussen de wal en het schip terecht komen. Verder zijn er werkgroepen met verschillende expertise, bijvoorbeeld over Leren en gedrag en Passend onderwijs. We hebben ook een werkgroep die trainingen verzorgt, zoals faalangsttrainingen.”

 

Zoveel vormen van begeleiding, daar spreekt ook urgentie uit.

“Ik denk dat we ons soms niet genoeg realiseren wat het kan betekenen als hier op het mbo de deur dichtgaat. Waar gaat die deur dan nog open, voor zo’n student? Dus als we een signaal hebben dat er iets niet goed gaat in het leven van studenten, moeten we niet onze ogen sluiten, maar alles op alles zetten om ze toch naar een diploma te helpen. We kunnen ze niet allemaal redden, maar ik ben ervan overtuigd dat we een toegevoegde waarde hebben voor studenten die extra ondersteuning nodig hebben om het traject naar hun diploma te voltooien.

Tegelijkertijd moeten we ons ook niet blind staren op het diploma. Natuurlijk, een diploma is belangrijk omdat het je kansen vergroot, maar soms is het belangrijker dat je een student ondersteunt op psychologisch vlak. Niet elke voortijdig schoolverlater gaat ongelukkig worden en niet elke schoolverlater mét een diploma gaat gelukkig worden. Dus blijf oog houden voor wat de individuele leerling echt nodig heeft. Er zit altijd een verhaal achter.”

 

Je bent zelf ook coach voor individuele studenten. Hoe werkt dat precies?

“Onze werkgroep Coach4More werft vrijwillige coaches voor studenten die behoefte hebben aan een maatje. Hoe je die rol precies invult, hangt af van de student. In het begin zien we elkaar ongeveer eens in de twee weken, later kunnen we ook even tussendoor appen, als er iets is. De meeste studenten hebben behoefte aan iemand om tegenaan te praten, bijvoorbeeld als de studie even niet lekker loopt, of als er iets is in de thuissituatie. Als coach kun je meedenken en advies en praktische tips geven.

Het ligt voor een directeur misschien niet voor de hand om dit erbij te doen, maar ik vind het belangrijk om feeling te houden met onze doelgroep en bovendien vind ik het leuk om een jongere te begeleiden. Het is ook gewoon een hele leuke doelgroep. Daarbij: ik heb in de jeugd-GGZ gewerkt en in het voortgezet speciaal onderwijs, ik héb wat met jongeren die iets extra’s nodig hebben. Stiekem ben ik op deze manier toch nog een beetje hulpverlener.”

 

Uiteindelijk gaat onderwijs om meer dan alleen het diploma.

“Je geeft onderwijs in je vak, maar daarnaast begeleid je leerlingen en studenten ook in hun persoonlijke ontwikkeling. Ik wil een appèl doen op alle docenten, mentoren en directeuren: laat het onderwijs niet alleen instrumenteel zijn, zeker niet bij de vmbo- en mbo-doelgroep. Voor deze leerlingen en studenten geldt echt: het contact gaat voor het contract. Ze werken nog eerder voor de docent dan voor zichzelf.

Natuurlijk wil je de inhoud van je vak doorgeven, maar probeer in je klas ook te zorgen voor een sfeer waardoor een leerling zich veilig voelt om eventuele problemen te delen. Als een leerling dat durft, heb je zo ontzettend veel gewonnen. Daarna kun je hulptroepen inschakelen als dat nodig is, en na de overstap naar het mbo kunnen wij de begeleiding overnemen. Zorg in ieder geval dat de leerlingen niet zélf de regie hoeven te nemen als er problemen zijn, want dan vragen we echt teveel van ze. Het is onze maatschappelijke taak, binnen het onderwijs, om onze leerlingen en studenten te ondersteunen als dat nodig is, op welk vlak dat ook is. We zijn opleider voor het leven, dáár ligt onze opdracht.”

 

_______________________________________________

Tips van Louise van de Beerekamp

  1. Help leerlingen hun talenten te ontdekken "Het helpt enorm als een vmbo-leerling zich meer bewust is van zijn of haar talenten. Dan kunnen wij vanuit het mbo ook beter begeleiden bij de studiekeuze, in plaats van het hele keuzeproces bij hen te leggen.”
  2. Zorg voor een veilige sfeer in de klas “Je hoopt dat door een veilige sfeer de leerling ook een vertrouwensband krijgt met een mentor of LOB’er, zodat een leerling zich gehoord en gezien voelt en het durft te delen als er problemen zijn.”
  3. Schakel hulptroepen in “Je hoeft het niet alleen te doen: als het goed is hebben vo-scholen ook een zorgstructuur, dus maak daar gebruik van. Op het mbo kunnen wij het overnemen. Leg in elk geval niet alle regie bij de leerlingen, want dan vragen we echt teveel van ze.”
  4. Staar je niet blind op het diploma “Dat is lastig, omdat scholen worden afgerekend op voortijdig schoolverlaters. Maar vaak ligt het genuanceerd: natuurlijk is een diploma heel belangrijk, maar soms is het nog belangrijker om een leerling of student psychisch of op een ander vlak te ondersteunen.”

_______________________________________________

Tekst Anne Wesseling Fotografie Hetty van Oijen

 

>

Spiegelwerk, reflectie tijdens de eerste zes weken van je (mbo)opleiding

Spiegelwerk is een tool die studenten helpt om te reflecteren.

 

Spiegelwerk, zo heet de tool die docent Dion Spoler van Gilde Opleidingen samen met 3e jaars studente Socialwork Micha Astles heeft ontwikkeld. Spiegelwerk is een tool die studenten helpt om te reflecteren. En reflecteren is belangrijk want het heeft een positief effect op de ontwikkeling van studenten: het zorgt ervoor dat je jezelf beter leert kennen en daarop kunt bijsturen.
Het zorgt ook voor meer verbinding met medestudenten of collega’s, beter doordachte reacties, minder onzekerheid en gevoel van machteloosheid én een beter vermogen om verschillende manieren van leren direct toe te passen op school en in de beroepspraktijk.

Bij Spiegelwerk doorlopen studenten het programma middels een zelf ontworpen interactief digitaal werkboek waarin lessen, workshops en literatuur gekoppeld zijn. Het programma wordt bij team welzijn op locatie Venray ingezet bij de eerstejaars studenten sociaal werk in de eerste zes weken van het schooljaar. In deze zes weken komt er van alles op deze nieuwe studenten af. Nieuwe en spannende prikkels die aandacht verdienen. Wat Dion en zijn collega’s vaak zien is dat studenten bij aanvang van het schooljaar meteen in het diepe worden gegooid; nieuwe school, nieuwe klasgenoten, andere manier van lessen, andere systemen, andere roosters en met name ook verwachtingen die de docenten van studenten hebben, zoals bijvoorbeeld zelfstandigheid. Het reguleren van al deze externe en interne prikkels en verwachtingen is nogal wat voor studenten die voor het eerst in aanraking komen met het mbo- onderwijs!

Vanuit dat uitgangspunt is ervoor gekozen om de eerste zes weken van het schooljaar te bestempelen als de “mindsetweken”. Het mbo vraagt namelijk om een andere mindset dan dat de studenten gewend zijn vanuit hun vooropleiding. In de mindsetweken staan drie onderwerpen centraal: zelfbeeld, beroepsbeeld en opleidingsbeeld. De studenten maken eerst vrijblijvend kennis met deze drie thema’s, waarna ze met de modules, challenges, projecten en andere vormen van opdrachten aan het werk gaan.
 

Hoe ziet Spiegelwerk concreet uit?

Bij aanvang van het schooljaar gaan de studenten de eerste zes weken 2 x 2 uur per week aan de slag met Spiegelwerk. In de eerste week gaat het vooral om de kennismaking. Lessen staan in het teken van voorkennis activeren en de studenten voorbereiden op wat ze kunnen verwachten. Ze maken kennis met het interactieve digitale werkboek waarmee ze gedurende de periode aan de slag gaan.

Na de eerste week gaan de studenten klassikaal werken in het interactieve digitale werkboek. Dit wordt gedaan aan de hand van een presentatie waarin studenten individueel werken, maar soms ook samenwerken. De student doorloopt het eerste thema en doet dit samen met mede-studenten. Op deze manier kunnen de studenten ook samen overleggen en resultaten delen over de uitkomsten van de werkvormen uit het werkboek.

De tweede les in deze week is in de vorm van een workshop met als hoofdthema stress, dit omdat het docententeam zich ervan bewust is dat de start van een schooljaar met alle bovenstaande uitdagingen soms ook stress kan oproepen bij studenten. In deze workshop krijgen de studenten inzicht over wat stress is, hoe je het kunt signaleren, en hoe je ermee om kunt gaan en erover kunt praten. Deze workshops worden verzorgd door een docent die expert is op deze thema’s. Enerzijds is het bruikbaar voor de student zelf maar ook leerzaam in relatie tot het beroep dat ze gaan uitoefenen, waar ze uiteraard ook cliënten tegen gaan komen die stress ervaren.


Goede manier om het schooljaar te starten!

Door op deze manier de start te maken van het schooljaar krijgen studenten niet alleen de tijd en de ruimte om te landen op school, maar ook leren ze elkaar en zichzelf goed kennen.

Op deze manier:

  • krijgen ze inzicht in hun kwaliteiten en valkuilen

  • leren ze bewust te reflecteren op situaties

  • leren ze over emoties en het reguleren hiervan

  • leren ze hoe om te gaan met stress en hoe dit in te zetten in de beroepspraktijk

  • leren ze elkaars uitdagingen en angsten kennen waardoor ze empathie creëren voor elkaar en zo een hechtere groep worden

  • leren ze naar elkaar te luisteren en elkaar op een goede manier feedback te geven

  • Maar misschien wel het allerbelangrijkste: de studenten leren dat reflecteren en praten over gevoelens en emoties de sleutel is tot ontwikkeling: als persoon en als toekomstig beroepsuitoefenaar.

De studenten in Venray zijn erg enthousiast! Ze vinden het een mooi concept en het is goed te begrijpen. Feedback geven en krijgen van anderen vinden ze prettig, ook de opbouw van het programma vinden ze inspirerend.

___________________________________________________

Tips 

  • Een goede start van het schooljaar heb je het hele jaar profijt van

  • Ben er bewust van dat de overstap naar een nieuwe school heel groot kan zijn

  • Betrek het hele team en maak gebruik van alle kwaliteiten die bij collega’s aanwezig zijn

  • Geef studenten de ruimte om mee te denken in het programma

___________________________________________________

Meer weten?

Micha Astles
Micha Astles, derdejaars student Social work bij Gilde Sociale Studies in Venray ontwikkelde Spiegelwerk als kartrekker samen met Inge van der Giessen, eerstejaars student docent muziek aan het conservatorium en Jordy Althuizen, vierdejaars student Communicatie en multimedia design.

Tijdens haar lessen in het Gilde Leerlab onder leiding van Dion Spoler kreeg Micha de ruimte om een project te starten dat enerzijds past bij haar opleiding maar ook dicht bij haar zelf staat. Spiegelwerk is hiervan het resultaat geworden.

Op 5 januari ontving Micha de ICV (Industriële Club Venray) Junior Award in ontvangst tijdens de Venrayse Ondernemers Prijzen in de Schouwburg in Venray. Voor deze award konden studenten die een unieke prestatie hebben geleverd en een talent voor ondernemen hebben, genomineerd worden. Niet gek dus dat Micha - die met haar concept Spiegelwerk alle studenten op school wil helpen - gewonnen heeft!

Bekijk onderstaande video  waarin Micha in haar eigen woorden Spiegelwerk toelicht.
___________________________________________________

>

Een mooi profielkeuzeprogramma levert echt iets op!

Een profielkeuzetraject waarbij zowel leerlingen als ouders worden meegenomen in het keuzeproces.

 

Als je als leerling in klas 3 een profiel moet kiezen is het belangrijk dat de school je hierop zo goed mogelijk voorbereid. Een goed doordacht programma, waarbij er in het derde leerjaar zoveel mogelijk aandacht is voor de profielkeuze, is dan onmisbaar.

Liesbeth Hooijmeijer, decaan op SG Greijdanus (locatie Zwolle), ontwierp zo’n programma en dat levert al dertien jaar mooie dingen op! Uitgangspunt hierbij is dat zowel leerlingen als hun ouders betrokken zijn en worden meegenomen in het keuzeproces. Het profielkeuzetraject start aan het begin van het schooljaar met een projectochtend. Op deze ochtend krijgen de leerlingen eerst een uitleg over de profielkeuze en de keuzevakken binnen de profielen. Daarna vertellen leerlingen uit de bovenbouw over hun profielkeuze en geven zij tips. Ook spelen de derdeklassers het talentenspel en maken ze de opdracht ‘waar zie jij jezelf over tien jaar?’.

Liesbeth: “Deze ochtend is echt het startsein van het profielkeuzetraject. We hopen dat door alles wat de leerlingen op deze ochtend ervaren en leren, het onderwerp profielkeuze bij ze gaat leven en het gesprek hierover thuis verder wordt gevoerd aan de keukentafel. Deze ochtend is ook de voorbereiding op de volgende activiteit: de profielkeuzeavond.”

Ergens in november komen de leerlingen met hun ouders naar school voor de profielkeuzeavond. Deze avond – waarbij de mentoren ook een belangrijk rol hebben – is echt bedoeld om de ouders zoveel mogelijk te betrekken bij het profielkeuzeproces van hun kind. Onder leiding van de mentor maken de leerlingen eerst ‘startopdrachten’ die o.a. gaan over kwaliteiten. Op hetzelfde moment worden de ouders in een andere ruimte door de decanen geïnformeerd over de profielkeuze. De ouders krijgen dezelfde informatie als die de leerlingen al eerder kregen tijdens de projectochtend.
“De startopdrachten die de leerlingen maken zijn echt bedoeld om het gesprek tussen de leerlingen en hun ouders op gang te brengen over bijvoorbeeld talenten en interesses, vakken die daarbij passen en vervolgopleidingen. Ouders krijgen zelf ook een opdracht om na te denken over de talenten en interesses van hun kind en kiezen tien talenten/interesses die ze bij hun kind vinden passen.
Nadat de leerlingen de startopdrachten hebben gemaakt, de ouders de uitleg over de profielen hebben gehad en hebben nagedacht over de talenten van hun kind, zoeken de ouders en de leerlingen elkaar weer op.

Met behulp van het zogenaamde vakkenboekje, met daarin een overzicht van secoren en doorstroomeisen, gaan zij dan in drie rondes aan de slag:

Ronde 1: Talenten:
Welke talenten hebben de leerlingen bij zichzelf ontdekt en wat vinden de ouders daarvan? Ouders en leerlingen vergelijken de resultaten van de opdracht over talenten en interesses.

Ronde 2: Sectoren
De leerlingen en hun ouders denken samen na over welke sectoren en eventuele opleidingen het beste passen bij de interesses en talenten.

Ronde 3: Het profiel:
Welk profiel past op dit moment het best?

De avond wordt afgesloten met het maken van een voorlopige profielkeuze.

“De avond heeft een open einde. Wanneer de leerling het voorlopig profielkeuzeformulier heeft ingevuld gaan de ouders en leerlingen naar huis. We merken dat het gesprek over profielkeuze na deze avond echt op gang is gekomen, zowel op school als thuis!”

Na deze profielkeuzeavond geven de docenten van de school nog een presentatie over nieuw te kiezen vakken in de bovenbouw. In maart kiezen de leerlingen hun definitieve profiel. De finale van het profielkeuzetraject in klas 3 vindt plaats in periode 4, de zogenaamde pre-profileringsperiode. Alle leerlingen uit klas 3 krijgen dan les in de vakken die horen bij het door hen gekozen profiel. Docenten maken voor deze pre-profileringsperiode apart lesmateriaal.

Dit alles kost natuurlijk extra tijd, maar levert ook echt iets op. Wisseling van profielen of vakken in de bovenbouw komt nu veel minder voor. Leerlingen hebben door alle goede voorbereidingen in klas 3 én de laatste pre-profileringsperiode echt kunnen ervaren wat ze kunnen verwachten in de bovenbouw en wat op dit moment het best bij ze past qua profiel.

______________________________________________________________

TIPS

  • Betrek ouders bij de keuze

  • Betrek bovenbouwleerlingen en bovenbouwdocenten bij het profielkeuzeproces

  • Zorg voor een tijdpad en communiceer deze op tijd met alle betrokkenen

  • Pre-profileren is echt een aanrader!

______________________________________________________________

>

Een LOB-route waar je niet omheen kunt!

Een routekaart om het LOB-programma voor leerlingen te visualiseren.
 

 

Als je de school binnenloopt kun je er niet omheen: in de hal hangt een enorme afbeelding (2,5 x 3 meter) van de LOB-route die alle leerlingen van de school, Beroepscollege PL locatie Brandenberg, doorlopen.

Waarom hangt deze routekaart LOB in dit formaat in de hal van de school? Karin Mulders, docent Duits en decaan op deze school, vertelt.

“Wij hebben de afgelopen jaren hard gewerkt aan het ontwikkelen van een mooi en betekenisvol LOB-programma. We merkten echter dat de leerlingen het verband tussen de verschillende onderdelen van het programma niet goed genoeg begrepen. Voor hen waren het nog te vaak ‘losse eilandjes’, zij zagen niet dat het programma is ontworpen vanuit een doorlopende leerlijn en is gericht op leren kiezen en de verschillende keuzemomenten die daarbij horen. Daarom hebben we een routekaart LOB ontwikkeld zodat het programma visueel is gemaakt. We hebben de routekaart zo groot mogelijk laten afdrukken en laten ophangen op een centrale plek in de school. Hiermee laten we zien dat LOB op school belangrijk is en wordt de samenhang van het programma duidelijker.

De routekaart heb ik overigens samen met twee schoolcoaches zelf ontworpen. Wij vinden dat leuk om te doen en het scheelt natuurlijk in de kosten als je zoiets zelf ontwerpt.”

Van de eerste periode in klas 1 tot en met de laatste periode in klas 4 doorlopen alle leerlingen van de school een LOB-programma waarmee ze worden geholpen bewustere keuzes te maken op basis van wie ze zijn, wat ze goed kunnen of waar ze goed in kunnen worden. Binnen het programma is in ieder leerjaar veel ruimte voor het opdoen van ervaringen en worden er loopbaangesprekken gevoerd door de docenten/mentoren. Ook is er in de onderbouw, zowel in klas 1 als in klas 2, ruime aandacht voor het kiezen voor de profielkeuze.

Hoe ziet het programma er per leerjaar in grote lijnen uit?

Klas 1:

In klas 1 lopen alle leerlingen een bliksemstage via JINC. Voor wat betreft de voorbereiding op de profielkeuze staat er in leerjaar 1 het hele jaar, in carrouselvorm, het vak praktische profieloriëntatie op het rooster. In het eerste jaar zijn er zowel driehoeks- als coachgesprekken.

Klas 2:

Om ervaringen op te doen, organiseert de school snuffelstages voor alle leerlingen. Doel hierbij is dat leerlingen kennis maken met beroepen om hun interesses beter in beeld te krijgen. In klas 2 is er het hele jaar, tot de profielkeuze in april, veel aandacht voor profielkeuze en vakken zodat leerlingen goed weten waarvoor ze iezen. Ook in het tweede leerjaar vinden er coach- en driehoeksgesprekken plaats.

Klas 3 & 4:

In de bovenbouw lopen leerlingen zowel in leerjaar 3 als in leerjaar 4 stage binnen hun eigen profiel. In de bovenbouw zijn er ook in ieder leerjaar drie coach- en driehoeksgesprekken en werken leerlingen toe naar de uiteindelijke keuze van hun vervolgopleiding. De school werkt met de methode Beroepskeuzedagboek.

“Het ontwikkelen van loopbaancompetenties komt terug in ons hele LOB-programma. Binnen de coachgesprekken met de mentor is hier altijd aandacht voor. Mentoren voelen zich betrokken bij het programma, maar het is natuurlijk een flinke taak om per jaar met iedere leerling drie coachgesprekken te voeren. Daarom probeer ik de mentoren zoveel mogelijk te ondersteunen bij deze taak.

Het visueel maken van ons LOB-programma, de LOB-route, heeft ook de mentoren geholpen om ons LOB-programma inzichtelijker te maken en te weten welke stappen de leerling in een volgend leerjaar gaat zetten als het gaat om LOB. Wij hadden kortgeleden een open dag en ik stond bij de LOB-routekaart in de centrale hal. Ik kon de ouders daardoor meteen laten zien wat wij op school allemaal doen om hun kinderen zo goed mogelijk voor te bereiden op hun verdere loopbaan!”

_____________________________________________________

Tips

  • Alle docenten op de school hebben een training loopbaangesprekken gevolgd
  • Zet op papier welke activiteiten je organiseert en maak daar een logisch overzicht van. Zo zie je ook of alles elkaar in een logische chronologische volgorde en qua inhoud opvolgt. Houd het overzicht eenvoudig en goed leesbaar voor leerlingen

_____________________________________________________

>

Een goed gesprek tussen ouders en leerlingen over (studie)keuzes

We hadden voor het eerst een lekker ontspannen aanleiding om met elkaar in gesprek te gaan over de toekomst!


Zomaar een van de reacties van een ouder die heeft meegedaan aan een programma van drie avonden over praten met je kind over studiekeuze op SG Guido uit Amersfoort.

Hans Roorda is decaan op deze school. Naast zijn baan als decaan (en voormalig docent Duits en LO), is Hans expert-trainer bij de Loopbaangroep en bestuurslid van het TussenjaarKenniscentrum. Op basis van alle kennis en ervaring die Hans heeft opgedaan ontwikkelde hij een programma waarbij ouders en hun kinderen écht met elkaar in gesprek gaan over (studie)keuze, zonder oordeel of sturing, maar door naar elkaar te luisteren.

Doelgroep zijn leerlingen uit h4 en v5 met hun ouders. Deelname is vrijwillig en bedoeld voor wie kiezen (nog) lastig vindt.

Avond 1, (oktober) Praat samen!

Centraal op deze eerste avond staat de vraag ‘hoe voer je een goed gesprek over de toekomst, wat doe je vooral wel en wat beter niet?’ Hans: “We beginnen de avond met het kijken naar een filmpje over een gesprek tussen een vader en een zoon over de studiekeuze van de zoon. De vader doet hierbij zo’n beetje alles fout. Je ziet de vader sturend te werk gaan, er ontstaat irritatie, de vader neemt dat wat de zoon echt leuk vindt en waar hij goed in is niet serieus genoeg, enzovoort. Na het filmpje krijgen de leerlingen en ouders een aantal vragen voorgelegd: ‘wat viel je op?’, ‘wat ging goed?’, ‘wat kan beter?’ Op deze manier ontdekken zowel de ouders als de leerlingen, eerst apart van elkaar, een overlappend aantal gespreksregels, eigenlijk hoef ik daar dan niet veel meer aan toe te voegen.” Nadat de gespreksregels op een poster zijn geschreven gaan de leerlingen in een aparte ruimte aan het werk met de zogenaamde Droomopdracht: hoe ziet je leven eruit over vijf jaar? Hans: “Ik ben dan even alleen met de ouders en dan zeg ik: ‘Wat u vooral niet moet doen is straks aan uw kind vragen om even voor te lezen wat er op het papiertje met de opdracht staat. Waarschijnlijk drukken ze jullie het papiertje in de hand. Beter is het om te zeggen: ‘Nee, vertel eens, waar gaat jouw droom over, wat heb je bedacht, waar ben je over vijf jaar?’. De leerlingen vinden het vaak best spannend om hun droom met hun ouders te delen, maar uiteindelijk komt er een glimlach op hun gezicht en dan weet ik dat de opdracht geslaagd is.”

Avond 2 (december) Doe het samen!

“Ik begin deze avond met het geven van informatie over het puberbrein. Bijvoorbeeld over dat het helemaal niet gek is dat kinderen van deze leeftijd niet ver vooruit denken omdat hun pre-frontale cortex nog niet voldoende ontwikkeld is en dat bijvoorbeeld de vraag of er later wel werk is bij een gekozen opleiding niet ‘des tieners’ is. De kern van deze avond is ‘Zoek en praat samen’. Help je kinderen vooruit te denken en ga bijvoorbeeld samen naar een open dag. Stel vragen, toon begrip voor je puber en neem hem/haar serieus.” Aan het einde van deze avond maken de leerlingen een testje, bijvoorbeeld op Studiekeuze123. Hans benadrukt hierbij dat dit testje ook vooral bedoeld is als gespreksstarter. Ouders kunnen naar aanleiding van de uitslag van de test vragen stellen als ‘wat vind je van deze uitslag?’, ‘ben je verrast door de uitslag?’, ‘wat wil je verder gaan onderzoeken?’, etc.

Avond 3, (januari) Reflecteer en zoek samen!

Op deze avond is er een forumgesprek met oud-leerlingen die aanwezig zijn als ervaringsdeskundigen. Zij vertellen over de keuzes die zij hebben gemaakt en delen ervaringen over het studentenleven. Ouders en leerlingen worden uitgenodigd zoveel mogelijk vragen te stellen aan de oud-leerlingen. Het tweede deel van de avond worden ouders en leerlingen wegwijs gemaakt op internet. Waar vind je wat als je meer wilt weten over bijvoorbeeld bepaalde opleidingen? Hierbij wordt ook ingegaan op de fase waarin de leerling op dat moment zit en welke studiekeuzeactiviteiten daarbij kunnen passen. Hans: “We delen die avond een heel lijstje met linkjes die ouders en hun kinderen thuis verder kunnen helpen om het gesprek voort te zetten.

We merken dat na afloop van de drie avonden er beweging is ontstaan en het gesprek thuis aan de keukentafel verder kan worden gevoerd op een meer ontspannen en constructieve manier.”

__________________________________________________

Voor leerlingen uit de eindexamenklassen organiseert Hans in maart van een schooljaar een workshop over het bedenken van een plan voor een tussenjaar en de aandachtspunten hierbij.

Zie hiervoor ook: Informatie over het tussenjaar is een onmisbaar onderdeel van LOB | Expertisepunt LOB

__________________________________________________

>

Zo organiseer je een succesvol bedrijfsbezoek

Waaraan moet een bedrijfsbezoek voldoen zodat het een succes is voor de leerlingen én het bedrijf?
 

Linda Melis van STO Noord-Midden-Limburg organiseerde daarover een kennisdelingssessie.
Met stip op 1: zorg dat er iets lekkers te eten is! En verder: hou het kort, laat de leerlingen iets doen, maak het interactief en stop er een wedstrijdelement in. Dat wérkt, merkte ze tijdens een pilot. “Na een bedrijfsbezoek begonnen leerlingen zelfs spontaan te applaudisseren.”

Een rondleiding door het bedrijf, de mogelijkheid om wat vragen te stellen, en dan weer terug naar school. Dat is het standaard idee van een bedrijfsbezoek. Maar werkt dat eigenlijk wel, om leerlingen te enthousiasmeren voor het bedrijf en voor de techniek?

Linda Melis is bedrijvencoördinator bij STO Noord-Midden-Limburg, subregio Venlo. Toen ze zich bezig begon te houden met het verbinden van scholen en bedrijven op het thema bedrijfsbezoeken, had ze al snel het idee dat het ook anders kon.

“In gesprekken met bedrijven viel me op dat die het vaak lastig vinden om met name de jongere doelgroep aan te spreken en om de leerlingen te boeien. Veel leerlingen willen geen twee uur naar een presentatie luisteren, ze willen dingen dóen. Ze willen bezig zijn en dingen ervaren. Dus hoe zou je een bedrijfsbezoek zo kunnen inrichten dat je echt hun aandacht vasthoudt?” Het organiseren van een inspirerend bedrijfsbezoek was een mooi onderwerp voor de kennisdelingssessie die ze voor STO organiseerde. “Bij die kennisdelingssessie was een mooie mix van deelnemers aanwezig: 25 mensen uit het onderwijs, 25 vertegenwoordigers van bedrijven en 20 vo-leerlingen tussen twaalf en achttien jaar, uit verschillende richtingen en leerjaren. We hebben de leerlingen centraal op het podium gezet, en hen zelf aan het woord gelaten over vragen als ‘Wat maakt een leuke docent?’ en ‘Wat willen jullie doen of zien tijdens een bedrijfsbezoek?’ De leerlingen gaven echt waardevolle input voor het organiseren van een bedrijfsbezoek dat aansluit bij hun belevingswereld. Met stip op 1: zorg dat er eten en drinken is!”

 

Eten?

Dat is een uitkomst die je niet verwacht! “Wij schoten in eerste instantie ook in de lach, maar eten en drinken is echt doorslaggevend voor het succes van een bedrijfsbezoek. Eigenlijk is het logisch: het zijn pubers, ze eten gewoon veel. Zelf herinner ik me van de middelbare school ook nog goed dat ik met vriendinnen naar de supermarkt ging of iets lekkers te halen, of dat we frikandelbroodjes aten.”

 

Wat waren nog meer belangrijke punten die leerlingen aangaven?

“Het is iets bijzonders, dus maak er een feestje van! Humor is natuurlijk persoonlijk en je hoeft niet populair te doen als het gaat om taalgebruik, maar maak het niet te stijf en formeel, zet iemand voor de groep die bij de leerlingen aan kan sluiten, vooral qua taalgebruik. Een derde advies is: ’Hou het kort’. Medewerkers van bedrijven zijn vaak enthousiaste praters en vertellen graag veel, maar na tien minuten ben je de leerlingen kwijt. Ze hebben gewoon niet zo’n lange concentratie! Urenlang praten is dus echt een no go: hoe korter, hoe beter. En het is fijn als de leerlingen zelf input kunnen geven. Dus samengevat: maak er een feestje van, zorgt dat het kort en interactief is, doe er spelelementen in, liefst met een cadeautje, en hou het simpel. Met die informatie ben ik met een aantal bedrijven een pilot gestart.”

 

Een van de aanpassingen bij een ‘gewoon’ bedrijfsbezoek, is dat een medewerker van het bedrijf tijdens de pilot vooraf al een keer in de klas kwam. Waarom is dat belangrijk?

“Dan hebben de leerlingen de medewerker van het bedrijf alvast een keer gezien en vice versa. Ik had van tevoren niet verwacht hoe belangrijk dat is voor het succes van een bedrijfsbezoek. Leerlingen vinden het best spannend om een bedrijf te bezoeken. Nu staat er dan bij het hek iemand die ze al een beetje kennen. Het zorgt dat de sfeer tijdens het bedrijfsbezoek veel relaxter is.

Als bedrijven hun doelgroep al hebben ontmoet, kunnen ze hierop inspelen en de input gebruiken om het bedrijfsbezoek aan te passen aan wat de leerlingen willen doen of zien. Ze merken in de klas ook snel welk taalgebruik bij de leerlingen wel en niet aanslaat. Als je moeilijke woorden gebruikt, ben je ze bijvoorbeeld ook snel kwijt. Soms merk je in de klas dat er geen match is. Een medewerker van een van de bedrijven uit onze pilot kwam bijvoorbeeld in een klas waar de jongeren totaal niet gemotiveerd waren. Het bedrijf schrok ervan en concludeerde: ‘We doen de leerlingen hier geen plezier mee.’ In zo’n geval kun je een bezoek alsnog afblazen. Hoewel ik me achteraf toch afvraag hoe het gegaan was als het bedrijf tóch een bezoek had georganiseerd. Misschien was het dan wel goed gekomen. Bij een ander bedrijf maakte ik mee dat een leerling tijdens het bezoek in de klas schijnbaar ongeïnteresseerd onderuit hing – tijdens het bedrijfsbezoek was dát juist de leerling die overal vooraan stond en de meeste vragen stelde.”

Is er een verschil tussen een bedrijfsbezoek voor de onderbouw en de bovenbouw?

“In de onderbouw is het bezoek vooral gericht op ontdekken. Laat de leerlingen kennismaken met het bedrijf door dingen te doen en te ervaren, zonder over het proces uit te wijden. Als ze meer willen weten, gaan ze wel vragen stellen.

In de bovenbouw gaat het meer om LOB en kun je ook vakinhoudelijker op onderwerpen ingaan. De activiteiten kunnen ook uitdagender zijn, leerlingen vinden het bijvoorbeeld geweldig om zelf met een medewerker aan een echte machine te mogen sleutelen.”

De pilot is nog bezig, maar heb je al voorbeelden van succesvolle bedrijfsbezoeken? “

Een bezoek aan een champignonfabriek Okéchamp begon interactief, leerlingen mochten eerst vragen stellen. Vervolgens was er een een proeverij in het eigen laboratorium, waarbij leerlingen onder meer champignonpoeder en champignonburgers proefden. Ze mochten kijken in de productiehal, waar duizenden blikjes champignons van de lijn kwamen, dat was echt indrukwekkend.

Een afvalverwerker gaf een korte rondleiding van een kwartier. Vervolgens ging een groepje leerlingen helemaal ‘aan’ op een enorme shovel, dat vonden ze fantastisch om te zien. Er was ook een Kahoot-kwis waarmee leerlingen chocoladeletters konden winnen.

Bij WTD opleidingen mochten leerlingen met een orderpicker mee op een lader, tot hoog in het magazijn. En bij Limex, een producent van industriële wasmachines, gingen leerlingen met medewerkers samen ontwerpen, lassen en een machine monteren, en tussen de middag waren er broodjes frikandel. Na afloop van dit bezoek begonnen de leerlingen zelfs spontaan te applaudisseren. De leerlingen zagen hoeveel moeite het bedrijf had gedaan, en gaven bij de evaluatie aan dat ze dat heel erg waardeerden.”

 

Wat heb je zelf tot nu toe geleerd van de pilot?

“Vooral dat sommige dingen die heel vanzelfsprekend lijken, in de praktijk lang niet altijd worden toegepast. Iedereen zal het er bijvoorbeeld mee eens zijn dat het belangrijk is om aan te sluiten bij de doelgroep. Maar wie neemt de moeite om vooraf in de klas te komen en de leerlingen te vragen wat ze graag willen leren of ontdekken? Terwijl dat echt superwaardevol is! Wat ik vooraf niet zo had ingeschat, is dat zo’n bedrijfsbezoek best een drempel is voor de leerlingen én voor de bedrijven. Zoals ik eerder al zei, het komt echt de sfeer ten goede als je elkaar vooraf al een keer gezien hebt.

En misschien wel het belangrijkste: het ‘praatstuk’ van een bezoek moet écht kort zijn. Kort, korter, kortst. Soms worden rondleidingen gegeven door medewerkers die al vijftig jaar bij het bedrijf werken en vanuit hun eigen enthousiasme diep op de materie ingaan – dan haken leerlingen af. Gebruik ook gemakkelijk taalgebruik. Of leg de belangrijkste begrippen van tevoren uit, zoals ‘engineering’. Dan zijn de leerlingen daarop voorbereid.”

 

Is dit voor de bedrijven en docenten niet veel meer werk dan een gewoon bedrijfsbezoek?

“Het is iets meer werk, maar het brengt ook veel. De meeste bedrijven ontvangen wel vaker scholen voor een rondleiding. Tijdens deze pilot kregen ze meer inzicht in de doelgroep. Ze konden testen wat werkt en wat niet werkt, en welk taalgebruik geschikt is. Bovendien hebben ze nu korte lijntjes met de scholen, omdat ze docenten persoonlijk kennen. Daarnaast doet deze aanpak ook iets met de eigen medewerkers. Bij Limex was er een-op-een-begeleiding. Die medewerkers vonden dat supertof.

Voor docenten leverde het ook veel op. Bij sommige bedrijven maken de leerlingen kennis met technieken die ze in de klas niet leren, bijvoorbeeld tig-lassen. Docenten gaven na afloop ook aan dat ze het fijn vonden hun leerlingen op een andere manier en in een andere omgeving te zien. Ze waren trots en gaven complimenten aan hun leerlingen omdat die zulke geïnteresseerde vragen stelden. En dat kan allemaal doordat er echt is ingegaan op hun behoefte.”

 

Wat wordt de volgende stap?

“De handleiding voor een succesvol bedrijfsbezoek staat inmiddels online en blijf ik af en toe updaten. Er ligt nu echt iets moois en bruikbaars klaar voor scholen en bedrijven die hiermee aan de slag willen. Het mooie van deze aanpak is dat je onderdelen ervan ook op andere plekken kunt toepassen. Laatst had ik een bijeenkomst over de opzet van een serie bezoeken van leerlingen aan een bedrijf, en daar hebben we ook een aantal elementen meegenomen: hou het kort, laat de leerlingen iets doen, maak het interactief en stop er een wedstrijdelement in. Zorg ook hier voor een contactmoment vooraf, zodat de leerlingen het bedrijf en hun begeleider alvast een keer hebben gezien. En het belangrijkste: let op de beleving. Daar gaat het uiteindelijk om. Dan krijg je leerlingen enthousiast.”

_______________________________________________________________________

De route naar een succesvol bedrijfsbezoek

Stap 1 Voorbereiding

De docent en het bedrijf gaan om de tafel om de verwachtingen af te stemmen. Daarbij komen ook praktische zaken aan bod: waar kunnen leerlingen hun fietsen neerzetten, moeten ze zich aanmelden, hoe zit het met de veiligheid?

Stap 2 Het bedrijf komt in de klas

Dit is de eerste kennismaking – enorm belangrijk om het bezoek ontspannen te laten verlopen. De medewerker van het bedrijf kan peilen wat de klas graag wil weten over het product of het bedrijf en alvast uitleggen hoe het er op de werkvloer aan toegaat (geef je bijvoorbeeld een hand als je binnenkomt?). Ook niet onbelangrijk: hoe zou je het bezoek extra smakelijk kunnen maken?

Stap 3 De leerlingen bezoeken het bedrijf

Maak er een feestje van, hou de inleiding kort. Het is tijdens het bezoek vooral belangrijk dat er interactie is. Geef je toch een presentatie, doe het dan bijvoorbeeld in de vorm van een quiz. Linda Melis: “Een competitief element doet het altijd goed, zéker als leerlingen iets te eten kunnen winnen.”

Stap 4 Evaluatie

De evaluatie kan direct na afloop van het bezoek plaatsvinden of op een later moment in de klas. Wat vonden de leerlingen ervan, wat waren de tips en tops? Ook is er een follow up tussen de docent en het bedrijf: heeft het genoeg opgebracht, komt er een vervolg?

Download hier gratis alle informatie over ‘De route naar een succesvol bedrijfsbezoek’ 

_______________________________________________________________________

Tekst Anne Wesseling
Fotografie Hetty van Oijen
>

Talent als uitgangspunt bij de opleiding HRM

Talent is een heel belangrijk thema bij het begeleiden van onze studenten”, zegt Rianne Wolberink, docent bij de Fontys deeltijd opleiding HRM.
 

“Binnen de gehele flexibele deeltijd opleiding staat het (eigen) talent centraal en werken studenten aan hun eigen Persoonlijk Professionele Ontwikkeling. Talent en talentontwikkeling ‘lopen’ de gehele vier jaar van de opleiding met de student mee”. Studenten kunnen op deze manier hun eigen talent en dat van anderen herkennen en benoemen.

Fontys benadert HRM vanuit een mensgerichte en brede visie. Studenten krijgen zo oog voor de organisatie én de mens die binnen deze organisatie werkt. Bij de deeltijd-opleiding HRM gaat het naast kennis vergaren en toepassen, ook om het leren coachen en stimuleren van mensen in hun loopbaan- en talentontwikkeling. Deze belangrijke skills, zoals gespreksvaardigheden en groepsdynamische interventies, zijn hierbij voorbeelden uit het curriculum van de opleiding.

HRM deeltijd-studenten kiezen in het tweede en derde jaar van hun opleiding een viertal Advanced Modules uit een totaal aanbod van negen, waaronder de modules ‘loopbanen’ en ‘ talentonwikkeling’. Alle Advanced modules zijn onder voorwaarden ook separaat te volgen door studenten of Bachelor/Master-afgestudeerden van andere studierichtingen. Binnen de module Loopbanen is er aandacht voor de theorie van loopbaanontwikkeling en de concretisering hiervan. Tevens leren studenten te werken met een loopbaanbegeleidingsmethodiek, waarbij het leerproces van de cliënt centraal staat. Studenten ronden de module af middels twee eindopdrachten in de vorm van een beroepsproduct en een loopbaantraject.

De Advanced Module Talentontwikkeling heeft een duidelijke relatie met het lectoraat ‘Dynamische talentinterventies’ van Fontys. Talent wordt hierbij gezien als een eigenschap van een persoon die, in de juiste context, leidt tot plezier, voldoening én uitzonderlijke prestaties . Binnen het lectoraat gaat het om het ontdekken, ontwikkelen en benutten van talent in de werkcontext, met als ambitie eraan bij te dragen dat ieder individu de kans krijgt in een context te werken waarin hij/ zij diens talenten kan ontdekken, ontwikkelen en benutten en daardoor betekenisvol werk kan vervullen.

De deeltijdstudenten HRM gaan in de Advanced Module Talentonwikkeling op zoek naar mogelijkheden om talentontwikkeling in de (eigen) organisatie vorm te kunnen geven.Talent vormt een belangrijke basis voor een Leven Lang ontwikkelen. Ook deze module wordt afgerond met een beroepsproduct.

De talentgerichte én persoonlijke aanpak bij de deeltijd opleiding HRM van Fontys, zorgt ervoor dat studenten zichzelf beter leren kennen. Hierdoor ontwikkelen ze zich in de toekomst tot goede, talentgerichte HRM professionals. De flexibele lesvorm zorgt voor een persoonlijke leerroute afgestemd op de eigen situatie.

___________________________________________________________________________________

Tips

  • Als je met je studenten meer talentgericht wilt gaan werken, besteed dan tijd aan het opsporen, ontdekken en ook benoemen van het unieke talent van de student en ga uit van de inclusieve talentbenadering: o.a. gebaseerd op sterke punten en het uitgangspunt ‘iedereen is een talent’. Bespreek samen hoe de student dit talent kan inzetten in de praktijk.

  • Talenten ontwikkelen zich ook in de loop van de tijd: studenten leren zichzelf tijdens hun studie steeds beter kennen door kennis en ervaringen op te doen.

  • Talentgericht werken vraagt reflectie en ‘onderhoud’. Een talent is immers niet ‘in beton’ gegoten

___________________________________________________________________________________

 

>

Stapsgewijs de harde knip overbruggen tussen havo en hbo

Hoe kunnen we de aansluiting tussen voortgezet onderwijs en hbo verbeteren, zodat minder studenten uitvallen?


De Hogeschool Utrecht sloot daarvoor onlangs een convenant met vo-scholen in de regio. Lieke van Bokhoven, projectleider regionale samenwerking, legt uit welke drie factoren vooral belangrijk zijn om te zorgen dat studenten slagen, en welke plannen er zijn om de kloof tussen vo en hbo te dichten.

’Op het hbo krijg je te pas en te onpas feedback! Dat is zó wennen!’ Het is een uitspraak van een eerstejaars student die illustreert waarom de overstap naar het hbo voor studenten echt verwarrend kan zijn. “Deze docent bedoelt het waarschijnlijk goed,” zegt Lieke van Bokhoven, “maar de eerstejaars studenten denken dat ze iets verkeerd doen en raken in verwarring. Het is beter om de feedback rustig op te bouwen.” Lieke van Bokhoven is projectleider regionale samenwerkingen vo-ho aan de Hogeschool Utrecht. Doel van het project: de doorstroom van met name havisten verbeteren. “Nog steeds valt een op de drie studenten uit op het hbo. Het merendeel valt uit op een opleiding van hun eerste keus en gaat dan een andere opleiding doen. Dat zorgt voor oponthoud. Er zijn er ook die tijdelijk gaan werken en dan niet terugkomen – ook dat is een gemiste kans.” De oorzaak is duidelijk: “Tussen havo en hbo zit nu een harde knip. Vaak hebben leerlingen aan het eind van de havo nog niet de juiste skills voor het hoger onderwijs. De vraag is dus: ‘Hoe kunnen we de landing gemakkelijker voor ze maken?’ Er zijn veel initiatieven van individuele opleidingen en bevlogen docenten om de aansluiting te verbeteren. Het doel van dit project is om krachten te bundelen, elkaar te inspireren en kennis te delen.”

 

Hoe gaan jullie dat precies aanpakken?

“Ik werk met een Projectteam Regionale Samenwerking, waarvan acht mensen van Hogeschool Utrecht deel uitmaken. Daarnaast is er een werkgroep met ruim twintig mensen uit het vo en hoger onderwijs in de regio. Die groep is een dwarsdoorsnede uit het onderwijs, van schoolleiders, mentoren en decanen tot beleidsmedewerkers van toeleverende scholen. In oktober hebben we een werkconferentie georganiseerd. Daar is ook een convenant ondertekend door bijna veertig scholen, gericht op het verbeteren van de samenwerking.

De titel van de conferentie was ‘Van woorden naar daden’: we willen niet dat het alleen bij praten blijft. Het voordeel van een convenant is dat er écht een commitment komt, ook vanuit de schoolbesturen. Dat is belangrijk, want je kunt als docenten wel goed samenwerken, maar je hebt toch vooral faciliteiten nodig en daarvoor zijn besturen verantwoordelijk. Het was een mooie bijeenkomst met aandacht voor wetenschappelijke inzichten en met vertegenwoordigers vanuit het landelijk en regionale bestuur. Er waren ook inspirerende werksessies – ik wist niet dat er al zóveel initiatieven waren voor samenwerkingen, het was mooi om dat te ervaren.”

 

Bij die werksessies draaide het om drie thema’s waar de aansluiting tussen vo en hbo verbeterd kan worden: kiezen, kunnen en kennen. Om met ‘kiezen’ te beginnen: hoe kunnen jullie als hbo samenwerken met de havo-scholen als het gaat om studiekeuze en LOB?

“Bij studiekeuze gaat het niet alleen om begeleiding en voorlichting, uit onderzoek blijkt dat vooral ervaringen zorgen dat een studiekeuze succesvol is. Vanuit de Hogeschool Utrecht kunnen we op verschillende manieren ondersteuning bieden. Leerlingen kunnen bijvoorbeeld een dag meelopen met een student, of ze kunnen onze labs bekijken. Onlangs was een aantal vo-scholen hier een middag zodat leerlingen konden kennismaken met Informatietechnologie. Die waren na afloop dolenthousiast. Ze dachten dat de ICT-sector niets voor ze was, maar hier in het VR-lab zagen ze hoe de praktijk kan zijn.

Daarnaast zijn er tools, zoals het LOB-cv, die je kunt gebruiken bij LOB in het vo en die wij kunnen gebruiken op de matchingsdag en bij de aanmelding van nieuwe studenten. Dat soort tools willen we binnen deze regionale samenwerking verder gaan uitrollen, want het effect wordt groter als vo en ho ze allebei gebruiken. Als een student bijvoorbeeld na twee maanden besluit dat de studie van de eerste keus het bij nader inzien toch niet is, kun je samen terugkijken in het LOB-cv: wat waren nog meer studierichtingen die hij of zij heeft overwogen? Misschien zit daar iets bij waar de student alsnog beter op zijn of haar plaats is. Onlangs hebben we trouwens een evaluatie uitgevoerd bij een aantal scholen die LOB-cv gebruiken en daarbij zagen we al minder uitval van de eerstejaarsstudenten. Het is een kleine steekproef, maar wel veelbelovend. Als je met tools als het LOB-cv aan de slag gaat, zie je snel resultaat. Dat is al gebleken uit onderzoek, maar je moet het wel gaan dóen.”

 

Wat is de belangrijkste belemmering?

“Tijd. We werken op dit moment in de werkgroep met extra bevlogen mensen, dat zijn echt de voorlopers. De gemiddelde havo-docent zegt: ‘Ik zie het belang, ik wil het doen, maar ik kom er gewoon niet aan toe. We moeten al zoveel!’

De kunst voor ons is dus om vanuit de Hogeschool Utrecht iets te bedenken dat aanvullend is en niet teveel tijd kost. Daarom focussen we nu op het ontlasten van docenten, bijvoorbeeld door lessen over te nemen of faciliteiten ter beschikking te stellen. Een docent wiskunde kan hier met de klas een IT-experience komen doen, een docent aardrijkskunde kan hier een les komen geven. Leerlingen kunnen hier ook op een experience-manier kennismaken met vervolgopleidingen. Leerlingen van een Technasium gingen hier laatst bijvoorbeeld aan de slag om een energiebesparende waterkoeler te ontwikkelen. De leerlingen vonden het fantastisch! Mede daardoor beklijft de informatie ook beter. Het valt allemaal onder de ervaringen die leerlingen kunnen helpen bij een bewuste studiekeuze.”

 

Het tweede punt waar de aansluiting beter kan: ‘kunnen’, dat gaat over studievaardigheden. Waar gaat het mis?

“De overgang van havo naar hbo is nu voor de meeste studenten te abrupt. Ze moeten binnen twee maanden veel zelfredzamer zijn en meer samenwerken dan waarop ze zijn voorbereid. Het gaat van ‘Pak hoofdstuk 3, bladzijde 6 en volgende week is er een overhoring’ in één keer naar ’Een energieleverancier heeft een crisis, ga met je groepje aan de slag om een oplossing te bedenken’.

Eerstejaars zijn als ze binnenkomen vaak nog niet gewend aan probleemgestuurd onderwijs, en hier op de Hogeschool Utrecht doen we niets anders. Dat is niet voor niets: dit is hoe we studenten voorbereiden op hun werkzame leven. Alles is gericht op je praktische functioneren. We doen steeds meer met programmatisch toetsen, waarbij studenten beoordeeld worden op hun portfolio. En we werken bijvoorbeeld ook met 360-graden feedback, want in het bedrijfsleven krijg je óók feedback van alle kanten.

Onze opleiding ‘Open ICT’ is de eerste van de reguliere fulltime bachelors die die omslag maakte. In de IT is de scrum-aanpak gebruikelijk, dus vanaf dag één bootsen we dat na in de opleiding. Als je binnenkomt, worden er direct leerdoelen geformuleerd: wat wil je bereiken, hoe ga je dat aanpakken? Je gaat ook meteen in groepjes aan de slag. De leerlingen die die opleiding volgen zijn lyrisch over dit onderwijs, en het bedrijfsleven is heel enthousiast over de skills die die studenten hebben. Maar de overgang vanaf de havo is voor veel studenten groot.”

 

Het vraagt inderdaad veel van de zelfredzaamheid van studenten.

“We vragen sowieso veel van onze studenten op het hbo, er zijn veel prikkels en veel keuzes die ze moeten maken. Dat is voor veel studenten lastig. Ze kijken vaak naar de korte termijn en dat is ook niet raar: de havo-leerlingen zijn jonger als ze op het hbo komen dan leerlingen die vanuit het vwo doorstromen naar de universiteit. Je kunt ze niet kwalijk nemen dat hun zelfredzaamheid nog niet optimaal is. Aan de andere kant moeten we ze ook niet onderschatten: er zijn ook jongeren die op hun zeventiende al wethouder zijn. Als ze echt het nut ergens van inzien, lukt het wél. Hoe dan ook zijn ‘zelfredzaamheid’ en ‘reflecteren’ vaardigheden die je eenvoudig kunt verbeteren. Eigenlijk zouden ze al vanaf de brugklas moeten leren reflecteren. Het is goed dat daar nu binnen LOB in het vo steeds meer aandacht voor is.”

 

Het havoplatform maakt zich hard voor een praktijkgericht vak op de havo, havoP, juist ook om de zelfsturing van leerlingen te vergroten. Zou dat helpen om de aansluiting te verbeteren?

“De aanpak van havoP sluit naadloos aan bij het idee van Applied Sciences dat wij hier hanteren. Dat vak bereidt leerlingen heel goed voor op het hbo, zeker als je stuurt op zelfredzaamheid, leren samenwerken en effectief plannen. Als leerlingen in het vak havoP al probleemgestuurd leren werken aan praktijkcases, dan komen ze er wel op het hbo. We kunnen docenten adviseren hoe ze dat in de les vorm kunnen geven, want zoals ik al zei: we doen hier niets anders dan probleemgestuurd onderwijs aanbieden.”

 

Dan het derde punt: ‘kennen’, de vakinhoudelijke aansluiting tussen havo en hbo. Daar zou je eigenlijk geen problemen verwachten, de havo bereidt toch voor op het hbo?

“Maar ook daar is een kloof: waar de havo vakinhoudelijk eindigt, is niet waar het hbo begint. Havisten moeten dus meteen al gaan bijspijkeren, als ze aan een hbo-studie beginnen. Dat is niet motiverend en bovendien wordt de studie daardoor nóg pittiger. Vooral bij Engels, wiskunde en Nederlands lopen studenten daartegenaan. Een mogelijke verklaring is dat we op het hbo meer van studenten zijn gaan vragen, bijvoorbeeld doordat het hoger onderwijs steeds Engelstaliger wordt. Sommige studenten hebben op de middelbare school al tweetalig onderwijs gehad, maar voor de anderen is het echt een grote overgang.

Uiteindelijk is het probleem dat de eindtermen van enkele vakken van de havo niet op het niveau zijn van de begintermen van het hbo. Om dit op te lossen zou er een lobby op landelijk niveau moeten zijn. Het ministerie van OCW weet ervan en de vo-raad is zich ervan bewust. Dus dit probleem is niet iets waar wij in dit project op focussen – laten we eerst doen wat binnen onze invloedssfeer ligt.”

 

Wat zijn de eerste punten waarmee jullie aan de slag gaan?

“We beginnen met kleine projecten die we vervolgens groot kunnen uitrollen. Bij quick fixes denk ik bijvoorbeeld aan het havoP-programma. Dat kunnen we uitwerken in concrete pilots, die vervolgens een voorbeeld kunnen zijn voor andere scholen. Voor LOB geven we prioriteit aan het LOB-cv, en verder zetten we nog meer in op ervaring en beleving door havo-leerlingen hier op de Hogeschool Utrecht uit te nodigen. Dat is allemaal kleinschalig en behapbaar, en later goed op te schalen.

Binnenkort gaan we met de werkgroep bepalen wat we concreet samen met havo-scholen in de regio kunnen doen, en hoe we dat het beste gezamenlijk kunnen vormgeven, bijvoorbeeld door leerlijnen uit te werken of handvatten voor docenten op te stellen. We hopen nog dit jaar de eerste resultaten te delen met de achterban. Het zou mooi zijn als binnen vijf jaar het percentage uitvallers en switches is gereduceerd naar tien tot twintig procent. Dat is nog steeds teveel, maar wel een flinke stap in de goede richting. ”

 

Wat adviseer je LOB-medewerkers van vo-scholen, die hun leerlingen beter willen voorbereiden op het hbo?

“Denk in mogelijkheden! Zoek daarbij vooral ook inspiratie bij collega’s. Bij elke onderwijsinstelling zijn er wel een paar bevlogen voorlopers die zich met de aansluiting vo-hbo bezig houden. Ga bij hen te rade, bijvoorbeeld over hoe je leerlingen kunt helpen extra studievaardigheden te ontwikkelen. Tijdens onze bijeenkomsten blijkt vaak dat collega’s niet van elkaar weten waar ze precies mee bezig zijn. Daar is veel winst te behalen, dus zorg voor mogelijkheden om ervaringen en ideeën uit te wisselen.

Ik doe ook graag nog een oproep aan docenten en schoolleiders van vo-scholen in de regio Utrecht: sluit je aan bij onze werkgroep! Want hoe meer mensen zich aansluiten, hoe meer impact we kunnen hebben. Het verbeteren van de aansluiting tussen havo en hbo is een maatschappelijke opdracht die we gezamenlijk hebben. Het was tijdens de conferentie mooi om te merken dat iedereen binnen vo en hbo hetzelfde nastreeft, en dat ook iedereen zich daaraan committeert. Als we dat doorzetten, maken we de aansluiting tussen vo en hbo, en ook het hele onderwijs, stap voor stap steeds een stukje beter en kunnen we de harde knip overbruggen.”

Tekst: Anne Wesseling Fotografie: Hetty van Oijen
>

STO Haaglanden: de focus op een duurzame samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven

Laat docenten ervaringen opdoen in het bedrijfsleven en samen met het bedrijfsleven onderwijs ontwikkelen.

 

Sterk Techniek Onderwijs Haaglanden (STOHA) werkt samen met 24 scholen in de regio. Dit zijn vooral vmbo-t scholen en groenscholen met een techniekaanbod, twee mbo-scholen en acht ‘harde’ techniek vmbo b/k-scholen. Binnen STOHA ligt de focus bij onderwijsinnovatie, de aansluiting van het technisch vmbo op het technisch mbo en de professionalisering van techniekdocenten. Een goede samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven is daarbij essentieel. Hoe doet STOHA dat in de praktijk? Een gesprek met Janna Pot (coördinator Samenwerking onderwijs & bedrijfsleven STOHA), Henrique Dekkers (coördinator doorlopende leerlijnen STOHA) en Maaike van der Voort (docent en technator, Veurs Lyceum Leidschendam en deelnemer aan het STOHA-programma).

 

Henrique: “Wat wij graag willen is dat de docent de expert wordt op het gebied van bedrijfsactiviteiten en zelf onderwijs ontwikkelt dat daarbij past . Deze expertrol krijgt de docent door eerst zelf ervaringen op te doen binnen bedrijven en die ervaringen vervolgens te vertalen naar onderwijs. Om deze professionalisering te laten slagen is de samenwerking met het regionale (innovatieve) bedrijfsleven van groot belang. Dit doen wij vanuit de gedachte dat onderwijs iets is dat je samen met het bedrijfsleven maakt en vormgeeft. Dus niet alleen inspiratie opdoen binnen bedrijven, maar daadwerkelijk samen onderwijs ontwikkelen. Vanuit STOHA leggen wij contact met bedrijven die samen met ons én de scholen willen optrekken. Gelukkig zien steeds meer bedrijven in onze regio het nut van zo’n samenwerking.

Docenten kunnen bij een bezoek aan deze bedrijven van binnenuit zien en ervaren hoe het bedrijf te werk gaat, welke innovatieve ontwikkelingen er zijn en ontdekken welke mbo-opleidingen hierbij passen. Daarna vertalen de docenten hun eigen ervaringen bij het bedrijf naar onderwijs. Dit doen zij door het maken van (praktijk)opdrachten. Leerlingen worden zo beter voorbereid op stages en bedrijfsbezoeken, maar krijgen ook kennis van innovaties op de arbeidsmarkt, opleidingen en beroepen”

Janna: “Om docenten te professionaliseren hebben wij een aantal zogenaamde innovatiegroepen met docenten samengesteld waarmee wij op bedrijfsbezoek gaan. Zo is er bijvoorbeeld de innovatiegroep duurzame lifestyle. Met deze groep bezoeken wij bedrijven die van afvalproducten en reststromen nieuwe producten maken zoals bijvoorbeeld soepen, scheidingswanden voor de bouw of verpakkingsmateriaal. Voor leerlingen is het vaak onvoorstelbaar dat je afvalproducten op deze manier een tweede leven kunt geven! Belangrijk dus dat hun docenten begrijpen hoe dit soort processen werken en weten welke innovaties er spelen op de (regionale) arbeidsmarkt.”

Henrique: “Een ander voorbeeld hiervan is dat we door Corona hebben ontdekt dat sommige werkzaamheden ook op afstand, remote, kunnen worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld extended experts die middels een VR-bril bij ingewikkelde reparatieklussen life kunnen meekijken met hun monteurs. Docenten moeten dit op z’n minst een keer hebben gezien om hun leerlingen hierover te kunnen informeren en leerlingen kunnen het daarna zelf gaan ervaren bij zo’n bedrijf.

 

Maaike: “Naast mijn werk als docent heb ik de coole functie van technator bij ons op school! Vanuit STOHA deed ik mee aan een bedrijfsbezoek bij Ventil, een bedrijf dat ventielen produceert. Ik vond het een luxe dat het bedrijfsbezoek voor mij werd georganiseerd, meestal moet ik namelijk zelf mijn best doen om zo’n bezoek te organiseren. De grootste opbrengst van het bezoek aan Ventil was voor mij de uitwisseling met de docenten van andere scholen. Toen merkte ik weer dat je echt niet allemaal je eigen wiel hoeft uit te vinden! Verder is Ventil een perfect bedrijf voor een bedrijfsbezoek met mijn vmbo-4 leerlingen. Ik ga dus zeker nog contact met ze opnemen.

Vanuit mijn rol als technator op school ben ik al gewend om zelf contact met bedrijven te leggen. Wij vragen bedrijven altijd om een echt vraagstuk aan ons voor te leggen waar wij met leerlingen (vmbo-havo en vwo) in de klas acht weken aan kunnen werken. Bij ieder vraagstuk schrijf ik samen met mijn collega een projectboekje. We starten het project meestal met een bezoek aan het betreffende bedrijf en aan het eind van het traject geven de leerlingen een presentatie over de oplossing van het vraagstuk aan de opdrachtgever.
Wel belangrijk om nog te zeggen dat ik uren krijg voor deze projecten. Dat is natuurlijk wel een voorwaarde om dit soort dingen te laten slagen.”

 

Janna: “Dat zie ik dan ook echt als een van onze taken: in gesprek gaan met directies om docenten te faciliteren met uren om deel te nemen aan onze projecten. Het is ons gelukt om veel docenten die betrokken zijn bij ons programma op donderdagmiddagen vrij te roosteren en dat werkt al heel goed! Je moet het gesprek over de projecten die wij met scholen organiseren ook echt op twee niveaus voeren: met de docenten én met de directies”

Henrique: “Wat ik ook van groot belang vind is dat alles wat we vanuit STOHA organiseren en stimuleren uiteindelijk geborgd wordt in het curriculum van scholen. Op deze manier krijgt het programma blijvende aandacht en wordt de professionalisering van docenten een vanzelfsprekend onderdeel van het techniekprogramma op school.

Techniek en technologie meer onder de aandacht brengen bij leerlingen en ze laten zien en ontdekken welke kansrijke keuzes en vervolgstappen daarbij passen, dat is uiteindelijk waar we het voor doen! ”

 

Tips

  • Het start ermee dat je je als school verantwoordelijk voelt om samen te werken met bedrijven. Zowel op directie als docentniveau vraagt dit verantwoordelijkheid.

  • Door innovatieve keuzes te maken als school wordt je aantrekkelijker voor bedrijven om mee samen te werken.

  • Als leerlingen zien wat ze kunnen met ‘echte’ bedrijfsactiviteiten motiveert dit hen, ook richting techniek.

>

Trots op je prestatie: een loopbaandossier met topstukken!

Uitgaan van de reis van de student, waarbij iedere student een ander vertrekpunt en een andere hoeveelheid of soort bagage heeft.
 

Yuverta is een vrij nieuwe organisatie, ontstaan uit een fusie tussen verschillende vmbo- en mbo-groenscholen. Vestigingen van Yuverta vind je in het hele land. Yuverta heeft een schoolbrede visie op LOB. Binen deze visie staat eigenaarschap van de student centraal. Ilse Romme is projectleider LOB bij Yuverta en vertelt hoe LOB binnen Yuverta steeds meer vorm krijgt.

 

“Onze schoolbrede visie op LOB is dat de student zelf eigenaar is van zijn (LOB)proces is en zelf verantwoordelijk is voor het vullen van het portfolio. Andere thema’s binnen onze visie op LOB zijn dat we uitgaan van de reis van een student. De student heeft al een heleboel bagage meegenomen voordat hij bij ons begint en iedere student heeft een ander vertrekpunt als ze bij ons op school komen. Wij willen dan ook zoveel mogelijk maatwerk bieden en begeleiden de student een stukje op zijn of haar reis. Deze visie past helemaal bij het portfolio dat wij hebben ontwikkeld. Ik was voor de fusie werkzaam bij Helicon en voor de vestiging Den Bosch ontwikkelden mijn collega Bjorn Hillebrand en ik een LOB-portfolio dat heel goed werkte. Dit portfolio hebben wij doorontwikkeld voor Yuverta en wordt nu in een aantal vestigingen van Yuverta gebruikt. Belangrijkste doel van dit portfolio is dat het voor studenten een ‘Trots op prestatie’- stuk is, een zogenaamd TOP-product.

Studenten gaan al in leerjaar 1 aan de slag met het portfolio. In leerjaar 1 gaat het dan vooral over de vraag ‘wie ben ik, wat kan ik, wat wil ik’. In leerjaar 2 gaat het vooral over de vraag ‘wie ben ik op de werkvloer’ en in leerjaar 3 gaat het om de visie van de student op de samenleving en de toekomst. De student heeft veel keuze bij het vullen van het portfolio. Topstukken kunnen worden aangeleverd in bijvoorbeeld de vorm van filmpjes, vlogs of kijkdozen. Ouders zijn als dat kan, ook op de een of andere manier betrokken bij zo’n product. Zo is er een filmpje van een student waarin zij haar ouders vraagt om te vertellen hoe zij de ontwikkeling van hun dochter hebben ervaren, een heel mooi en persoonlijk verhaal!

Aan het eind van ieder leerjaar, in periode 4, bereiden de studenten zich voor op een Criterium gericht interview (CGI) op basis van de loopbaancompetenties en werkprocessen van de opleiding. Bij dit CGI zijn altijd docenten betrokken. Het gaat dan om vragen als ‘hoe ben jij gegroeid?’, ‘wat heb je geleerd?’, ‘wat was dit jaar echt belangrijk voor jou?’, ‘waar ben je trots op?’. Overigens kan het daarbij ook gaan om ervaringen die de student buiten de school heeft opgedaan, bijvoorbeeld als trainer van een hockeyteam. Het zijn vaak hele mooie en ontroerende gesprekken en de docenten werken hier allemaal graag aan mee. In het portfolio zitten geen opdrachten die gaan over de uitkomst van reflectie. Dat willen wij niet. Wij willen heel nadrukkelijk dat de opdrachten en de daarbij behorende topstukken gaan over de ontwikkeling – het proces – dat de student doormaakt.”

 

Nog niet alle vestigingen van Yuverta werken met het portfolio en IBM.
Om het draagvlak voor LOB binnen de organisatie te vergroten, is er van iedere vestiging van Yuverta een LOB-ambassadeur aangesteld. Dit zijn docenten met affiniteit met LOB. Ilse organiseert regelmatig bijeenkomsten met deze ambassadeurs om te kijken hoe docenten ondersteund kunnen worden in het aanbieden van lob aan hun studenten, waarbij het uitgangspunt blijft dat de student eigenaar is van zijn/haar loopbaan(proces). Het portfolio is hiervoor een mooi hulpmiddel, zowel voor docenten als studenten. Verder organiseren Ilse en haar collega’s binnenkort een dag voor schoolleiders, teamleiders etc. van alle vestigingen van Yuverta, zowel vmbo als mbo. Doel van deze bijeenkomst is om het draagvlak voor LOB binnen alle vestigingen van Yuverta te vergroten, zodat LOB in de haarvaten komt van de hele organisatie.

“We hebben hoge verwachtingen van alle teams en hebben er vertrouwen in dat het gaat werken. Er is in ieder geval voldoende beweging als het gaat om LOB binnen Yuverta”, aldus Ilse.

 

Tips

  • Begin bij de bedoeling (Wouter Hart,2012): maak een backwardplanning; begin met het ultieme resultaat, van daaruit werk je terug uit.

  • Zorg dat duidelijk is wat er gedaan moet worden, laat vrijheid aan de student hoe hij tot die kaders wil komen.

  • Als jij een portfolio ontwerp niet zou willen gebruiken voor je functioneringsgesprek, dan is het waarschijnlijk ook niet prettig en nuttig voor de student.

>

“Bij Empower vinden hbo-studenten hun spark”

HBO-studenten die bij Fontys Hogeschool Eindhoven uitvallen, of dreigen uit te vallen, kunnen terecht bij Empower.
 

Hier kunnen ze tijdens een intensief programma van achttien weken ontdekken welke studierichting wél een goede match is. Programmaleider Elkie Blokhuis en student Anouk van Kessel vertellen waarom het programma zo goed werkt – en waarom er binnen het gehele onderwijs meer ruimte zou moeten zijn voor leerlingen en studenten om hun spark te vinden.

 

Een boksbal, bordspellen, een boekenkast, hoekjes met gemakkelijke stoelen om te praten, een pingpongtafel, voor wie even energie kwijt wil, en inspirerende uitspraken aan de muur van Nelson Mandela en Apple-oprichter Steve Wozniak. Duidelijk: dit is niet een standaard leslokaal. Welkom in het ‘thuishonk’ van Empower, een intensief studiekeuzeprogramma van Fontys Pulsed, waarin studenten kunnen ontdekken, door dingen te doen, uit te proberen en door middel van coachingsgesprekken, wie ze zijn en wat bij ze past. Bedoeld voor studenten die uitvallen, of dreigen uit te vallen, met als doel dat ze na afloop een weloverwogen keuze maken voor een studie waarin ze wél succesvol kunnen zijn.

“Ons motto is ‘Unleash your uniqueness’, zegt Elkie Blokhuis, die als programmaleider en personal identity coach bij het programma betrokken is. “Wat jou uniek maakt, dat is waar we bij Empower samen met de student naar op zoek zijn. Wie ben je als persoon? Wat zijn je interesses, je talenten, je valkuilen, wat vind jij leuk om te doen en wat heb jij nodig om je goed te voelen? Welke context sluit het beste bij jou aan? Op basis daarvan ga je op zoek naar een studie die echt bij je past.”

Anouk van Kessel volgde vorig jaar als student het programma, nadat ze eerder bij drie studies was afgehaakt. “Bij de keuze bij eerdere studies ben ik eerst gaan kijken naar welke studies er allemaal zijn, en daarna gaan filteren welke mij wel leuk leken,” zegt ze. “Bij Empower ging het omgekeerd: daar heb ik eerst gekeken naar wie ik zelf ben en wat ik zelf vet vind om te doen, en daarna gekeken welke studie daarbij past. Ik ging op zoek met mijn eigen interesses als startpunt en dat werkte voor mij veel beter dan je op goed geluk inschrijven bij een studie omdat het je op zich wel leuk lijkt, zonder verder echt goed onderzoek te doen of het bij je past.”

 

Waar lag het eigenlijk aan dat die andere studies het niet waren voor jou?

Anouk: “Het was niet één ding, het lag aan meerdere dingen. Ik was ingeschreven bij drie hbo-opleidingen: Trend research & concept creation in Lifestyle, Commerciële Economie in de Creatieve wereld, en Entrepreneurship & Business Innovation aan Tilburg University. Inhoudelijk vond ik de studies wel interessant, maar toch oppervlakkig. Het tempo lag voor mij te laag, en de hele week les vond ik eentonig. Het was het allemaal niet. Maar wat dan wel? Ik wist in die tijd echt even niet meer wat ik moest gaan doen met mijn leven. Dat klinkt best heftig, maar zo voelde het wel. Je gaat overal aan twijfelen: wat vind ik leuk, waar haal ik energie uit? Soms had ik een hele dag nergens zin in. Maar toen ik hier binnenkwam, had ik al na een dag al het gevoel: ‘Ja, hier hoor ik. Hier is leren weer léuk!’ Het huiskamergevoel en de opdrachten werkten voor mij heel goed. Je hebt snel het idee: het is hier chill en veilig.”

 

Waarin verschilt Empower van andere studiebegeleidingsprogramma’s?

Elkie: “Veel studiekeuzebegeleidingsprogramma’s werken alleen op basis van testen en gesprekken. Empower is een voltijds onderwijsprogramma. Onze studenten zijn hier drie dagen per week, ze maken deel uit van een klas, er zijn docenten en we werken met een duidelijke onderwijsvisie: Design-Based Learning. De nadruk ligt daarbij op doen en ervaren. Want je kunt wel nadenken over je talenten, maar als je dingen gaat doen, zeker als je dat doet samen met anderen, ontdek je vanzelf en in de praktijk waar je goed in bent, wat je valkuilen zijn en waar je je als een vis in het water voelt.”

 

Hoe is het programma opgebouwd?

Elkie: “We werken in perioden van drie weken waarin steeds één challenge centraal staat. De eerste challenge is ‘My spark’. Daarbij gaat het om de vraag ‘Wat vind je zó leuk om te doen dat je intrinsiek gemotiveerd bent en er energie van krijgt?’ Die eerste challenge gaat ook over het ‘landen’ in deze omgeving. Studenten komen hier vaak na een vervelende studie-ervaring. Ze zijn dan verdrietig, teleurgesteld of gefrustreerd, en we willen dat ze hier ervaren dat het ook leuk kan zijn om met je opleiding bezig te zijn, en met onderwerpen waarin je geïnteresseerd bent. Dus daarop zijn de lessen gericht. Wanneer na drie weken de eerste groep studenten doorstroomt naar de tweede challenge, begint er een nieuwe groep. Dat hebben we bewust gedaan, zodat studenten snel kunnen starten, als ze uitvallen bij hun studie.”

Die ‘spark’ is de vonk waardoor je als student ‘aangaat’. Hoe vind je die?

Elkie: “Studenten krijgen verschillende opdrachten, bijvoorbeeld om iets mee te nemen dat voor hen iets is waar ze energie van krijgen. We werken altijd met open-ended challenges: de kaders van de challenges zijn voor alle studenten hetzelfde, maar er vrijheid in de manier van uitvoeren en het eindresultaat. Daardoor gaat iedereen wat anders maken en zie je ook wat uniek is voor elke student. Er komt echt van alles voorbij.”

Anouk: “Er was in mijn groep bijvoorbeeld iemand die een skateboard maakte, iemand die een video monteerde, een ander kwam met zelfgebakken taarten. Maar ‘ingewikkelde problemen oplossen’ kan óók een spark zijn. Mijn spark ging over storytelling. Ik liet iedereen vier kaartjes trekken, met namen van personen en plaatsen. De opdracht was: ‘Maak met die vier woorden een verhaal’. Daar komen hele leuke verhalen uit en ik kreeg daar echt energie van. Bij die challenges merk je snel dat wat jij gemakkelijk vindt of wat jou natuurlijk afgaat, niet voor iedereen geldt. Je leert: ‘Dit is een talent van míj.’ Ik had dat bijvoorbeeld met het spreken voor een groep. Zelf heb ik daar niet veel moeite mee, maar ik merkte dat anderen dat wel hebben. Of snelle en creatieve associaties leggen. Dat gaat bij mij op een natuurlijke manier.”

 

Hoe gaat het verder, als je die spark gevonden hebt?

Elkie: “De tweede challenge gaat over je rol in verschillende situaties, en over gebeurtenissen die invloed hebben gehad op wie jij nu bent. De derde is een samenwerk-challenge. De opdracht daarbij is om te onderzoeken welke rol bij je past als je met anderen samenwerkt, en wat je rol is ten opzichte van een bepaalde doelgroep. De vierde challenge gaat over de vraag ‘Welke sector en studierichting zou bij mij passen?’ We moedigen studenten aan om in gesprek te gaan met studenten en om mee te lopen bij verschillende studies, zodat ze daarna een gefundeerde studiekeuze kunnen maken.”

Anouk: “Door elke nieuwe challenge kom je meer te weten wie je bent en wat je talenten zijn. Vanaf de vijfde challenge ga je een top 3 maken van studies die bij je passen. Het zijn dus elke keer kleine stapjes. Bij de challenges komen trouwens ook studievaardigheden aan bod. Bijvoorbeeld ‘Hoe stel je doelen?’ Of ‘Hoe werkt uitstelgedrag voor jou?’ Ik had eerder wel eens een college gehad over timemanagement of uitstelgedrag, maar dit ging echt een level dieper. Hier leerde je: hoe zit het bij míj en hoe kan ik er het beste mee omgaan? Want dat kan verschillen.” Elkie: “Uitstelgedrag kan verschillende triggers hebben, bijvoorbeeld onzekerheid of perfectionisme. De vraag is dus: ‘Wat is de trigger bij jóu?’”

 

Coaching is een belangrijk onderdeel van het traject. Kun je daar iets meer over vertellen?

Elkie: “Dat zijn afwisselend individuele coachingsgesprekken of sessies samen met medestudenten. Alle coaching is talent-based coaching. Het draait altijd om de vraag: ‘Waar liggen jouw talenten? En wat heb jij nodig om die talenten de ruimte te geven?’ We dagen studenten ook uit om uit hun comfortzone te komen, waarbij we niets forceren. Wat je spannend vindt, daar kun je veel van leren! We ‘spiegelen’ ook veel: wat doe je, en wat levert dat op?

Daarnaast werken we met activity-based coaching. Bijvoorbeeld bij een boksles met een thema ‘grenzen aangeven’. Waar ligt jouw grens, hoe hard durf je te slaan? Of bij activiteiten met een competitie-element. Bij een spel waar het draait om winnen, gaat de ene student er vol in, de andere blijft meer op de achtergrond. Hoe zit dat bij jou? Daar komen mooie gesprekken uit voort.” Anouk: “Coaching hoeft niet zwaar te zijn. De fun-factor is ook belangrijk. Als je dan ergens tegenaan loopt, is het gemakkelijk bespreekbaar te maken.”

 

Zo’n 95% van de studenten die deelnemen aan het programma, weet na afloop wat ze willen gaan studeren, of heeft de keuze in elk geval teruggebracht tot twee studies. Hoe verliep dat proces bij jou, Anouk?

“Tijdens dit programma zat ik eerst nog op het pad van de communicatie en creatieve industrie. Ik heb met een project meegelopen bij de studie waar ik het meest naar neigde, om te ervaren of ik het ook echt zo leuk vond als ik dacht. Ik merkte dat ik het wel interessant vond, maar dat ik er niet zo enthousiast van werd als ik van tevoren had gedacht en gehoopt. Toen heb ik alle opties weer opengegooid. Ik heb ook een poster gemaakt, een deliverable, met alles wat ik tot dan toe tijdens Empower over mezelf had geleerd, en dat gematched aan allerlei mogelijke studies. Objectief kwam daaruit een match met ‘Toegepaste psychologie in deeltijd’.

Daar heb ik uiteindelijk ook voor gekozen. De studie Toegepaste psychologie past bij mij, en de manier van studeren, in deeltijd, werkt voor mij heel goed. Bij online colleges zet ik bijvoorbeeld de snelheid op twee, zodat ik beter mijn aandacht erbij kan houden. Omdat het een deeltijdstudie is, kan ik ernaast werken, dus mijn weken zijn heel afwisselend. Deze combinatie werkt écht voor mij, ik ben er heel blij mee. Tegelijkertijd denk ik soms: ‘Had ik dit programma maar eerder kunnen volgen. Dat had me drie jaar gescheeld!’”

 

Daar heb je wel een punt!

Anouk: “Ik werk nu twee dagen per week zelf bij Fontys Pulsed. We willen zorgen dat er een versie van Empower komt voor vo-leerlingen en mbo-studenten. Het is echt belangrijk dat dit soort activiteiten er ook op middelbare scholen al zijn!” Elkie: “Dit is een prachtig programma, maar het is jammer dat studenten hier pas komen als ze al zijn uitgevallen, of dreigen uit te vallen. Eigenlijk ben je dan al te laat. Ik zou het liefste willen dat er voor alle leerlingen al vanaf de basisschool een doorlopende LOB-leerlijn zou zijn. We verwachten nu van vo-leerlingen dat ze een professionele keuze maken op een leeftijd dat ze eigenlijk nog geen idee hebben wat bij hen past. Dat kan echt beter. Onder de noemer Empower VO/MBO ontwikkelen we daarom nu ook een reeks activiteiten voor toekomstige studenten die een extra boost kunnen gebruiken tijdens hun stap naar het hbo.
Onlangs hebben de eerste succesvolle pilots al plaatsgevonden met leerlingen van verschillende scholen. Dat aanbod willen we steeds verder uitbreiden. Wij staan voor Spark the change! Ik hoop echt dat dat idee zich als een olievlek gaat verspreiden.”

 

_________________________________________________________________

Empower praktisch

Empower is onderdeel van Fontys Pulsed, een onderwijsonderdeel dat ontworpen is vanuit Design Thinking. Het programma Empower duurt achttien weken. Bij een aantal hbo-studies aan Fontys kan het programma worden ingezet als minor. Naast Empower biedt Fontys Pulsed ook een associate degree Engineering en een hbo master Digital Technology Engineer aan, en worden er externe programma’s ontwikkeld voor het onderwijs en het bedrijfsleven, bijvoorbeeld in de vorm van een driedaagse ‘design expeditie’ waarin onderwijsteams onder begeleiding van Pulsed aan de slag gaan met onderwijsontwikkeling.

 

Tekst: Anne Wesseling, Fotografie: Hetty van Oijen
>

Tune In

Voor wie als eerste uit een gezin naar het hbo gaat! Tune In geeft aankomende HvA-studenten een opstapje naar het hbo. 
 

Met Tune In maak je de kersverse student vertrouwd met de nieuwe studentrol.

Vlak voor hun opleiding begint, maken ze in drie dagen kennis met de typische hbo-vaardigheden en -cultuur. Projectmatig werken, plannen, tentamens maken: een hbo-opleiding vraagt om kennis, vaardigheden en vooral om doorzettingsvermogen.
Als je als nieuwe student aan een hbo-studie begint, start er een heel nieuwe fase. Het is lastig om in te schatten wat er precies van je wordt verwacht. Dat geldt zeker als je de eerste uit jouw gezin bent die gaat studeren, want dan heb je van huis uit nog geen enkele kennismaking met de spelregels en sociale codes van het hbo.

Tune In geeft aankomende HvA-studenten een opstapje naar het hbo. In een driedaags introductieprogramma, vlak voordat de studie begint, maken de deelnemers kennis met het hbo en raken ze er thuis via allerlei sessies en workshops. Hierbij kun je denken aan sessies met thema’s zoals plannen, netwerken, wat verwacht een hbo-docent van mij en wat kan ik van hem of haar verwachten, waar en hoe vraag ik hulp en hoe werk ik samen?

Daarnaast zitten er in het hele programma inspirerende keynotes verweven van rolmodellen. De deelnemers worden in groepjes begeleid door een ouderejaarsstudent. Deze ouderejaarsstudent ofwel studentcoach zijn onderdeel van het succes van dit programma. Ze vormen een vraagbaak, vertellen over succesvolle en minder succesvolle ervaringen en geven advies. Deze student-coaches zijn getraind en zich bewust van de specifieke achtergrond van de deelnemers in hun groepjes, zoals bijvoorbeeld een vluchtelingenachtergrond, een functiebeperking of afkomstig van de Caraïben. ‘’Ik merk echt dat ik nu een voorsprong heb door Tune In, een streepje voor of zo. Ik heb klasgenoten ook veel kunnen vertellen. Dan dacht ik: dat hebben wij allemaal geleerd bij Tune In.’’ – deelnemer editie 2019.

Tune In wordt vanaf 2019 georganiseerd. Tune In zal in 2023 plaatsvinden in de week van 21 tot 25 augustus. Ken je aankomend studenten die in september gaan starten aan de HvA, wijs hen dan op de website: www.hva.nl/tune-in.

 

>

Een Roadshow in de regio: op bezoek bij bedrijven waar werk is

Vanuit een gezamenlijke visie op LOB leerlingen praktijkgerichte ervaringen laten opdoen, waarbij de focus ligt op kansrijk werk in de regio.
 

Wat maakt dit praktijkvoorbeeld bijzonder?

Het Hogeland (Noordoost-Groningen) is een gemeente waar mooie dingen gebeuren op het gebied van loopbaanontwikkeling! Vanuit de stichting Vakland Het Hogeland  worden concrete, aantrekkelijke en laagdrempelige faciliteiten geboden om bewoners hierbij te helpen. Het onderwijs uit de regio is hier ook bij betrokken.

Bij een bijeenkomst die Vakland Het Hogeland organiseerde over leerwerkplekken, besloten Jelte Wolters, decaan op Terra Winsum en Annemien Rots, decaan op het Hogeland College, samen op te trekken bij onderdelen van hun LOB-programma. Vanuit een gezamenlijke visie op LOB is het hun doel om leerlingen praktijkgerichte ervaringen te laten opdoen, waarbij de focus ligt op kansrijk werk in de regio.
Zo ontstond het plan om Roadshows te gaan organiseren. Tijdens een Roadshow kunnen leerlingen met een bus allerlei ‘leer- en ontdekplekken’ bezoeken: bedrijven in de regio die laten zien welke beroepen er zijn en wat daarbij komt kijken. Bij het ontwikkelen van de Roadshows werkten Jelte en Annemien in beginsel samen met Bram van Houten, die vanuit Vakland Het Hogeland het project ondersteunt. Hij maakte in eerste instantie de verbindingen met zowel bedrijven uit de regio als het mbo. Zo is een prachtig project ontstaan om leerlingen rijke ervaringen te laten opdoen en tegelijkertijd informatie te geven over opleidingsmogelijkheden. De stichting Vakland Het Hogeland is nog steeds nauw betrokken bij de organisatie van de Roadshows en financiert een deel van de kosten.

Leerlingen uit leerjaar drie en vier krijgen door middel van een flyer informatie over de Roadshow. Bij welk profiel past deze Roadshow? Welke bedrijven zullen worden bezocht? Past dat bij hen qua interesses en mogelijkheden?
Deelname aan de Roadshow is vrijwillig, maar Jelte en Annemien merken dat steeds meer leerlingen enthousiast zijn en dus willen deelnemen aan een Roadshow. Bovendien zijn er ook steeds meer scholen in de regio geïnteresseerd in deze manier van oriëntatie. Zo is de decaan van het Hogeland College in Uithuizen nu ook aangesloten bij dit project en medeorganisator geworden.

Nadat de leerlingen op stap zijn geweest met een Roadshow vertellen ze aan hun mentor en ouders wat ze hebben geleerd en wat dat betekent voor hun loopbaankeuze. Door het succes van de Roadshows is er vanuit het bedrijfsleven en het mbo steeds meer enthousiasme om hieraan mee te doen. Bedrijven nemen nu vaak zélf contact op en hetzelfde geldt voor de verschillende mbo-instellingen. Dit maakt dat dat er meer Roadshows kunnen worden georganiseerd waarbij zoveel mogelijk bedrijven uit de regio zijn betrokken. Door de goede relatie die met het bedrijfsleven is opgebouwd, is er een waardevol netwerk ontstaan, waardoor het makkelijker wordt om in contact te komen met bedrijven om stageplaatsen voor leerlingen te regelen of een gastles te organiseren. “Mooie bijvangst is dat bedrijven nu ook met elkaar in gesprek gaan over de problematiek van de regionale arbeidsmarkt en daar zijn wij eigenlijk initiator van!”, aldus Jelte.

Hoe ziet een Roadshow eruit in de praktijk? De eerste Roadshow die Jelte en Annemien organiseerden was op het gebied van Horeca, Bakkerij en Recreatie. De eerste stop bij deze Roadshow was bij Landal Greenparks in Lauwersoog. Daar kregen de leerlingen door het maken van een speurtocht informatie over het bedrijf en de werkzaamheden die daarbij horen. Na de speurtocht werd nog even nagepraat over de vragen van de speurtocht bij een kampvuurtje: wat heb je geleerd, wat wil je nog weten? Daarna ging de reis verder naar Proef Lokaal Bakkerij Rutgers in Baflo, waar werd kennisgemaakt met de wereld van de Bakkerij. Hier maakten de leerlingen hun eigen lunch en reden vervolgens door naar een horecagelegenheid: Garnwerd aan Zee. Ook hier werden de leerlingen aan het werk gezet. Ze namen elkaars bestelling op, maakten het klaar bij de bar en serveerden het vervolgens uit bij de ‘klant’. Op de terugreis in de bus werden de leerlingen geïnformeerd over welke mbo-opleidingen allemaal passen bij de beroepen die ze die dag hadden ontdekt.
Tijdens de hele reis konden ze ook in gesprek gaan met aanwezige mbo-studenten, die vertelden over hun eigen keuzes en opleiding. Deze studenten waren oud-leerlingen van beide scholen, wat het extra interessant en waardevol maakte voor de vo-leerlingen. Al met al een hele leuke én leerzame dag!

Met onderstaande knoppen kun je informatie downloaden over andere Roadshows en thema's.

>

Profielkeuzespel ProfiLeren

Een spel dat leerlingen helpt om echt goed na te denken over welk profiel bij hen past en ze leert voorbij clichés te kijken.
 

Wat maakt dit praktijkvoorbeeld bijzonder?

Rachèl Wannet, senior communicatie- en marketingspecialist van de Radboud Universiteit Nijmegen, ontwikkelde samen met docenten uit de regio een spel om leerlingen uit klas 3 te helpen bij het maken van een bewuste(re) profielkeuze. Het spel, ProfiLeren, wordt al op veel scholen gebruikt en levert veel enthousiaste reacties op!

Het helpt leerlingen om echt goed na te denken over welk profiel bij hen past en leert ze voorbij clichés te kijken die bestaan over profielen, opleidingen en beroepen. Centrale vraag bij het spel is: welke eigenschappen/vaardigheden en activiteiten passen het best bij dit beroep en waarom?

Leerlingen onderzoeken bij het spelen van het spel hoe deze eigenschappen en activiteiten zich verhouden tot (universitaire) beroepen die aansluiten bij de vier profielen. Ze gaan daarover met elkaar in gesprek en luisteren naar elkaars argumenten en ideeën: wie had de beste argumenten en ideeën en waarom?

Tijdens het spelen worden de beroepen in een context gepresenteerd, waarbij ieder beroep een kleur heeft. In de nabespreking wordt pas aangegeven welke kleur bij welk profiel hoort om de leerling zo objectief mogelijk te laten spelen. Sommige beroepen passen ook bij een hbo-opleiding. Zo worden vwo scholieren er in hun studiekeuzeproces ook bewust van dat een hbo-opleiding een goede aansluitende vervolgopleiding kan zijn.

Een plenaire nabespreking is essentieel om van het spel een betekenisvolle leeractiviteit te maken. Hierbij doorlopen de leerlingen een aantal stappen om tot reflectie te komen. Zo hopen de ontwikkelaars van het spel leerlingen beter te laten nadenken over hun profielkeuze.

 

Tips

Het spel wordt gespeeld met groepen van vier leerlingen. Als je het spel met de hele klas wilt spelen heb je dus meerdere spellen nodig.

Kijk ook eens naar deze filmpjes, waarin studenten en leerlingen vertellen over hun profielkeuze:

Video's voor in de les - Radboud Universiteit (ru.nl)

>

LOB, het hart van de opleiding

Een nieuw LOB-programma met als kern de doorlopende (persoonlijke) ontwikkeling van de student.

 

Wat maakt dit praktijkvoorbeeld bijzonder?

Jessica Reina Lapré is projectleider bij ROC Mondriaan en kreeg de opdracht om voor alle vier de business scholen een nieuw LOB-programma te ontwikkelen. Jessica heeft tijdens haar loopbaan, bewust of onbewust, altijd aandacht gehad voor het belang van loopbaanontwikkeling. “Mijn belangstelling voor LOB komt van ver. Toen ik tijdens een master ontwikkelen & innoveren de positieve psychologie ontdekte viel alles op z’n plaats. Ik raakte gemotiveerd om te kijken hoe we binnen het mbo-onderwijs meer aandacht kunnen hebben voor het ontwikkelen en benutten van de kernkwaliteiten van studenten en daarbij zoveel mogelijk ruimte geven aan hun zelfsturend vermogen.

Toen ik de opdracht kreeg voor het ontwikkelen van het nieuwe LOB-programma voor Mondriaan, ben ik me nóg meer gaan verdiepen in LOB. Mijn doel was om LOB het hart van de opleiding te maken. Bij het maken van het programma had ik de vrije hand en heb ik samen met een groep gedreven docenten een basisprogramma gemaakt waar scholen en opleidingen in kunnen differentiëren.

Tijdens het schrijven van het programma kwam ik erachter dat LOB ook in beroepsmodules thuishoort. Toen heb ik een aparte handleiding voor docenten geschreven om te laten zien wat LOB is en hoe docenten daar zonder al te veel extra werk aandacht aan kunnen geven.”

Kern van het programma is het creëren van een doorlopende (persoonlijke) ontwikkeling van de student. Na verkennend onderzoek binnen alle opleidingen werd het duidelijk dat docenten niet opdracht gestuurd willen werken en binnen ieder leerjaar aandacht willen geven aan LOB. Ook vinden ze dat er pas door gesprekken met studenten een waardevolle bijdrage kan worden gegeven aan LOB en de ontwikkeling van de student. De studieloopbaanbegeleider vervult hierbij een belangrijke rol als coach en begeleider.

Jessica ging bij het ontwikkelen van het programma uit van een aantal competenties die passen bij de opleidingen van de business scholen, zoals bijvoorbeeld ondernemend gedrag. Om een doorlopende leerlijn voor de business scholen te ontwerpen keek Jessica naar indicatoren die vervolgens werden uitgewerkt voor leerjaar 1, 2 en 3 (mbo niveau 2, 3 en 4). Deze indicatoren worden ieder leerjaar complexer. Hiermee wordt geborgd dat LOB niet iets is dat alleen gebeurt in leerjaar 1, maar dat de student kan blijven groeien in andere leerjaren.
In leerjaar 1 ligt de focus op de IK in relatie tot het gekozen beroep, in leerjaar 2 op het beroep en doorstroomopties en in leerjaar 3 is het programma helemaal gericht op de doorstroom.

Binnen het programma is ook aandacht voor ‘leren leren’ en is er ruimte om de nieuwsgierigheid van de student te stimuleren. De studenten leggen verslag van hun ontwikkeling in een zogenaamd ontwikkelportfolio. Bij de manier waarop dat gebeurt hebben studenten keuzes, zodat de autonomie wordt bevorderd.

“De basis ligt er en er is een programma voor het gehele eerste leerjaar met ondersteunende opdrachten. De verschillende scholen expirimenteren met het programma binnen LOB-uren, business days of andere modules. De uitdaging ligt op het bieden van autonomie binnen bepaalde kaders. Het ultieme doel van het programma is om de student te motiveren, ervaringen te bieden en na te laten denken over drijfveren, zodat keuzes kunnen worden gemaakt. De kwaliteit van het gesprek dat de docent heeft met de student én de creativiteit van de docent daarbij zijn medebepalend voor het succes van het programma!”

Met dit project heeft Jessica samen met docenten een visie op LOB neergezet en een basisprogramma ontwikkeld waar de (business)scholen verder op kunnen bouwen.

 

Tips

>

Verder studeren of werken?

In het laatste jaar van hun opleiding staan mbo-studenten voor een belangrijke keuze: verder naar het hbo of aan het werk. 

 

Wat maakt dit praktijkvoorbeeld bijzonder?

Bij Gilde Opleidingen willen ze studenten zo goed mogelijk voorbereiden op die vervolgstap na het mbo en daarom bieden ze twee trajecten aan: een Keuzedeel bij Fontys Hogescholen of, voor studenten die willen doorstromen naar de arbeidsmarkt, een traject binnen de eigen school ‘Oriëntatie op werk’.

Bij Fontys Hogescholen kunnen studenten van Gilde die na het behalen van hun diploma willen doorstromen naar het hbo, een serie van 5 bijeenkomsten volgen. Tijdens deze bijeenkomsten, waarbij studenten worden uitgenodigd op één van de locaties van Fontys, worden studenten voorbereid op de doorstroom naar het hbo en gaan ze in projectgroepen (afhankelijk van de gekozen opleiding) aan de slag met een casus of product van de opleidingskeuze van de student.
De uitwerkingen van de opdrachten van deze bijeenkomsten kunnen studenten vervolgens gebruiken als input voor het samenstellen van het portfolio van het Keuzedeel Voorbereiding hbo, dat voorwaardelijk is voor afronding van het keuzedeel.

Voor de studenten die niet naar Fontys gaan en ervan overtuigd zijn dat ze na het behalen van hun diploma willen doorstromen naar werk, wordt er op de locatie Drakesteijn het LOB programma “Oriëntatie op werk” aangeboden. Het doel van dit specifieke doorstroomprogramma is om studenten die bijna afstuderen te ondersteunen bij het maken van hun volgende loopbaanstap met een inspirerend programma.
Dit programma bestaat uit verschillende workshops waaruit de studenten kunnen kiezen. Alle workshops die aangeboden worden zijn ondersteunend bij het maken van de volgende loopbaanstap. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een workshop solliciteren, personal branding, de rechten en plichten van een werknemer, de invloed van Linkedin en social media, een tussenjaar in het buitenland, persoonlijk profileren op de arbeidsmarkt enz.
Ook komt er een au-pair als gastspreker om haar ervaringen te delen. Een breed uitgemeten en waardevol programma en voor alle studenten wat wils. Als extra ‘cadeautje’ voor de studenten is er een fotograaf aanwezig om studenten te fotograferen en te voorzien van een professionele foto welke gebruikt kan worden voor bijvoorbeeld LinkedIn.
Op de laatste dag van het oriëntatieprogramma organiseert de organisatie ‘Meet the Youngsters' bedrijfsbezoeken bij verschillende bedrijven in de omgeving. ‘Meet the Youngsters’ is een online carrière platform voor young professionals, studenten en alumni in Zuidoost Nederland. Door het organiseren van de bedrijfsbezoeken, rekening houdend met de wensen van de studenten, brengen zij studenten alvast in contact met innovatieve en inspirerende werkgevers. Bedrijven in de regio werken hier graag aan mee, zij zien dit als een uitgelezen kans om hun bedrijf in de spotlight te zetten voor hun toekomstige potentiële werknemers.
Voor Loopbegeleiding wordt van de studenten in het 3e leerjaar verwacht dat zij gedurende het schooljaar een portfolio vullen. Op deze manier tonen zijn aan dat ze actief bezig zijn met hun volgende loopbaanstap. Zowel de keuze doorstromen naar het hbo als het oriëntatieprogramma zijn onderdeel van het portfolio.

Tips

Sluit met de keuze van de workshops zoveel mogelijk aan bij de wensen van de student

  • Maak gebruik van externe workshopleiders of gastsprekers

  • Maak gebruik partners in de omgeving (gemeente/ FNV)

  • Maak gebruik van je netwerk en het netwerk van je studenten

  • Een goed alumnibeleid versterkt het netwerk van een onderwijsteam

>

Een LOB-spel om jezelf én elkaar beter te leren kennen

Hoe goed ken jij je studenten en hoe goed kennen zij elkaar? Wil jij een duidelijker beeld  in wie zij zijn om hen beter te kunnen begeleiden?

 

Wat maakt dit praktijkvoorbeeld bijzonder?

Sanne van Uden is een van de ontwerpers van de Reflectietoolbox. Deze toolbox bevat allerlei creatieve ideeën om studenten te laten reflecteren op LOB-activiteiten en geeft inspiratie bij het maken van reflectieopdrachten binnen vo, mbo en hbo.

Naast de reflectietoolbox ontwierp Sanne een spel dat docenten en studenten de mogelijkheid biedt om op een laagdrempelige manier met elkaar in gesprek te gaan. Het spel kan worden gespeeld als losse opdracht, maar heeft ook een relatie met de reflectietoolbox.

“Wij kwamen er bij onze studenten achter dat zij totaal geen idee hebben over hoe zij overkomen en waar hun talenten liggen. Mensen denken vaak dat een talent is aangeboren en dat je vanzelf ergens goed in wordt. Maar dat is lang niet altijd waar! Als je bijvoorbeeld wel muzikaal bent, maar er niks aan vindt om een instrument te bespelen en daar heel veel mee te oefenen, dan wordt je er nooit goed in. Bij onze studenten wilde ik terug naar de basis: wie ben ik, wat wil ik en wat kan ik? En daarna: wat kan ik al een beetje en waar kan ik een van mijn talenten in gaan ontwikkelen?
Om studenten hierbij te helpen heb ik een spel ontwikkeld: het LOB-spel. Met het spel wil ik ook aan docenten laten zien hoe leuk het is om met LOB bezig te zijn. Je leert je studenten beter en op een andere manier kennen: het levert echt veel op!”

Het spel bestaat uit een groot aantal kaartjes met vragen die gaan over wie de student is, wat zijn of haar drijfveren zijn etc. Door het spelen van het spel leren de studenten zichzelf beter kennen, maar ook elkaar. Het spel kent vijf categorieën: beschrijvend, creatief, digitaal, muzikaal en beeldend. Binnen deze categorieën zijn verschillende opdrachten gemaakt die worden aangeduid met een symbooltje op het kaartje. Deze opdrachten gaan over: spreken, noteren, tekenen, uitbeelden of opzoeken. Veel kaartjes zijn voorzien van een QR-code waarmee wordt verwezen naar een beeld- of geluidsfragment. Je kunt ervoor kiezen om na het spelen van het spel de studenten een reflectieopdracht te laten maken via www.reflectietoolbox.nl , zodat ze nog een keer stilstaan bij alle antwoorden die ze hebben gegeven. Dit kun je dan als docent later nog individueel bespreken tijdens een loopbaangesprek.

Het spel is heel gemakkelijk in te zetten als kennismakingsactiviteit, binnen een LOB-les of binnen een reguliere les, bijvoorbeeld als energizer tussendoor. Je kunt alleen de kaartjes gebruiken, maar je kunt het ook als bordspel spelen. Het spel kan ook digitaal worden gespeeld, de kaartjes kun je dan projecteren. Een goede begeleiding van de docent is bij alle spelvormen belangrijk.

>

MBO-studenten ontdekken Het Concertgebouw als toekomstige werkplek

Op 14 juni jl. organiseerde Het Concertgebouw in Amsterdam voor de eerste keer een inspiratiedag voor mbo-studenten.
 

Het doel van deze dag was om studenten te laten zien dat er ook in Het Concertgebouw veel beroepen zijn te vinden die passen bij een mbo-opleiding.

Zo zijn er werkzaamheden in de sfeer van horeca en events, maar ook op het gebied van marketing, communicatie en verkoop. En uiteraard zijn er ook meer technische werkzaamheden, zoals bij de operationele dienst en bij theatertechniek. De dag was zeer geslaagd!

 

150 mbo-studenten die opleidingen volgen op het gebied van horeca & evenementen, marketing & verkoop én techniek, kregen een kijkje achter de schermen van Het Concertgebouw en konden zo kennismaken met uiteenlopende beroepen en afdelingen. Verschillende medewerkers van Het Concertgebouw vertelden boeiende verhalen vanuit hun eigen expertise en ervaring. Studenten kregen verhalen te horen over wat er allemaal moet gebeuren om een concert goed te laten verlopen en wie daar bij betrokken zijn, (veel) meer mensen dan de studenten op het eerste gezicht hadden gedacht. Er was ook ruimte voor anecdotes en grappige verhalen, zoals bijvoorbeeld wie van de medewerkers wordt ingeschakeld als iemand tijdens het concert door een stoel zakt of als er bij de ster van de avond een hak van de schoen breekt.

Het Amsterdamse Concertgebouw geldt als een van de belangrijkste concertzalen ter wereld vanwege de ongeëvenaarde akoestiek. De concertzaal heeft een grote traditie op het gebied van legendarische dirigenten. Een boeiende plek om te werken dus!

>

“Je talenten ontdekken, dat gun je leerlingen van álle schooltypen”

In het Honoursprogramma van de Gymnasia (HPG) richten leerlingen zich op een project naar keuze, dat aansluit bij hun passies en interesses en waarmee ze bovendien competenties ontwikkelen.
 

Yvonne Lommen en José van Zwieten van Stichting Het Zelfstandig Gymnasium vertellen waarom dit programma ook buiten de gymnasia goed zou kunnen werken. “Het HPG gaat om je talenten ontdekken, dat gun je leerlingen van álle schooltypen.”

Een verlegen meisje dat een dichtbundel schrijft en eruit voordraagt. Een leerling die een uitzendbureau begint voor interessante bijbaantjes. Een leerling die vrijwilligerswerk doet in het buitenland of een leerling die een lessenserie voor docenten ontwerpt over hoe ze om kunnen gaan met onzekerheid onder leerlingen.

Het zijn maar een paar voorbeelden van projecten die gymnasiumleerlingen de afgelopen jaren oppakten in het kader van het Honoursprogramma van de Gymnasia (HPG). Plezier in leren, competenties ontwikkelen en je eigen interesses volgen, dat zijn een paar van de doelstellingen achter dit programma. Tijdens het HPG krijgen bovenbouwleerlingen alle vrijheid om zich in een project naar eigen keuze te verdiepen, dat aansluit bij hun passies en interesses. Het programma duurt in totaal 2,5 jaar en wordt afgesloten met een portfolio en een eindgesprek met twee examinatoren van buiten de eigen school – leerlingen die slagen, krijgen een certificaat. Yvonne Lommen en José van Zwieten zijn bij Stichting Het Zelfstandig Gymnasium verantwoordelijk voor de portefeuille HPG. Ze geven voorlichting, doen onderzoek en zijn ook regelmatig examinator op de HPG-dagen, waarbij leerlingen hun portfolio presenteren en een eindgesprek voeren.

José van Zwieten: “Het HPG ontstond als een denkoefening van een clubje van rectoren die iets wilden doen voor gymnasium-leerlingen die eigenlijk méér zouden willen en kunnen. Hoe konden die leerlingen op een andere manier bedienen dan met het huidige aanbod? Meer vanuit hun eigen interesse, en op zo’n manier dat ze ook vaardigheden zouden ontwikkelen? Zo ontstond het beeld van een honoursprogramma en er was zoveel enthousiasme dat er meteen mee werd gestart. Het programma is dan ook vanaf het begin opgezet als een eeuwigdurende pilot: juist het experimenteren en nieuwe dingen uitproberen levert veel op, niet alleen voor de leerlingen, maar ook voor de scholen.”


Eerst even de leerlingen: het honoursprogramma is een aanvulling op het curriculum. Welke toegangseisen zijn er voor leerlingen om mee te doen aan het HPG? Moeten ze een goed cijfergemiddelde hebben, bijvoorbeeld?

Yvonne: “Er zijn voor het HPG geen toegangseisen, dus scholen bepalen zelf welke leerlingen mee mogen doen met het HPG. Het past niet bij alle leerlingen, er wordt echt iets van ze gevraagd. Vooral zelfsturing, want er is wel begeleiding, maar leerlingen draaien hun project voornamelijk zelf.”

José: “Onderpresteerders zijn uitdrukkelijk ook een doelgroep. Dat zijn de leerlingen die in het gewone curriculum niet genoeg worden uitgedaagd. Soms wordt hun aan-knop met het HPG wél gevonden. Dat zagen we bijvoorbeeld bij een meisje dat echt geen gemakkelijke leerling was, maar ontzettend gemotiveerd voor het HPG. Het ging zelfs zo goed, dat ze na twee jaar al klaar was en dus aan het eind van de vijfde klas haar HPG kon afronden. Toen was de uitdaging voor de school wel: ’Welke uitdaging kunnen we nu voor haar verzinnen?’ Maar het liet wel zien dat het HPG kan helpen om juist die leerlingen te motiveren.”

 


Wat voegt het HPG toe naast het profielwerkstuk, waarin leerlingen ook een onderwerp uitdiepen?

Yvonne: “Soms liggen die twee dicht bij elkaar, bijvoorbeeld bij een leerling die een HPG deed over zilte landbouw. Maar het HPG draait vooral om de combinatie van onderzoeken en jezelf ontwikkelen. Het gaat dus niet alleen inhoudelijk de diepte in, maar draait óók om competenties en persoonlijke ontwikkeling: hoe ben je gegroeid in 2,5 jaar dat je aan je HPG hebt gewerkt?”

José: “Het HPG is meer gericht op het proces dan op het resultaat, hoe mooi dat resultaat vaak ook is. Soms loopt een project anders dan je vooraf in gedachten had. Dat geeft niet, dan stel je je plannen bij. Leerlingen kunnen ook na een jaar een ander onderwerp kiezen. Of concluderen dat het niet is gelukt, en daarop samen met de begeleider reflecteren: ‘Welke drempels en hindernissen kwam ik tegen, wat ging wel goed?’”

Yvonne: “We werken altijd vanuit het waarderende perspectief. Wanneer lukt het wél en hoe komt dat dan? Een belangrijk onderdeel van het HPG is ook ‘je talenten inzetten’. Bij talent kan het ook gaan om bijvoorbeeld sport of kunst, of om samenwerken. We sluiten daarbij aan bij de ideeën van Luk Dewulf over talentgericht werken.”


Je noemde al een aantal competenties. Daarbij horen in dit programma ook creëren, onderzoeken en kennis vergaren, communiceren en samenwerken & leiding geven. Hoe zijn die competenties vastgesteld?

Yvonne: “Bij de start van het HPG hebben we mensen uit het bedrijfsleven en van universiteiten gevraagd: ‘Wat zijn competenties waar leerlingen echt iets aan hebben?’ Daar is een lijst competenties uit voortgekomen. Er zijn er in de loop der jaren ook een paar afgevallen. De competentie ‘denken’ bijvoorbeeld, lag te dicht bij ‘onderzoeken’ en ‘kennis vergaren’. Sinds vorig jaar mogen leerlingen ook zélf een competentie toevoegen, waarin ze zich willen ontwikkelen.”

José: “Leerlingen komen vaak met verrassende persoonlijke doelen. Een leerling wilde bijvoorbeeld meer zijn eigen koers leren varen, onafhankelijk van wat vrienden en klasgenoten vonden. Dat is een heel persoonlijk doel. Maar dat vragen we niet van iedereen. We willen dat leerlingen tijdens hun HPG persoonlijke groei en ontwikkeling laten zien, maar dat kan ook zijn ‘Ik weet nu beter wat ik leuk vind’.”

Yvonne: “Hoewel we ‘loopbaanoriëntatie’ niet expliciet benoemen, is het wel onderdeel van het programma. We horen van leerlingen dat het HPG ook bijdraagt aan de studiekeuze. Een leerling die aanvankelijk medicijnen wilde gaan studeren, koos uiteindelijk voor antropologie, omdat dat veel beter bij haar paste. Er is een soort automatisme dat gymnasiumleerlingen doorstromen naar de universiteit, maar dat hóeft natuurlijk niet. Leerlingen die muzikaal of kunstzinnig zijn, kiezen voor het conservatorium of de kunstacademie, soms ook doordat ze zich er met het HPG mee bezig hebben gehouden.”


Leerlingen kunnen zich ook búiten school met hun passies bezighouden. Wat is de meerwaarde als dat op school wordt aangeboden?

José: “De schoolcontext is wel degelijk belangrijk. Een aantal leerlingen zou hun HPG-project misschien op eigen houtje ook wel hebben gedaan, maar leerlingen vinden het prettig dat het door de school begeleid en gewaardeerd wordt. Bij het HPG gaat het erom je te ontwikkelen in iets waar je hart ligt. Het is fijn dat je dan aan het eind iets kunt laten zien.”

Yvonne: “Leerlingen geven aan dat ze het schriftelijke portfolio en het examen een wezenlijk onderdeel vinden van het HPG. Vooral dat eindgesprek, waar twee mensen van buiten de school bij zijn, geeft meerwaarde. Zowel leerlingen als begeleiders zeggen: ‘Het maakt uit dat je ook kunt zakken.’”

José: “We hebben daarin trouwens wel een wijziging doorgevoerd. Voorheen beslisten examinatoren bij het examengesprek of een leerling geslaagd was of niet. Maar het paste niet bij de geest van het programma, om een leerling na 2,5 jaar ineens af te wijzen. Nu leveren leerlingen een portfolio in en is er eerst een voorbereidingsdag met examinatoren. Bij twijfel is er een gesprek met de begeleider van de leerling. De leerlingen die een uitnodiging krijgen voor het eindgesprek, slagen.”


Dit soort aanpassingen zegt ook wel iets over de ‘pilothouding’ die jullie zélf hebben.

José: “Die pilothouding is voor dit project belangrijk. We kunnen dingen uitproberen en fouten maken, daar leren de deelnemende scholen zelf ook van. Als we in dit programma ergens tegenaan lopen, kunnen we het samen oplossen. Als gemeenschap van HPG-scholen blijven we leren en dat geldt ook voor de HPG-begeleiders. We horen regelmatig dat docenten en begeleiders door dit programma meer gaan nadenken over hoe ze onderwijs geven. Of dat ze op een andere manier mentorgesprekken gaan voeren.”

José: “Op onze vraag ‘Wat levert het HPG jullie op?’ antwoordde een van de meest ervaren HPG-begeleiders: ‘Liefde. Van de leerling voor de begeleider en andersom. Dat je echt gesprekken met een leerling hebt, gedurende een langere periode dan één schooljaar, niet alleen over inhoud maar ook over zaken als ‘Wat houdt jou bezig?’ of ‘Wat vind je moeilijk?’, zónder je druk te maken om toetsen en cijfers. Daardoor krijg je een andere relatie met de leerling.’ Dat horen we vaker. Het gaat meer over ‘Wat doet er voor jou toe?’ Dat zijn waardevolle gesprekken!”


Jullie pleiten ervoor om een vorm van HPG ook in andere schooltypen in te voeren. Wat kan het toevoegen?

Yvonne: “We zijn regelmatig examinator en we worden dan soms bijna van onze stoelen geblazen door waar leerlingen mee komen. Er gebeuren zulke bijzondere dingen als je leerlingen vrijheid en ruimte geeft om hun interesses en passies te volgen, en als je ze daarbij begeleidt vanuit een waarderend perspectief en met focus op hun ontwikkeling.”

José: “Omdat we er zelf zo enthousiast over zijn, voelen we ons ook schatplichtig: als je iets moois in handen hebt, wil je het delen. Bij het HPG draait het om het ontdekken van je talent. Wat zijn jouw talenten en hoe kun je die ontplooien? Dat is niet alleen interessant voor gymnasium-leerlingen. Je talenten ontdekken, dat gun je leerlingen van álle schooltypen.”Yvonne: ”Natuurlijk, er moet al van alles binnen het onderwijs, dat snappen we. Maar dat je daarnaast leerlingen de ruimte geeft om aan de slag te gaan met iets dat hun interesse heeft, levert zoveel op. Ook voor de school. Door de pilothouding ga je ook samen met je collega’s meer nadenken over de basisvraag hoe je mooi onderwijs van de grond krijgt, altijd vanuit het waarderende perspectief: als je vastloopt, geeft dat niet, dan kijken we naar wat wél goed gaat. Het HPG breng zóveel, zowel voor de leerlingen als voor de school. Eigenlijk is dit de mooiste vorm van onderwijs.”

_____________________________________________________

Hoe geef je leerlingen de ruimte om een eigen project op te zetten?

______________________________________________________

Meer lezen:

______________________________________________________

Meer informatie

Honours Programma van de Gymnasia (HPG) 
>

Minor ‘begeleiden in de school’: als aankomend docent je begeleidingsvaardigheden ontwikkelen

Voor aankomend docenten is het belangrijk dat er binnen hun opleiding aandacht is voor het ontwikkelen van begeleidingsvaardigheden.

Of het nu gaat over begeleiding van het leerproces, persoonlijke begeleiding of keuzebegeleiding rondom vervolgopleidingen

 

Rinny van der Meer, lerarenopleider bij de HAN, is initiatiefnemer en coördinator van de minor ‘Begeleiden in de school’. “Goede begeleiding is essentieel bij het proces dat leerlingen doormaken tijdens hun schooltijd. Bij de minor ‘begeleiden in de school’, leren onze studenten hoe ze als aankomend docent hun begeleidingsvaardigheden kunnen ontwikkelen. We beginnen bij het begin: ‘waar kom je vandaan?, welke vaardigheden heb je al?, wat wil je graag leren en ontwikkelen?’. Er is aandacht voor hun eigen betekenisvolle ervaringen met loopbaanbegeleiding en tevens voor de manier waarop er op hun stageschool wordt omgegaan met loopbaangericht begeleiden.

Een van de opdrachten die studenten aan het begin van de minor doen heet ‘Waar voelde jij je als een vis in het water?’. Daarin onderzoeken ze met elkaar in welke bijbaan (of nevenactiviteit) ze zich heel prettig voelen, waar dat mee te maken heeft en wat dat over hen verteld. De begeleiding van een dergelijke opdracht vraagt ook iets van de begeleidende docent, je moet goed kunnen luisteren en een hoge kwaliteit van aanwezigheid hebben, zodat je meer kunt oppikken dan enkel de gesproken woorden van de studenten.

Studenten ontwikkelen gedurende de hele minor vaardigheden op het gebied van begeleiding en ontdekken welke manier van begeleiden het best bij ze past. Aan het einde van de minor kunnen ze goed aangeven welke kwaliteiten ze van nature hebben, welke kwaliteiten ze tijdens de opleiding hebben ontwikkeld en wat ze daar allemaal mee kunnen: hoe kwam ik hier binnen en hoe ben ik vertrokken? “Mijn doel is om het perspectief van de studenten te verruimen.

Regelmatig ben ik ontroerd door wat studenten teruggeven aan het einde van de minor, zegt Rinny. Studenten geven dan vaak aan dat ze zich niet alleen op professioneel niveau hebben ontwikkeld, maar zeker ook op persoonlijk niveau. Ook horen we als docenten van deze minor vaak terug dat studenten de groep waarin ze samen leren als boven gemiddeld veilig ervaren”.

De minor ‘begeleiden in het onderwijs’ kent drie pijlers:

  • Begeleiding van de groep en de structuur van begeleiden in de school

  • Begeleiding (coaching) van de individuele leerling

  • Samenwerken met betrokken partners

De studenten brengen dat wat ze leren bij de minor in praktijk op de stageschool. Ook onderzoeken de studenten hoe LOB op de stageschool is ingericht en georganiseerd. De studenten werken tijdens de stage aan diverse persoonlijke leervragen. De minor wordt afgesloten met een eindmanifestatie, waarbij de student de ontwikkeling die hij heeft doorgemaakt tijdens de minor expliciteert. De minor is gericht op het doorleven van de principes van de loopbaangerichte leeromgeving en is dialogisch, praktijk- en vraaggericht. Het programma van de minor is een organisch proces, dat ontstaat in samenwerking met de studenten.

>

Muziek maken met een loopbaanvraag binnen het SWLO:

In het Studie Werk Leerorkest (SWLO) wordt met veel plezier gemusiceerd, maar het gaat hierbij vooral om de persoonlijke (loopbaan)ontwikkeling. Hoe zit dat?


Het Studie Werk Leerorkest is een orkest waar mensen – jong en oud – met elkaar musiceren zonder dat ze per se goed zijn in het bespelen van een instrument, dat is zelfs helemaal de bedoeling niet! Toch is er harmonie binnen het orkest en wordt er met veel plezier gemusiceerd, maar gaat het vooral om persoonlijke (loopbaan)ontwikkeling. Hoe zit dat?

Nono Poels, innovatiedocent op het Graafschap College, nam in 2018 het initiatief tot het oprichten van het Studie Werk Leerorkest. Een staaltje out of the box denken dat een project voortbracht dat betaalbaar is en verrassende resultaten oplevert op het gebied van loopbaanontwikkeling. Doel van het initiatief was om mensen uit verschillende domeinen (onderwijs po-vo-mbo-ho, bedrijfsleven en overheid) én van verschillende leeftijden bij elkaar te brengen en via het samen musiceren te werken aan een persoonlijk ontwikkelvraagstuk op het gebied van studie of loopbaan. Iedere ontwikkelvraag is goed, als mensen maar de stap naar verdere ontwikkeling willen zetten en bereid zijn dat te doen vanuit het bespelen van een instrument dat ze niet kennen. Nono: “Binnen het orkest is sprake van domeinoverschrijdend gedrag. Omdat je van nulniveau begint heeft niemand de hierarchie of de expertise, maar wel de wil en het doorzettingsvermogen om op zoek te gaan naar antwoorden.”

Hierarchie in leeftijd, opleiding of expertise spelen dus geen rol binnen het orkest. Wel zijn zeven professionele musici bij het orkest betrokken om alles muzikaal in goede banen te leiden, maar ook zij stellen zich lerend op en begrijpen dat interactie binnen de groep voorrang heeft op het ambacht. Leden van het orkest zijn verder bijvoorbeeld mensen die werken bij de overheid of in het bedrijfsleven, bassischoolleerlingen, leerlingen uit het vo met hun decaan of schoolleider, mbo- of hbo-studenten.

Het orkest komt 30 weken per jaar bij elkaar en binnen die 30 weken zijn er zes dialoogsessies, waarbij de ontwikkelvragen en ervaringen die mensen opdoen binnen het orkest worden besproken. De dialoogsessies worden steeds geleid door verschillende deelnemers van het orkest, dus ook door een tienjarige basisschoolleerling. Deze diversiteit aan begeleiders levert altijd verrassende inzichten op!

Gewerkt wordt vanuit het principe dat je je ontwikkelt vanuit het grote niet weten, 21st century skills spelen ook een rol bij deze ontwikkeling. Het vraagstuk, de worsteling en de zoektocht van de deelnemer vormen het uitgangspunt om collectief te bouwen aan het ontwikkelen van een Leven Lang Lerencultuur en een antwoord te vinden op de persoonlijke loopbaanvraag. Daarbij wordt ook gebruik gemaakt van elkaars netwerk.

Nono werkt bij haar project samen met professor Erik Scherder. Het SWLO is nu nog een regionaal project in de provincie Gelderland, maar er zijn plannen om het project uit te breiden naar de regio’s Brabant, Maastricht en Zoetermeer. Inmiddels hebben ruim 300 mensen deelgenomen aan het orkest. Op 5 oktober jl. waren de intakes van nieuwe leden voor dit schooljaar. Het SWLO is gekoppeld aan een onderzoek: Regie op kantelmomenten. Dit onderzoek is gebaseerd op vier kernlijnen: self-efficacy, doorzettingsvermogen, wendbaarheid en netwerkleren.
 

Tips

Wil je ook een SWLO opstarten in jouw regio?  Maak een stuurgroep waarin overheid, onderwijs en ondernemers zitten. Zorg ervoor dat binnen deze stuurgroep ook een directeur, financieel manager en iemand vanuit het werkveld zitten, zodat er snel beslissingen kunnen worden genomen. Aandachtspunten zijn:

  • Iedereen start vanuit het niet weten, het nulniveau (Theory U, Scharmer,O.)

  • Elke deelnemer komt minimaal in duo uit een ander netwerk. Bijvoorbeeld: docent-student of werkgever-werknemer etc.

  • SWLO is gericht op duurzame veranderingen en Leven Lang Ontwikkelen.

  • De 21 skills sluiten aan bij de keuzedelen: persoonlijk profileren, expressief talent, doorstroom hbo en ondernemend gedrag. Maak deze koppeling wanneer je gaat starten.

  • Kom 30 weken in een kalenderjaar bij elkaar. Twee uur per week: Kies in overleg de beste tijd voor de repetities

  • Het delen van netwerk en ervaringen staat voorop: samen leren delen.

 

>

LOB 2.0: Meet Your Future in Tilburg

Tijdens deze pilot kunnen leerlingen, in samenwerking met zowel het po- als het vo, kennis maken met de beroepen van de toekomst.

Daarbij gebruik makend van de praktijkvoorzieningen in de regio.

 

Monique Couwenbergh, docent en decaan branchevakken bij de Rooi Pannen, kreeg samen met Henk van den Hoek en Rolinde Duisters van het het ROC Tilburg, een mooie opdracht van de gemeente Tilburg: projectleider worden van een pilot met een praktijkgerichte invulling van LOB. Doel van deze pilot was om in samenwerking met zowel het primair- als het voortgezet onderwijs, leerlingen kennis te laten maken met de beroepen van de toekomst, daarbij gebruik makend van de praktijkvoorzieningen in de regio. Monique, Henk en Rolinde hebben verschillende achtergronden en ervaring, wat het samenwerken binnen deze pilot extra interessant maakte. Monique: “Door onze verschillende invalshoeken konden wij complementair werken, iets dat ik als heel prettig en waardevol heb ervaren”.

Bij het ontwikkelen van de pilot kwamen vele onderzoeksvragen voorbij, waarbij steeds werd gezocht naar een zo concreet mogelijke invulling van het thema ‘beroepen van de toekomst’. Uitgangspunt bij het ontwikkelen van de pilot was om klein te beginnen en daarna te gaan uitbreiden. Er moesten dus keuzes worden gemaakt. Zo werd ervoor gekozen om het primair onderwijs (nog) niet te betrekken, maar in te zetten op het vmbo. Ook moesten de plannen voor wat betreft de uitvoering van de pilot een aantal keer worden bijgesteld door de coronapandemie.

Uiteindelijk kwam er een samenwerking tot stand met twee vo-scholen in de regio waar nog weinig LOB-activiteiten waren ontwikkeld. Van deze scholen hebben 150 vmbo-leerlingen uit het derde leerjaar meegedaan aan de pilot. Voor wat betreft de samenwerking met het bedrijfsleven in de regio kon de projectgroep gebruik maken van de contacten met de Junior Kamer Midden Brabant (link), een vereniging van ambitieuze mensen uit verschillende beroepsgroepen, en Midpoint Brabant. Op 2 juni 2022 kon de pilot worden uitgevoerd. Leerlingen konden kiezen uit verschillende sectoren zoals bedrijven in de techniek, leisure en logistiek. Het werd een succesvolle dag waarbij de leerlingen op bezoek gingen bij twee bedrijven. Leerlingen, hun ouders, docenten en mentoren waren positief over de opbrengst van de dag en hebben ervan geleerd.

De samenwerking tussen de verschillende mbo-instellingen is door Monique, Henk en Rolinde ervaren als positief en inspirerend. Eens een kijkje nemen in de keuken van een andere mbo-school en hun onderwijs- en besluitvormingsprocessen, kan heel verrijkend zijn. Monique, Henk en Rolinde mogen nog een jaar langer bezig zijn met een vervolg op deze projectopdracht. Monique: “We hebben met veel plezier gewerkt aan deze pilot en gaan met alles wat we hebben geleerd werken aan een vervolg. Hierbij zouden we graag alle vmbo-scholen uit Tilburg betrekken en nóg meer bedrijven uit onze regio”. Het doel voor komend schooljaar is daarom om met behulp van externe partijen meer bedrijven en meer vmbo-scholen uit de regio te bereiken, waarbij alle partijen minder afhankelijk zijn van een jaarrooster. Ook is het de bedoeling dat de betrokken vo-scholen dan zelf bekijken welke doelgroep qua leerlingen het meest geschikt is. De input van externe partijen zal door het projectteam worden gevoed en het reflecteren op betekenisvolle ervaringen door leerlingen zal zeker onderdeel worden van de totale cyclus.

>

LOB als vak in de lerarenopleiding: voor persoonlijke én professionele ontwikkeling

Petra Overmars, lerarenopleider aan de Hogeschool van Amsterdam, zorgt dat al haar studenten weten wat LOB is en hoe ze LOB kunnen inzetten bij hun eigen ontwikkeling én die van hun toekomstige leerlingen.

 

Studenten uit het vierde jaar van de opleiding Leraar Gezondheidszorg en Welzijn, volgen in het eerste semester de module ‘Coachen en begeleiden: loopbaanoriëntatie- en begeleiding in het beroepsonderwijs’. In de deze module krijgen studenten inzicht in de diverse aspecten van loopbaanoriëntatie en begeleiding op vmbo- en mbo-scholen. Binnen de module is ook aandacht voor de loopbaanmogelijkheden binnen Zorg en Welzijn. In zeven bijeenkomsten van 90 minuten leren de studenten waarom LOB belangrijk is en doen ze een onderzoek naar de staat van LOB op de school waar ze stage lopen. Studenten van de opleiding zijn zowel voltijd- als deeltijdstudenten en lopen stage binnen het vmbo, het mbo of het vso.

 

Tijdens de eerste bijeenkomst van de module maken de studenten kennis met de vijf loopbaancompetenties  en denken ze na over hoe LOB een rol heeft gespeeld in hun eigen loopbaan. Vragen die tijdens de eerste bijeenkomst aan de orde komen zijn bijvoorbeeld: In hoeverre zet jij je kwaliteiten bewust in? Ben je je eigenlijk wel bewust van je eigen kwaliteiten en werd daar vroeger bij jou op school met je over gesproken? Vervolgens gaan de studenten op hun stageschool met behulp van de LOB-scan van het Expertisepunt LOB onderzoeken hoe de infrastructuur er qua LOB uitziet op deze school. De uitkomsten van de scan worden vastgelegd in een verslag, waarbij de studenten ook ingaan op hun eigen rol binnen de school als het gaat om LOB en geven ze aanbevelingen aan de school om LOB te versterken of te verbeteren. Soms vinden er door de aanbevelingen en het gesprek dat de studenten daarover voeren met het team echte veranderingen plaats.

Een andere opdracht aan de studenten is dat ze een LOB-gesprek moeten voeren met een leerling. Soms is dat lastig, omdat de scholen waar de studenten stage lopen divers zijn qua leerlingenpopulatie, maar uiteindelijk lukt het altijd. De studenten nemen het loopbaangesprek in principe op en het gesprek wordt beoordeeld door de docent van de opleiding. De studenten reflecteren op het door hen gevoerde loopbaangesprek met behulp van het stappenplan bij het voeren van een loopbaangesprek.

Om de module af te ronden schrijven de studenten een eindverslag. Het eindverslag bestaat uit twee onderdelen: oriëntatie en onderzoek van LOB op de stageschool (o.a. door gebruik te maken van de uitkomsten van de LOB-scan) en een analyse van het door de student gevoerde LOB-gesprek met een leerling van de stageschool.

De betrokken studenten zijn erg enthousiast over deze module. Ze geven aan dat ze de module interessant vinden en er veel uithalen voor wat betreft hun eigen persoonlijke en professionele ontwikkeling!

________________________________________________

Tips

  • Bouw voldoende tijd voor de bijeenkomsten/lessen in om het oefenen en uitwisselen van ervaringen centraal te stellen

  • Laat studenten veel oefenen in de les met het voeren van (loopbaan)gesprekken (coach- en gespreksvaardigheden)

________________________________________________

Meer weten?

LOB-scan

Wegwijzer loopbaangesprek

Voorbeeldvragen loopbaangesprek

online module loopbaangesprekken

 

>

Zo maak je reflectie betekenisvol!

Reflectieverslagen schrijven – veel leerlingen en studenten hebben er een hekel aan, en uit onderzoek blijkt dat ze er (mede daardoor) vaak weinig van leren.

 

Innovatiedocent en lerarenopleider Sander Berendsen ontwikkelde een methodiek die studenten vrijer laat en beter werkt: leer studenten om aan de hand van betekenisvolle ervaringen hun eigen verhaal te vertellen. “Dan wordt reflectie écht een hefboom voor persoonlijke ontwikkeling.”

Reflectie speelt binnen LOB een belangrijke rol en het lijkt dan ook een logische opdracht om studenten door middel van verslagen te leren te reflecteren op hun ervaringen. Maar wat vinden studenten daar zelf eigenlijk van? Docent en onderzoeker Sander Berendsen deed onderzoek, en heeft een aantal van de reacties van mbo-studenten van het Graafschap College met hun toestemming achter elkaar gezet. Met plezier laat hij de opname horen.

‘Bij iedere vraag moet je gewoon zoveel mogelijk typen’, zegt een studente over de reflectieverslagen. Een ander vult aan: ‘De ene docent geeft het terug en zegt ‘Doe het maar wat uitgebreider’ en de andere docent speelt heel erg in op je gevoel.’ Studenten krijgen al snel door wat er van hen verwacht wordt. ’Dan kom je in de tweede en dan weet je precíes welke leraar wat wil horen’. Maar dat leidt niet tot meer inzicht. ‘Op een gegeven moment dacht je “Ik heb geen zin om er nóg weer een te maken. Ik heb er toch niks mee gedaan, dus waar doe je het dan voor?”’

Aan de stemmen hóór je hoe moedeloos ze zijn, en dat is ook niet raar: toen Sander Berendsen begon met zijn onderzoek (“We merkten een zekere reflectiemoeheid op bij onze studenten en waren benieuwd hoe dat kwam”) bleek dat sommige studenten in een lesperiode van tien weken twaalf reflectieverslagen moesten inleveren. “Twaalf! Studenten zaten dan vlak voor de deadline om een reflectieverslag in te leveren en dan zei de een: ‘Heb jij nog een reflectieverslag?’ Dan gingen ze reflectieverslagen uitwisselen, en met ‘Zoek en Vervang’ de namen veranderen. Dat werd dan opgestuurd en dan kreeg de één een negen en de ander een 6,5. Het was verschrikkelijk! En dan moesten ze op basis van die verslagen óók nog in gesprek met hun studieloopbaanbegeleider, of ze daar nou een klik mee hadden of niet. Het was allemaal totaal niet betekenisvol. Het kwam studenten alleen maar de neus uit.”

 

Nu is ‘reflectie’ voor veel mensen ook wel een vaag begrip, dat soms bijvoorbeeld wordt verward met ‘evaluatie’. Wanneer is reflectie volgens jou wél betekenisvol?

“Betekenisvolle reflectie gaat over het terugkijken op ervaringen, of het ter plekke bespreken van ervaringen, die betekenis voor jou hebben. Dan gaat het om ervaringen waar een emotie aan vast zit. Die emotie is uniek en essentieel: je vóelt wat voor jou van betekenis is. Je wordt ergens blij van, je krijgt er energie van of je raakt ergens door gefrustreerd. Studenten vinden iets spannend, ze lopen ergens tegenaan, ze vinden iets moeilijk of ze denken ‘Laat ik maar niets zeggen’ omdat ze het eng vinden om kwetsbaarheid te delen.

Bij het reflecteren kijk je terug op zo’n ervaring, waarbij je je ervan bewust wordt dat die emotie bij jóu hoort. Aan inzicht kun je een volgende leerstap verbinden. Dát is reflecteren.

Dus je kijkt terug op een betekenisvolle ervaring, je bent je ervan bewust dat die ervaring bij jou hoort, en als je denkt ‘ik wil dat de volgende keer anders of beter’, kun je daaraan werken. Dan zet je een volgende stap in je ontwikkeling, en daarna ga je het weer opnieuw proberen. Zo is betekenisvolle reflectie onderdeel van een doorlopend en levenslang leerproces.”

 

Reflectie is een belangrijk onderdeel van LOB, met name motievenreflectie en kwaliteitenreflectie. Hoe zie jij de rol van reflecteren binnen LOB?

“Ik zie binnen LOB nu twee uitersten. Aan de ene kant wordt reflectie natuurlijk wel als belangrijk gezien, maar toch blijft het onderwerp vaak beperkt tot een uurtje LOB in de week. Docenten hebben dertig leerlingen en weten soms de namen niet eens. Er wordt daarbij vooral instrumenteel gekeken: hoe zijn je cijfers?

Aan de andere kant wordt er, vooral in sociale opleidingen, veel ‘onder de ijsberg’ besproken. Wat vóel je? Wat dóet het met jou? Ik was zelf onder meer verbonden aan de opleiding Pedagogisch Werk en Onderwijs. Die studenten zijn overwegend meisjes tussen 16 en 21. Aan hen werd continu gevraagd: ‘Wat dóet het met jou?’ Die meiden gingen piekeren! Tom Luken heeft daar ook onderzoek naar gedaan en zegt: ‘Je moet daarbij uitkijken dat studenten die het goed willen doen, niet continu gaan piekeren, omdat ze helemaal nog geen handen en voeten kunnen geven aan die reflectie’ Kariene Mittendorff geeft in haar onderzoek ook aan dat reflectie eerst aangeleerd moet worden.”

Jullie zijn het bij het Graafschap College anders gaan doen. Vertel!

“We zijn begonnen bij de opleiding Pedagogisch Werk en Onderwijs. De eerste stap was dat studenten zelf een vorm mochten kiezen voor hun reflectieverslagen. Ze kozen vaak voor een Albelliboek, met foto’s van betekenisvolle ervaringen. Dat noemden we ‘Jaarboeken’. Studenten hoefden niet meer te reflecteren op een in beton gegoten thema, de vraag was: ‘Wat was voor jou betekenisvol, op school, thuis, of tijdens je werk of stage? Wat zegt iets over jóu, over jouw persoonlijke zelf?’

Dat werkte veel beter dan die reflectieverslagen. Nu gingen studenten zélf ontdekken waar ze bijvoorbeeld goed in waren of wat ze leuk vonden. Uiteindelijk probeerden we op die manier ook een vertaalslag te maken naar het professionele zelf, de rol van pedagogisch medewerker. Klein voorbeeld: een studente had in haar boek een foto opgenomen van Ajax-speler Victor Fischer, die ze bewonderde omdat hij terugkwam na een zware tegenslag. Een doorzetter bij tegenslag – dat zegt zoveel! Een ander liet een foto zien van haar volleybalteam, waardoor ik later bijvoorbeeld ook kon vragen of ze misschien een volleybal-clinic wilde geven tijdens een sportdag.

Die competenties konden studenten ook weer verbinden aan het kwalificatiedossier. Je krijgt op een hele andere manier contact met studenten.”

 

Werkt die vorm voor alle studenten?

“Nee, de studenten in de technische opleidingen en de maakindustrie zijn niet zo van die fotoboeken, die zijn meer van de actie. Een gesprek voor, tijdens of na het maken van een product werkt dan beter. Voor hen hebben we een polaroidwand gemaakt. De loopbaanbegeleiders maakten daarvoor polaroid-foto’s als hen iets opviel of verraste aan een student, bijvoorbeeld tijdens een praktisch vak of een stage.

Dat was trouwens wel wennen. In het begin zei een student wel eens: ‘Waarom heb je mijn foto opgehangen?’ en dan zei die studieloopbaanbegeleider: ‘Omdat ik vond dat je dat zo goed deed.’ Daar kwam dan een gesprek uit voort, dat leidde tot een keuze, actie of concrete vervolgstap. Door er op die manier aandacht aan te besteden, werden studenten zich er steeds meer van bewust wat ze goed deden. En als je een paar keer een compliment krijgt, dan is het geen toeval meer, dan zegt het iets over jouw talenten. Vervolgens gingen we dáárover praten.

Zo leren studenten gaandeweg hun eigen verhaal te vertellen, aan de hand van die betekenisvolle ervaringen. Dat is belangrijk, want we denken vaak wel dat we een verhaal kunnen vertellen, maar het is echt iets dat je moet leren. En juist door je verhaal te vertellen, wordt het een hefboom voor je persoonlijke ontwikkeling.“

 

Voor een persoonlijk verhaal zijn dus vooral betekenisvolle ervaringen nodig. Hoe creëer je die op school?

“Dat is best een lastige. Wij vroegen in ons onderzoek ook: ‘Als het gaat over betekenisvol leren, waar heb je dan het meeste geleerd? Was dat op school, werkplek, stage, bij verenigingen of clubs of bij familie en vrienden?’ En dan werd door studenten bijna álles genoemd, behalve school.”

 

We schieten nu in de lach, maar eigenlijk is het treurig!

“Er gebeuren op school natuurlijk ook mooie dingen, maar de betekenisvolste gesprekken worden bijna altijd buiten het klaslokaal gevoerd. Het mooie is: voor betekenisvolle ervaringen is vaak helemaal niet zoveel nodig, je kunt die best creëren. Al is het maar door gewoon de school uit te gaan. Aan het begin van een bijeenkomst met studenten hoorde ik eens dat de burgers bij MacDonalds in de aanbieding waren. Toen zijn we spontaan dáár naartoe gegaan. Daar kwamen zulke goede gesprekken uit voort, gewoon door het eens over een andere boeg te gooien. Bij een andere activiteit zijn economie-studenten samen met mensen uit het bedrijfsleven gaan suppen, dat kan hier vlakbij. Daaruit kwamen ook de mooiste gesprekken voort. Daar werden zoveel verhalen verteld, en daar werd zoveel geleerd, zowel door de studenten als door de CEO’s. We zijn ons er hier steeds meer van bewust dat beroepsgerichte didactiek echt anders is dan de vakdidactiek. Iets maken, dat leer je door van alles uit te proberen en ook dingen te laten mislukken. We moeten studenten meer ruimte geven om te prutsen. Zó ontdek je wat werkt en waar je goed in bent! Niet enkel in een klaslokaal terwijl je zit te luisteren naar een docent. Ik geloof dan ook steeds meer in een leer-ecosysteem, waarbij bijvoorbeeld onderwijs en bedrijven bij elkaar zitten en studenten ook ruimte hebben om te experimenteren en bijvoorbeeld zelf een bedrijf te starten.”

 

Waarom is juist dat vertellen van verhalen zo belangrijk, als het gaat om loopbaanontwikkeling?

“Het gaat over het verhaal van je leven. Bij LOB gaat het erom te ontdekken waar je zelf blij van wordt en na te denken over hoe je dát kunt verbinden met actuele beroepen en vraagstukken. Hoe complexer de wereld wordt, hoe dichter we bij onszelf moeten leren blijven. Hoe belangrijk verhalen daarbij zijn, zie ik ook ook bij ondernemers in de Achterhoekse maakindustrie. Ik heb bijvoorbeeld contact met Iginio Voorhorst, hij is CEO van bedrijf dat onder meer luchtveringen maakt. Hij vertelt in een jubileumboek van zijn bedrijf hoe hij in een tussenjaar met een camper door de wereld reisde, en last kreeg van zijn rug. Dáár is uiteindelijk zijn bedrijf uit ontstaan! En als je hem vraagt naar zijn mooiste ervaring, vertelt hij over een jongen van twaalf die ongeneeslijk ziek was, en die hij mee heeft laten rijden in zijn Ferrari. Dát soort verhalen… Als we daar in het onderwijs wat meer aandacht voor hebben, naast het leren van kennis en vaardigheden. Met die balans wordt het onderwijs écht betekenisvoller.”

____________________________________________________________

 


Vertel eens!

Drie tips van Sander Berendsen om te reflecteren aan de hand van verhalen

1. Praat mét studenten, niet tegen ze

Begin klein. Maak aan het begin van de les bijvoorbeeld tien minuten vrij voor de studenten die je op dat moment voor je hebt: hoe is het nu thuis, waar loop je tegenaan in je stage, wil iemand iets delen? Als een student een beetje bozig kijkt: ‘Vertel eens, wat is er aan de hand?’

2. Geef studenten de vrijheid om zelf een vorm te kiezen

Reflecteren hoeft echt niet altijd in de vorm van een geschreven verslag. Misschien kan het in de vorm van een blog, vlog, of een fotoboek. Of maak een polaroid-wand met foto’s van betekenisvolle ervaringen. De vraag is altijd: wat waren voor jou betekenisvolle ervaringen? Wat vind jij belangrijk?

3.  Neem de betekenisvolle ervaringen mee in LOB-gesprekken

Daarbij is het vooral belangrijk dat de lerende, de student dus, de auteur blijft van het verhaal. Stel je als docent of begeleider open op en laat de leerling of student het verhaal vertellen. Wat zou je willen bespreken? Waar liep je tegenaan en wat ga je ermee doen? Het begeleiden van die volgende stap in de ontwikkeling is een uitdagend proces.

____________________________________________________________

Meer informatie

Het boek ‘Leren van verhalen’ van Sander Berendsen is gratis in te zien of te downloaden via www.lerenvanverhalen.nl.

____________________________________________________________

Meer inspiratie

Tekst: Anne Wesseling,  Fotografie: Hetty van Oijen

>

Voor een goed loopbaangesprek is ook zelfkennis nodig

Podcast-serie De Loopbaancoach

 

In de podcast-serie ‘De Loopbaancoach’ interviewt Japke Ebbinge professionals en onderzoekers en geeft ze ook een kijkje in de keuken van de loopbaancoach: hoe verloopt een loopbaangesprek met een young professional? Welke coachingsinstrumenten worden ingezet, en waarom? “Als loopbaancoach moet je leren om óók naar jezelf te luisteren.”

 

 ‘Wat wil ik eigenlijk zélf?’, is de loopbaanvraag van studente Tess, die bijna klaar is met haar hbo-opleiding. ‘Wat zou ik doen en kiezen vanuit mijn ‘rustige zelf’, in plaats van vanuit stress, perfectionisme, emoties en bewijsdrang?’

Loopbaancoach Hadassa Kruithof gaat in gesprek met Tess. Ze reikt praktische handvatten aan (hoe kun je mindfulness momenten inbouwen in de dag?), behandelt een stukje psycho-educatie (hoe kijk je naar stress?) en gebruikt ACT-coaching (hoe kun je je niét verbinden met je negatieve gedachten?).

Bijzonder aan dit gesprek: je kunt erbij zijn. Niet live, maar door te luisteren naar de podcast ‘De loopbaancoach in actie’. “Het gesprek met Tess is een voorbeeld van hoe je een loopbaangesprek kunt aanpakken”, zegt psycholoog Japke Ebbinge, coördinator van de Leergang Loopbaancoaching aan de Hogeschool van Amsterdam (HvA) en presentator van de podcastserie. “Je hoort het gesprek van Hadassa en Tess, en daarnaast evalueren Hadassa en ik het loopgesprek en lichten we toe wat we doen. Je zit tijdens het luisteren naar de podcast dus echt in ónze hoofden. Welke keuzes maken we in het moment? Waar gaan we wel of niet op in, en waarom? Ons doel is om door middel van de podcast een inkijkje te geven in het loopbaancoaches, en loopbaanprofessionals een idee te geven van hoe je zo’n gesprek kunt aanpakken. Niet vanuit de gedachte ‘Dit is dé manier’, maar ter inspiratie, en ook om de verschillende coachingsinstrumenten te leren herkennen.”

 

Hoe kwam je op het idee van een podcast?

“Ik vind het leuk om radio te maken, dat had ik al bij de HvA al eerder gedaan. De laatste jaren namen podcasts een vlucht. Met mijn collega Daphne Wiersema maakte ik aanvankelijk een podcast voor de eerste lichting deelnemers aan de Leergang Loopbaancoaching. Daarvoor namen we de hoorcolleges op, en de podcast was alleen te beluisteren door deelnemers. We merkten dat die het luisteren naar een podcast echt een prettige manier van leren vonden.
De reacties waren zo positief dat we meer wilden doen met deze vorm, ook omdat we vanuit de leergang graag laagdrempelig onze kennis willen delen.

We zijn gaan kijken welke professionals voor onze doelgroep interessant zouden kunnen zijn om te interviewen. De eerste professional die meewerkte was Jouke Post, docent Theorie van de Loopbaanbegeleiding aan Saxion Hogeschool. Hij wilde graag iets doen met Kerr Inkson, die een boek schreef over negen metaforen voor loopbanen. Daarmee zijn we begonnen: een serie van negen afleveringen met Jouke Post over die metaforen. Daarna volgden nog meer interviews met professionals, en in de meest recente afleveringen, ‘De loopbaancoach in actie’, voeren we echte loopbaangesprekken.”

Die laatste zijn bijzonder omdat je als luisteraar echt bij het gesprek aanwezig bent – zo voelt het althans.

“We merkten bij onze deelnemers dat ze behoefte hadden aan een voorbeeld van hoe een loopbaangesprek verloopt. Ze genoten ervan als we dat tijdens de bijeenkomsten voordeden. We waren zelf gecharmeerd van de podcasts van Esther Perel, die daarin een inkijkje geeft in haar relatietherapie, en we vroegen ons af of wij misschien ook zoiets konden doen voor het loopbaangesprek – een podcast in de vorm van een écht gesprek, dus niet als rollenspel. We hebben een oproep gedaan onder studenten, en met drie studenten die zich hebben aangemeld, hebben we inmiddels een podcast-aflevering gemaakt.”

Bij de loopbaangesprekken passen jullie verschillende instrumenten toe. Bij de eerste aflevering, met studente Tess die voor de keuze staat wat ze na haar hbo-opleiding zal gaan doen, kozen jullie bijvoorbeeld voor een benadering vanuit ACT, de Acceptance and Committent Theory. Wat houdt die in en waarom kozen jullie daarvoor?

“Wij hebben als docenten een achtergrond in de psychologie, dus dat is hoe we de loopbaancoaching benaderen: vanuit psychologie, gedrag, mens en ontwikkeling. De basis van een loopbaangesprek is goed luisteren en aanwezig zijn, maar daarnaast zet je als coach ook je gereedschappen in. Je kijkt altijd: wat is de vraag, en welk instrument past daarbij? Bij de coachvraag van Tess speelde perfectionisme een belangrijke rol, vandaar vandaar dat we met haar kozen voor oefeningen in het ACT-spectrum. ACT is een instrument dat goed is in te zetten in loopbaanbegeleiding. Het is een ‘derde generatie gedragstherapie’, waarbij het gaat om het verhogen van de psychologische flexibiliteit: je leert anders om te gaan met je gedachten en gevoelens, in plaats van ze te willen veranderen. Je kunt je gedachten bijvoorbeeld op afstand zetten door niet meer te denken: ’ik ben mijn gedachten’ maar eerder ‘Ik heb gedachten’. ACT gaat ook over het accepteren van pijn in plaats van die te vermijden: soms is de pijn dat iets mislukt draaglijker dan wat je doet om die pijn te vermijden.

Dat laatste is vooral belangrijk als het gaat om doen wat waardevol voor je is. Daar komt namelijk bijna altijd spanning bij kijken. Hoe dichter je leeft naar je waarden, hoe spannender het wordt, want dan heb je écht wat te verliezen. Als je die spanning vermijdt, kan het je weghouden bij wat je juist belangrijk vindt. De gedachte wordt dan: ’Ik wil dit doen maar ik vind het spannend’. Het helpt al als je zou kunnen denken ‘Ik wil dit doen én ik vind het spannend’. Als je op die manier die spannende gedachten kunt ontrafelen, kun je meer gaan leven naar je waarden – precies wat Tess aan het eind van het gesprek het gevoel geeft dat ze vanuit rust haar keuzes kan maken.”

 

De gesprekken tussen jou en je collega Hadassa zijn ook persoonlijke gesprekken. Hoe belangrijk is zelfkennis eigenlijk, voor een loopbaancoach?

“Heel belangrijk! Bij coaching gaat het er uiteindelijk om dat je mensen bij hun eigenheid wilt brengen. Als je ruimte wilt maken voor hun verhalen, moet je durven kijken naar de verhalen in jezelf. Hoe dieper je bij jezelf kunt zijn, hoe dieper je bij de ander kunt komen. Loopbaancoaching is geen therapie, maar het kan soms wel therapeutisch werken, omdat je ook met jezelf aan de slag gaat. Dat zit ook in de opzet van het onderwijsprogramma van de leergang Loopbaancoaching: deelnemers passen instrumenten en technieken eerst toe op zichzelf en vervolgens bij een coachee.

Gisteren hadden we bijvoorbeeld een masterclass over zelfinzicht, en over hoe je je eigen schaduwkanten kunt inzetten bij een loopbaangesprek. Als we mensen willen leren om over zichzelf te leren, moeten we dat als leergangteam ook voorleven. Niet in een rollenspel, maar in een echt gesprek. Waar zit ík mee? Hoe zit het met míjn kernkwaliteiten en met míjn schaduwkanten? Heeft mijn collega een reële vraag, of een irritatie, dan voeren we daar echt een gesprek over. Je laat als trainer op die manier zien dat je zelf ook leert en ook kwetsbaar bent. Ik leer er zelf elke keer van.”

 

Tijdens de leergang Loopbaancoaching leer je niet alleen hoe je mensen kunt begeleiden, maar je ontwikkelt je zelf ook?

“In het begin willen deelnemers vooral meer kennis opdoen, maar gaandeweg leren veel ervan zichzelf beter kennen, en ze leren hoe ze die zelfkennis adequaat kunnen gebruiken in de begeleiding. Uiteindelijk leren we mensen ook om meer zichzelf te zijn in hun professie. Aan het eind van de leergang hoor ik vaak: ’Vroeger zag ik de leerlingen in het schoolsysteem, en was ik meer bezig, naar eer en geweten maar niettemin, om ze door een mal te duwen. Nu durf ik vrijer naar ze te kijken: wie ben jij als mens, en wat past daarbij?’

De deelnemers van de leergang Loopbaancoaching gaan gedurende de opleiding ook breder naar zichzelf kijken. Sommigen gaan zelfs hun werkdag anders inrichten, met meer rust. Ze voeren loopbaangesprekken bijvoorbeeld niet meer adhoc en overal tussendoor, maar op een vast moment in de week. Maar met aandacht en vertraging – voor zover die vertraging die mogelijk is binnen de kaders van een volle werkweek.”

 

Er zijn inmiddels bijna dertig afleveringen beschikbaar van podcastserie De Loopbaancoach. Waar kun je als luisteraar het beste beginnen?

“De podcastserie is bedoeld voor de doelgroep van loopbaanprofessionals, maar óók voor mensen die zelf loopbaanvragen hebben, of zich aan het oriënteren zijn op een volgende stap. Er zit geen vaste volgorde in, dus ik zou zeggen: kijk welke podcast je het meeste aanspreekt en beluister die het eerst.

Een aflevering die ik zelf heel interessant vind, is de aflevering met Kitlyn Tjin A Djie, over systemisch werken en over waarom de context belangrijk is voor wie je bent. We zijn vaak zo gericht op ‘je potentieel waarmaken’ en het idee van een meritocratie, waarin je wordt beloond voor je verdiensten. Maar uit steeds meer onderzoeken en publicaties blijkt dat we vaak meer een product zijn van onze context: waar je wiegje staat, bepaalt bijvoorbeeld ook hoeveel kansen je krijgt. Bovendien hebben we lang niet altijd alles in de hand, dat bleek ook in de coronatijd. Ik denk dat dat voor jongeren belangrijk is om te weten.”

____________________________________________________________

Informatie

  • Contactpersoon: Japke Ebbinge, j.ebbinge@hva.nl
  • De podcastserie ‘De loopbaancoach’ is te beluisteren via iTunes, Spotify, podcast-apps en ook via SoundCloud
  • Loopbaancoaching (Hogeschool van Amsterdam) is gericht op loopbaancoaches, mentoren en decanen, LOB-adviseurs en andere professionals die werken met jongeren die staan voor een studie- of loopbaankeuzes. De leergang bestaat uit masterclasses over onder meer identiteitsontwikkeling, stress, keuzestijlen en systemisch werken. 

____________________________________________________________

Hoe voer je een goed loopbaangesprek?

Drie tips van Japke Ebbinge

  1. Geef ruimte door vragen te stellen
    Je kunt als loopbaancoach natuurlijk informatie over studies aanreiken, maar het zoekproces naar ‘Wie ben ik, wat kan ik en wat wil ik?’ moet een coachee echt zelf doormaken. De kunst is om het zelfsturend vermogen van je coachee te vergroten. Dat kun je doen door vragen te stellen en samen te vatten, en vooral door op je handen te blijven zitten. Dat laatste is misschien wel de grootste uitdaging: niet de regie overnemen, maar je coachee de ruimte te geven om zélf zijn of haar eigenheid te ontdekken. In de fase van identiteitsontwikkeling waarin jong volwassenen zitten, is het überhaupt al een grote levensopgave om te ontdekken wie je bent, wat je kunt en wat je wilt!
  2. Maak leren betekenisvol
    In school is er vaak druk om te presteren en met concrete resultaten te komen, terwijl loopbaanbegeleiding een proces is, niet een eindresultaat. Bij dat proces is het belangrijk om ook naar je eigen werkwijze te kijken. Door welke bril kijk je zélf naar de wereld? Wat vind jij zélf belangrijk?
  3. Sluit aan bij het referentiekader van je coachee
    Een van de dingen die we coronatijd veel hoorden van loopbaanbegeleiders, is ‘Ik dácht dat ik deze leerling kende, maar wat weet ik weinig over hoe de leerling woont!’ Of leerlingen een eigen kamer hebben, of er überhaupt wifi is thuis, hoe de omgeving eruit ziet, of er broertjes en zusjes zijn. Verdiep je in het leven van je coachee, zodat je daar in het gesprek bij aan kunt sluiten.

____________________________________________________________

Tekst: Anne Wesseling, Fotografie: Hetty van Oijen

>

De Rode Loopbaan: tv-serie over LOB voor mbo’ers

Studenten informeren over loopbaanontwikkeling en doorstroom naar arbeidsmarkt
 

Vanuit haar rol als beleidsmedewerker LOB bij Landstede MBO, werd Sammie Visser benaderd om deel te nemen aan het project bestrijding jeugdwerkloosheid. Doel van dit project is om zoveel mogelijk (meer dan 1000) studenten dit schooljaar beter te informeren over LOB-thema’s, met het accent op loopbaanontwikkeling en doorstroom naar de arbeidsmarkt.

In eerste instantie was het de bedoeling om hier een event voor te organiseren, maar Corona gooide roet in het eten. Toen werd gezocht naar een manier om met name docenten zoveel mogelijk te betrekken bij LOB en op die manier de doelstelling te halen om 1000 studenten beter te informeren over bovengenoemde thema’s. En zo kwam er de tv-serie de Rode Loopbaan mét bijbehorende lesbrief die docenten kunnen gebruiken in de les.

“Het is zo makkelijk”, zegt Sammie Visser als docenten haar vragen waar ze moeten beginnen als ze iets willen doen aan LOB in de les. “LOB zit echt overal! Ga met je studenten eens ergens naartoe en ga het beleven. Of neem ze bijvoorbeeld mee naar een uitzendbureau in de buurt. Maar laat vooral ook de filmpjes zien die speciaal zijn gemaakt voor in de les en ga daarover in gesprek met je studenten.”

De tv-serie zorgt ervoor dat docenten op een laagdrempelige manier met hun studenten kunnen praten over LOB. Er zijn al zes filmpjes gemaakt en een zevende filmpje is in de maak. De filmpjes van de tv-serie duren allemaal zo’n tien minuten en hebben verschillende thema’s. Studenten die bijvoorbeeld hebben gekeken naar de aflevering over internationalisering komen er dan achter dat studeren in het buitenland ook voor hen een mogelijkheid is en leren dat er beurzen bestaan of dat ze hun OV-kaart voor een tijdje kunnen stopzetten.

Ga naar het Youtubekanaal van de Rode Loopbaan

>

LOB is cruciaal tijdens je middelbare schooltijd

LOB is vaak het terrein van mentoren en decanen, maar uiteindelijk draait het om de leerlingen. Hoe kijken zíj naar LOB?

 

Lina Boukhoubza is voorzitter van de leerlingenraad van het Calandlyceum in Amsterdam en zette daar LOB extra op de agenda. “Er gaat veel aandacht naar de lesstof, maar school is zoveel meer. Over tien jaar weet ik niet meer hoe een vulkaan precies werkt, maar de impact van een stage of een loopbaangesprek kan ik me dan nog precies herinneren.

Ze loopt een dag in de week stage bij het ministerie van Defensie, is betrokken bij het team dat zich bezighoudt met de Maatschappelijke Diensttijd (MDT), is politiek actief én draait mee met een programma van het Oranjefonds. “Mijn ouders houden het ook niet helemaal bij”, zegt Lina Boukhoubza lachend over wat ze allemaal doet náást haar school en het voorzitterschap van de leerlingenraad.

De activiteiten passen bij haar interesses: ze volgt al vanaf de brugklas het Technasium, niet zozeer vanwege de bètavakken, maar vooral vanwege de praktijk- en maatschappelijke kant. De stage bij Defensie kwam vooral voort uit de wens om uit haar eigen bubbels te breken en een compleet nieuwe wereld te ontdekken. “Mijn school faciliteert het ook”, zegt ze. “De stage heb ik zelf geregeld, maar zij zorgden wel dat ik het ook kon doen. Ik zit in een soort ‘topsport-programma’ met een aangepast rooster, daarin zit ook een leerling in die schaakt, en iemand die viool speelt. Het motto van mijn school is ‘Ontdek wat jij kunt bereiken’. School is er niet alleen voor het diploma en de cijfers, maar vooral voor de vorming.”

 

Je zit in de vijfde klas van het Technasium. Heb je dan meer te maken met LOB dan andere richtingen?

“Het Technasium is geweldig qua LOB, vanwege de praktijkopdrachten. In de eerste klas kregen wij bijvoorbeeld een opdracht voor het afvalbedrijf in Amsterdam, en gingen we daar met de klas ook naartoe voor een rondleiding. In de derde klas maakten we een lichtontwerp voor het Amsterdam Light Festival, en kwam een ontwerper in de klas. Het verbreedt je beeld, als Technasium leerling heb je wat dat betreft echt een voorsprong op andere leerlingen.

Maar we hebben ook de Caland College Tour gehad, dat was voor alle leerlingen. Dan was er bijvoorbeeld een officier van justitie te gast op school, en konden we vragen stellen. Het is belangrijk om de buitenwereld in de school naar binnen halen, om leerlingen te laten zien: ‘Hier kun je óók voor kiezen’. Zeker voor leerlingen die die voorbeelden niet in hun eigen omgeving hebben. Want je niet kent, kun je niet kiezen. Wat je niet voor je ziet, ga je ook niet kiezen. LOB heeft ook te maken met kansengelijkheid.”

 

Jullie zien als leerlingen dus echt belang van LOB?

“Je hebt aan LOB nog meer aan dan aan je cijfers. Het hangt wel af van de leerling. Weet je al wat je wilt gaan studeren, of heb je al een richting? De ene leerling heeft meer informatie nodig voor de studiekeuze, voor een leerling die al vanaf z’n vijfde weet wat hij wil worden is de belangrijkste vraag misschien ‘Wil je dit écht?’

Leerlingen om mij heen hebben echt door dat ze hulp nodig hebben bij het maken van een studiekeuze. Als je iets wilt bereiken, in een tijd waarin je zóveel te kiezen hebt, is het fijn dat je iemand kan spreken die je daarbij kan helpen. LOB is informeren, spanningspartner zijn, hulp bieden, inspireren. Het heeft al die functies, en bij elke leerling anders.”

 

Is voor leerlingen uit gezinnen met een migratie-achtergrond LOB nog belangrijker?

“Een flink percentage leerlingen op mijn school heeft een migratie-achtergrond of is de eerste die gaat studeren. Wat ik interessant vind, en terug zie in migrantengemeenschap in Nederland, is dat het onderwijs echt wordt gezien als verheffingsmiddel. De ouders of oma en opa zijn naar Nederland verhuisd zonder kennis van de taal of hoe van hoe alles hier werkt, en willen heel graag dat hun kinderen het beter krijgen. Onderwijs en ook bestaanszekerheid is belangrijk voor deze groep, omdat het de enige manier is om de maatschappelijke ladder op te klimmen. Leerlingen en studenten ervaren veel druk om te presteren en dan is het logisch om een studie te kiezen voor een duidelijk beroep, zoals arts of advocaat. Het is een safe option: je weet wat het je brengt.

Een opleiding wordt vooral gezien als een papier dat je nodig hebt voor een bepaalde baan, in plaats van een manier om jezelf te ontwikkelen. Als ik vertel dat ik misschien bestuurskunde of Liberal Arts and Sciences wil gaan studeren, vinden mijn ouders het goed, maar anderen uit de gemeenschap snappen het vaak niet.”

 

De vraag ‘Wat wil je later worden’ is niet zo gemakkelijk te beantwoorden.

“In die vraag ‘Wat wil je later worden’ zit eigenlijk al de drang om te kiezen op jonge leeftijd. Het zou moeten gaan over de vraag ‘waar wil je mee bezig zijn?’ Ik heb het idee dat leerlingen het idee hebben dat wat je kiest meteen vaststaat voor de rest van je leven. Ik vind het juist goed om je niet te snel vast te leggen. LOB draait erom dat je ontdekt wat je kan en wat je wilt en wat de weg ernaartoe is. De juiste LOB-keuze is de keuze die je verder brengt in je reis. Je hoeft echt niet meteen in de juiste trein te zitten. Je kunt uit- en overstappen, en misschien heb je de eerste trein nodig om de tweede trein te halen. Ik denk dat veel jongeren zich dat niet genoeg realiseren.”

 

LOB draait voor leerlingen dus niet alleen over voorlichting over bepaalde studies, maar ook over de hele route door het onderwijs?

“Dat geldt ook als je in je familie of je gezin de eerste bent die verder gaat studeren. Dan ben je ook de eerste die een bepaald pad op gaat. Het systeem an sich is dan vaag. Om op een hbo of universiteit echt ‘thuis’ te zijn, zijn er ongeschreven sociale regels die nieuw voor je zijn als je het boxje ‘migratie-achtergrond’ en het boxje ‘eerste die gaat studeren’ aanvinkt. Je bent misschien afwachtend, want je kent de regels niet, blenden is lastig. Het zit in kleine dingen die zorgen dat je je niet echt thuis voelt. Ik heb gelukkig ook vrienden die een paar jaar ouder zijn en me kunnen helpen. Maar als je je daarvan niet bewust bent, ga je daar te laat achter komen en mis je de aansluiting.”

 

Jullie hebben als leerlingenraad LOB ook aangekaart bij de directie van de school.

“LOB zit op onze school vooral verweven in bepaalde componenten, bijvoorbeeld het Technasium, de profielkeuze en de studiekeuze in de mentoruren. Maar uiteindelijk is het toch best minimaal, en wij vinden als leerlingenraad dat LOB niet een van de dingen is die je als school minimaal kunt doen. Het zou gedragen moeten worden door iedereen, niet alleen de mentoren. We wilden de directie scherp houden en onze directeur luistert echt, het is heel fijn dat zij er prioriteit aan geeft.

Scholen en docenten zijn nu vooral bezig met het inhalen van de achterstanden na corona. Ze zien LOB dan als nice to have, maar het is een cruciaal onderdeel van je middelbare schooltijd. Het zou in elke les moeten zitten, maar als docenten er niet echt zin in hebben of geen tijd voor hebben, valt het weg. De werkdruk onder docenten is hoog, dat speelt mee, maar dan nog: als docent kun je je rol herdefiniëren, juist als verder iedereen vooral bezig is met de inhoud van de stof. Dat lesboek is belangrijk, maar wat zit er in je ándere hand? Je kunt als docent echt een sleutelfiguur zijn voor een bepaalde leerling. Ik kan over tien jaar niet herinneren hoe een vulkaan precies in elkaar zit, maar de impact van een stage of een loopbaangesprek kan ik me dan nog precies herinneren.”

 

Heb je zelf een docent gehad die belangrijk voor je was?

“Dan denk ik aan meneer Van den Berg, onze docent Technasium. Het zit in zijn manier van lesgeven: hij heeft hele hoge verwachtingen van je, maar je mag óók heel erg falen. De lat ligt hoog, tegelijkertijd kun je een opdracht helemaal laten mislukken. Het voelt echt als onvoorwaardelijke steun.

Hij gelooft ook dat je dingen kunt, terwijl je het zelf nog niet door hebt. Daarin was hij echt spot on. Ik was in de brugklas bijvoorbeeld heel verlegen, maar toen we in groepjes een idee zouden presenteren, moest ik dat doen voor mijn groepje. Ik had het nog nooit gedaan, maar hij geloofde erin dat ik het zou kunnen. Dan word je ook zelfverzekerder. Het was echt een katalysator.

De brugklas is een belangrijke en cruciale tijd. Je komt ineens in een nieuwe wereld, waar je nog niemand kent. Dan kun je best een steuntje in de rug gebruiken. Meneer van den Berg deed misschien niet de traditionele LOB, maar hij gaf me inzicht in wat ik leuk vond en hij heeft altijd in me geloofd, dat is cruciaal. Ik wilde in zijn lessen ook altijd héél erg graag presteren. Het ging niet om het cijfer, maar om de waardering. Tegelijkertijd mocht ik ook zeggen: ‘Hier loop ik vast’. Die persoonsvorming, daar hielp hij bij.”

 

Je doet veel praktijkervaring op naast je opleiding. Wat heb je geleerd, bijvoorbeeld tijdens je stage bij het ministerie van Defensie?

“Ik denk dat álle stappen die ik heb gezet, mijn beeld genuanceerd hebben. Ik heb gezien hoe hard mensen werken en hoeveel checks & balances zijn ingebouwd: alles wordt driedubbel gecheckt en verantwoord. Ik heb meer vertrouwen gekregen in de overheid. Doordat je tijdens een stage andere referentiekaders heb leren kennen, wordt je oordeel genuanceerder. Je leert snappen hoe anders mensen afwegingen maken, zeker in crisissituaties. Het maakt dat je minder snel je oordeel klaar hebt en minder getriggerd wordt door nieuwskoppen. Ik zal niet snel meer roepen ‘dit is goed’ of ‘dit is slecht’.”

 

De vraag ‘Wat wil je later worden’ is voor jou vast ook niet zo gemakkelijk te beantwoorden.

“Ik krijg constant de vraag wat ik later wil worden, maar ik voel niet veel drang om mijn toekomst helemaal uit te stippelen. Ik laat dan wel de richting weten: ‘Ik wil in ieder geval iets maatschappelijks doen’. Mensen denken in beroepen en willen je graag in een hokje stoppen, omdat dat dingen duidelijker en beter behapbaar maakt, maar juist het openstaan voor nieuwe dingen heeft me zoveel gebracht in kennis en ervaring.” Lacht: “En ik ben onderdeel van de flexgeneratie, dus eigenlijk hóef me ook niet vast te leggen: wat ik uiteindelijk ook kies, waarschijnlijk zal ik er toch drie banen bij doen.”

____________________________________________________________

Tips

Voor docenten

  1. Verwerk LOB in de lessen
    Een tekst voor Nederlands kan bijvoorbeeld over een bepaald beroep gaan. En ook in gesprekken kan LOB terugkomen: hoe zie je jezelf over een paar jaar?
  2. Maak leren betekenisvol
    Kijk altijd naar hoe de les verbonden is met de wereld buiten de school: wat héb je aan wat je leert? Wat kun je hiermee, welke impact kun je hebben? Er zijn bijvoorbeeld leerlingen die een 3D-printer leren gebruiken, daarmee kun je duurzame dingen ontwerpen.
  3. Geloof in de kracht van je leerlingen
    Kijk voorbij de cijfers. Als leerling voel je het aan als een docent jou echt ziet. En als een docent meer de rol van coach heeft, kan dat de les ook dynamischer maken.
___________________________________________________________

Voor leerlingen

  1. Vraag je af ‘Waar wil ik later mee bezig zijn?’
    Dat is belangrijker dan een specifiek beroep. Leg jezelf niet te vroeg vast. Je hoeft niet nu iets te kiezen voor de rest van je leven, het belangrijkste is dat je een richting op gaat die bij je past.
  2. Laat weten dat je LOB belangrijk vindt
    Doet je school niet genoeg aan LOB, dan kun je dat aankaarten via de leerlingenraad.
  3. LOB gebeurt niet alleen op school
    Je kunt bijvoorbeeld ook meedoen met de maatschappelijke diensttijd (doemeemetmdt.nl). Je doet ervaring op, ontdekt wat je talenten zijn en je doet iets voor een ander. Wil je uit je bubbel, kies dan iets in een sector waar je helemaal geen ervaring mee hebt.

___________________________________________________________

Tekst: Anne Wesseling, Fotografie: Hetty van Oijen

>

D&P op Metameer: talentontwikkeling, brede oriëntatie en de leerling centraal

De combinatie van het brede karakter van het vmbo-profiel Dienstverlening & Producten (D&P) met een sterke LOB-component, maakt het tot een aantrekkelijk profiel.

 

Hoe lukt het scholen om LOB als rode draad in hun programma te integreren? Een kijkje in de keuken van Metameer, een Jenaplan D&P-school in Boxmeer.

De uitgangspunten van deze school zijn talentonwikkeling, brede oriëntatie en het centraal plaatsen van de leerling. Presentaties, kringgesprekken waarin ervaringen worden gedeeld en het profiel D&P past daar goed bij. Decaan en docent Henk Pouwels en vakgroepvoorzitter Angelique Aarts vertellen over de brede oriëntatiemogelijkheden binnen het profielvak D&P. Het gaat hierbij om ontdekken wat wel en wat niet bij een leerling past.

 

LOB zat altijd al in het DNA en de visie van de school, met de mentoren als spil. Vanuit de ‘luxe’ situatie dat alle mentoren ook D&P-docenten waren, was LOB een min of meer vanzelfsprekend onderdeel van het programma. Met de groei van de school zijn er ook niet D&P-docenten mentor geworden. Daardoor is de school steeds op zoek naar hoe de ervaringen op het gebied van LOB binnen de D&P-lessen ook bij die mentoren terechtkomt.

 

Het vmbo-profielvak Dienstverlening & Producten (D&P) is een breed sector overstijgend onderwijsprogramma. Binnen D&P staat de oriëntatie op uiteenlopende werkvelden met een geïntegreerde loopbaanbegeleiding centraal. Leerlingen doen ervaringen op binnen verschillende werkvelden en reflecteren hierop, waardoor zij zicht krijgen op eigen talenten en interesses. Het voordeel van het profielvak D&P is, dat leerlingen zich breed kunnen oriënteren waardoor zij eind klas vier van het vmbo, een weloverwogen keuze kunnen maken voor een vervolgopleiding. Meer weten? Kijk dan op www.platformdenp.nl

 

>

Informatie over het tussenjaar is een onmisbaar onderdeel van LOB

Neem de optie van een tussenjaar op in de LOB lessen voor álle leerlingen die na het behalen van hun diploma niet meer leerplichtig zijn.
 

Hiervoor pleit Daniëlle Vogels, oprichter van het Tussenjaar Kenniscentrum. Het is een manier om leerlingen aan het denken te zetten: ‘Wat heb jij nodig om straks succesvol te studeren, en welke risico’s en kansen zou een tussenjaar daarvoor kunnen opleveren?’"

Een eindexamenleerling in het voortgezet onderwijs wist zeker dat hij een tussenjaar wilde. ‘Prima’, zeiden de ouders. ‘Maar dan moet je wel een dóel hebben.’ Daar zat ‘m net de kneep: de jongen hád helemaal geen doel en wilde daar ook niet over nadenken.

Was dat erg? Volgens Daniëlle Vogels niet. “Een doel opdringen heeft geen zin, en dwingen tot studeren ook niet. Natuurlijk is een tussenjaar voor zulke jongeren een flink risico, maar met de juiste aanpak kan het ook voor hen hele positieve effecten hebben,” zegt ze.

Daniëlle Vogels richtte in 2019 het Tussenjaar Kenniscentrum op. Doel: objectieve informatie geven over het tussenjaar. Het is belangrijk dat daar een onafhankelijke instantie voor is, want commerciële partijen, die bijvoorbeeld taalreizen aanbieden, belichten de zaak maar van één kant. “We vinden het belangrijk dat leerlingen hierover open en goed geïnformeerd een keuze kunnen maken. Een tussenjaar kan voordelen hebben, maar kent ook risico’s.”

 

Je geeft onder meer workshops over het tussenjaar. Wat is het belangrijkste dat je jongeren daarin mee wilt geven?

“Ik laat ze in de eerste plaats nadenken over de vraag ‘Wat zou ik graag willen?’ En vooral ook: ‘Wat zou voor míj nuttig zijn om straks succesvol te kunnen gaan studeren?’ Bij LOB-lessen op school gaat het vaak vooral over de studiekeuze, maar er zijn nog meer zaken belangrijk. Je kunt de leukste studie kiezen, maar dan zitten er toch ook vakken in die je niet leuk vindt. Onder meer motivatie, zelfstandigheid, discipline en doorzettingsvermogen zijn ook belangrijk. Dat zijn dingen waar je eventueel aan kunt werken, in een tussenjaar.”

 

Vaak wordt gedacht aan een taalreis. Lekker Spaans leren aan de Costa!

“Dat kán een mooie invulling zijn, maar niet voor iedereen. Zo’n taalreis kan ook een grote party worden, dan wordt het tussenjaar meer een lange vakantie. Als je nog niet weet wat je wilt gaan studeren, is het trouwens maar de vraag of een taalcursus daarbij gaat helpen, want dan zit je wéér in de schoolbanken kennis tot je te nemen.

Een tussenjaar biedt kansen om jezelf beter te leren kennen. Dat doe je vooral door verschillende dingen mee te maken in het echte leven. Vervolgens kun je daarop reflecteren: wat vind ik ervan, wat zegt dat over mij? Dingen ervaren, dáár biedt het tussenjaar kansen voor leerlingen. En daar hoef je echt niet voor op reis. Misschien is een snuffelstage of vrijwilligerswerk voor jou veel nuttiger om jezelf te leren kennen. De laatste jaren zijn er met financiering van de overheid veel mooie vrijwilligersprojecten opgezet, die horen bij de maatschappelijke diensttijd. Dat is een fantastische mogelijkheid om het tussenjaar zinvol in te vullen. Het kost niets, en het is ontzettend waardevol voor je persoonlijke ontwikkeling én voor je netwerk.”

 

Vergroot een tussenjaar op zichzelf eigenlijk de kans op studiesucces?

“Die vraag krijg ik vaak, van zowel ouders als onderwijsprofessionals, maar op basis van onderzoek is daar niets over te zeggen. Gemiddeld vallen studenten na een tussenjaar niet minder vaak uit, maar een gemiddelde zegt niets over individuele gevallen, en ook niets over wat studenten dan hebben gedaan in hun tussenjaar.

Uit een promotieonderzoek in de Verenigde Staten bleek wel: jongeren die het tussenjaar hebben gebruikt voor hun persoonlijke ontwikkeling, bijvoorbeeld door te reizen, presteren daarna beter. Maar voor een goed tussenjaar hoef je echt niet per se te reizen. Uit onderzoek onder Nederlandse studenten blijkt dat maar eenderde van de jongeren met een tussenjaar heeft gereisd, dat zijn vaak jongeren met hogeropgeleide ouders. Wat de anderen doen, naast werken, en welke effecten dat heeft, daar is weinig over bekend.”

Zitten er ook risico’s aan een tussenjaar? Bijvoorbeeld dat je uit je studieritme raakt?

“Daar zijn veel mensen bang voor. Het kan best moeilijk zijn om na een tussenjaar weer in het studieritme te komen, maar dat kan na een lange vakantie aansluitend aan je eindexamen net zo goed lastig zijn. Je kunt je afvragen of dit een goede reden is om meteen door te studeren na je eindexamen. Je hebt hier in elk geval het minst last van als je goed weet wat je wilt studeren en echt gemotiveerd bent om te starten.

Een van de grootste risico’s van een tussenjaar is dat je er weinig aan hebt voor je studiekeuze. Dat je daarna nog steeds niet weet wat je wilt gaan studeren, of dat je net zo’n slecht gefundeerde keuze maakt als vooraf. Eenderde van de jongeren die een tussenjaar neemt, kiest uiteindelijk een andere studie dan ze vooraf van plan waren. Daarom is het belangrijk om je ook tijdens je tussenjaar goed te blijven oriënteren op vervolgstudies.

Een belangrijke factor is ook de mentale gezondheid van jongeren. Met de mentale gezondheid van veel studenten gaat het niet goed – dat was al zo vóór corona, onder meer door de prestatiecultuur. Ik hoor vaak dat jongeren gewoon toe zijn aan rust. De druk op middelbare scholen is ook best groot. Dat kan een goede reden zijn om even pauze te nemen, maar aan de andere kant: als je al niet lekker in je vel zit en dan ook nog niet weet wat je wilt gaan doen, raak je misschien nog dieper in de put. Om dit en andere risico’s te beperken is goede begeleiding van ouders belangrijk.”

 

Wat is de rol van ouders precies?

“Wanneer ik een workshop Tussenjaarplan geef, moeten zij verplicht meedoen. Jongeren maken natuurlijk zelf een plan voor hun tussenjaar, maar ouders hebben daarbij wel een rol. Ze hebben bijvoorbeeld, vaak onbewust, invloed op de vraag of een kind al dan niet voor een tussenjaar kiest. En áls het kind een tussenjaar kiest, hebben ouders invloed op wat het kan betekenen, in positieve of negatieve zin.

Er zijn bijvoorbeeld ouders die zich er volop mee bemoeien en van alles gaan regelen, dan beperk je wat je kind zelf kan leren. Wat wel goed kan werken, vooral als een jongere ongemotiveerd is om iets te gaan doen: de geldkraan dichtdraaien. Zolang je je kind financieel blijft ondersteunen, heb je kans dat het tussenjaar uitdraait op een grote vakantie. Veel ouders reageren blij als ik begin over het betalen voor kost en inwoning. Voor jongeren die weinig actiegericht zijn, kan het best lastig zijn als hun ouders de geldkraan dichtdraaien en ze een tijd fysiek moeten gaan werken.”

 

Er zijn ouders en professionals die zeggen: ‘Alleen een baantje in de supermarkt tijdens je tussenjaar, dat schiet niet op’.

“Maar voor sommige jongeren kan dat juist heel waardevol zijn! Een baantje onder je niveau kan wonderen doen voor je motivatie om te gaan studeren, maar ook voor je doorzettingsvermogen. Kom maar eens een flinke periode vroeg je bed uit voor een baantje waar je eigenlijk geen zin in hebt, daar is echt discipline voor nodig.

Ook voor ouders is het een belangrijke vraag: wat heeft je kind nodig om straks succesvol te studeren en wat zou je kind kunnen doen om aan díe dingen te werken? En wíl je kind eigenlijk wel studeren? Het is goed om na te denken over je wensen, ideeën en twijfels. Dán kun je bewust kiezen voor studeren en een eventueel tussenjaar goed vormgeven. Ongeveer de helft van de deelnemers aan mijn workshops Tussenjaarplan weet overigens nog niet zeker of ze een tussenjaar willen doen. Dat hoeft ook niet. Je hebt na afloop in ieder geval gekeken naar de mogelijkheden, en naar wat er nodig is om succesvol te gaan studeren. Dat is ook winst.”

 

Je pleit voor meer voorlichting vanuit het onderwijs omdat dat zou helpen kansenongelijkheid te verminderen. Hoe zit dat precies?

“In het afgelopen jaar ben ik op zoek gegaan naar jongeren met een migratieachtergrond en hun ervaringen met een tussenjaar. Vaak zeiden ze ‘Ik wist niet eens dat het bestond!’ En ook gaven ze aan dat een tussenjaar in hun omgeving taboe is, omdat ouders het zó belangrijk vinden dat ze het goed krijgen. Er is dan van huis uit veel druk om te gaan studeren, en om te kiezen voor een studie met status en carrièreperspectief.

Als die leerlingen niet vanuit school geïnformeerd worden over hoe een tussenjaar je kansen kan vergroten, hebben ze er geen kennis over. Daarom vind ik informatie over de kansen en risico´s van een tussenjaar een onmisbaar onderdeel van LOB. Als mensen twijfels hebben over een tussenjaar kijken ze trouwens meestal niet naar de risico’s van studeren. Veel studenten lopen vertraging op of vallen uit. In het hbo stopt bijvoorbeeld een op de drie studenten in het eerste jaar van de opleiding, dat is ook iets om over na te denken.”

 

Hoe liep het af met de jongen uit het voorbeeld?

“De ouders draaiden de geldkraan dicht, zodat hij moest gaan werken. Na een tijdje merkte hij dat hij het met dat baantje wel gehad had en daar was hij blij mee, want toen kwam alsnog de vraag op: ‘Wat wíl ik eigenlijk?’ Dus juist door er een tijdje níet mee bezig te zijn, kreeg hij de ruimte om echt na te denken over wat híj verder wilde en wat hij daarvoor nodig had.

Die vraag, ‘Wat heb jíj nodig?’, dat is uiteindelijk precies waar het om gaat bij het nadenken over een tussenjaar, en ook waarom het zo belangrijk is er op school in de LOB-lessen aandacht aan te besteden. Het hoeft niet veel tijd te kosten, en het levert ongelofelijk veel op. Want de vragen die je stelt bij het nadenken over een tussenjaar, over wat jij nodig hebt om succesvol te gaan studeren, zijn relevant voor álle leerlingen.”


__________________________________________________________________________

5 tips van Daniëlle Vogels

Een plek voor het tussenjaar in LOB

  1. Besteed er aandacht aan op school
    Het is in de eerste plaats belangrijk om álle leerlingen aan het denken te zetten, ongeacht of ze al dan niet een tussenjaar willen nemen.
  2. Laat het echt een open keuze zijn
    Een tussenjaar kent kansen en risico’s, net als doorstuderen. Let er bij een LOB-les op hoe je het insteekt, zodat het voor de leerlingen echt een open keuze is.
  3. De invulling is altijd persoonlijk
    Het gaat voor leerlingen om de vraag: ‘Wat heb jíj nodig, om straks succesvol te gaan studeren?’ Wil je bijvoorbeeld zelfstandiger worden, of discipline ontwikkelen, en hoe kan een tussenjaar daarbij helpen?
  4. Een tussenjaar hoeft geen geld te kosten
    Vaak wordt bij een tussenjaar meteen gedacht aan werken en reizen of zelfs een jaar high school, maar er zijn nog veel meer opties. Denk aan bijvoorbeeld een maatschappelijke stage, of vrijwilligerswerk: zinvol en ook goed voor je netwerk.
  5. Betrek ook ouders/verzorgers erbij
    Ouders hebben veel invloed op de keuze voor studeren en een belangrijke rol bij het goed invullen van een tussenjaar, al was het maar omdat zij vaak kunnen beslissen de geldkraan open of dicht te draaien.

__________________________________________________________________________

In onze opdrachtenbank vind je een docentenhandleiding en een jongerenopdracht over het thema tussenjaar. Bij de jongerenopdracht worden ook de ouders betrokken
Studiesucces en tussenjaar: kansen en risico’s | Expertisepunt LOB

 

Tekst Anne Wesseling | Fotografie Hetty van Oijen
>

Motivatieproject klas 5

Oefenen met het onder woorden brengen van je talenten!
 

Motiveren waarom je voor een bepaalde studie kiest is zo makkelijk nog niet. En wat als je nog helemaal niet weet wat je wilt gaan doen na je eindexamen?
Om leerlingen meer inzicht te laten krijgen in hun motieven en drijfveren bij studiekeuze, organiseren ze op het Ignatiusgymnasium in Amsterdam, voor leerlingen uit de vijfde klas, het Motivatieproject. Het Motivatieproject bestaat in de eerste plaats uit het verwoorden van je motivatie voor een bepaalde opleiding in de vorm van een (digitale)brief. Deze brief wordt geschreven tijdens een mentorles. Leerlingen die nog niet precies weten wat ze na hun eindexamen willen doen of zijn vastgelopen in het studiekeuzeproces, schrijven daarover: waar ben je goed in, wat vind je interessant, welke opleidingen passen daar eventueel bij, wat heb je tot nu toe gedaan om erachter te komen wat bij je past, wat heb je nodig van de school en je omgeving om een keuze te kunnen maken?

De brieven worden verzameld door de decaan en die deelt de leerlingen in in kleine groepjes. Deze groepjes gaan onder leiding van twee volwassenen ­ ouders van de school - in gesprek over hun motivatiebrieven. Tijdens de gesprekken krijgen de leerlingen niet alleen feedback van de betrokken ouders, maar ook van elkaar. Dit maakt de gesprekken extra waardevol: leerlingen zijn eerlijk naar elkaar toe en geven goede feedback is de ervaring. Ook leren ze veel van het luisteren naar elkaar en het ontdekken van elkaars motivatie voor wat betreft een studiekeuze. Er wordt ruim de tijd genomen voor de gesprekken.

>

“Stagiairs kunnen echt iets bijdragen aan je bedrijf”

"Studenten staan in de rij om stage te lopen bij het bedrijf Herbs&Spices, specialist in gezonde voedingsconcepten in Alphen.

 

Dat komt niet alleen door het concept (‘Wij maken van gezond eten een feestje!’) en de visie van het bedrijf, maar ook door eigenaresse en praktijkopleider Cindy van Egmond. Hoe begeleidt zij ‘haar’ studenten, wat wil ze hen meegeven en waarom vindt ze nieuwsgierigheid zo’n fijne eigenschap? “De vragen die ik aan studenten stel, stellen zij vaak ook aan mij. Zo word ik zelf ook weer aan het denken gezet.”

 

Tijdens een stage leren studenten hoe het er in de praktijk aan toe gaat, toch? Klopt. Maar als studenten van de opleiding food & future stage lopen bij Herbs&Spices, krijgen ze sommige dingen juist níet voorgedaan. Hoe je een bonbon vult, bijvoorbeeld. Daar zijn natuurlijk bekende technieken voor, maar probeer het eerst maar zélf – misschien bedenk je wel een andere manier die handiger is.
Werkt het bedrijf aan de ontwikkeling van een nieuw muffin-assortiment? Dan bedenken stagiairs nieuwe, gezonde muffins, op basis van wat zíj lekker vinden. Is het een succes, dan wordt die muffin opgenomen in het assortiment, zo niet dan is het ook prima – het ontwikkelen van voedingsconcepten is tenslotte een proces van experimenteren, fouten maken en daarover praten. Kortom: studenten komen bij Herbs&Spices om iets te leren, maar het bedrijf leert net zo hard van hén, legt Cindy van Egmond uit, eigenaresse en praktijkopleider van Herbs&Spices. “Wij betrekken ze tijdens hun stage echt bij de ontwikkeling van het bedrijf. Jongeren van nu zijn daaraan toe. Ze willen iets bijdragen, en ze willen geïnspireerd en gemotiveerd worden.”

 

Je werd door Curio uitgeroepen tot Leerbedrijf van het Jaar 2021, terwijl je nog maar net een paar jaar studenten begeleidde. Was je trots?

“Ik was natuurlijk trots, maar tegelijkertijd ook verbaasd. Mijn eerst reactie was ‘Wat dóe ik dan?’ Want ik ben heel chaotisch en ik heb adhd en bovendien had ik nog niet zoveel ervaring met het begeleiden van studenten. Maar toen ze het uitlegden, snapte ik het wel. De kern was dat ik enthousiast ben in wat ik doe, dat ik wat van mezelf laat zien en de studenten serieus neem. Het heeft natuurlijk voor een deel ook met het bedrijf te maken. We hebben hier een hele duidelijke visie: we willen mensen gezonder laten eten, door het ze zo leuk en gemakkelijk mogelijk te maken. Studenten die hier komen van de opleiding food & future omarmen die waarden, en er zijn nog niet zoveel bedrijven in de sector waar ze voor worden opgeleid.
Maar studenten maken hier ook echt onderdeel uit van het bedrijf en van het team. Dat is voor studenten ook belangrijk: dat wat ze doen niet zomaar iets is, maar dat het een functie heeft. Als ik graag een bepaalde nieuwe groep klanten wil aantrekken, doet een stagiair bijvoorbeeld onderzoek naar hoe ik dit kan realiseren. Zo leert zij om adviseur te worden, maar ík heb er ook echt iets aan.”

 

Een stagiair zei tegen je: ‘Volgens mij word jij heel blij als je iets van óns kunt leren!’

(Lachend) “Dat klopt! Ik ben echt heel nieuwsgierig. Als studenten hier binnenkomen wil ik ook alles van ze weten. Waarom kom je hier? Wat heb je met gezonde voeding? Wat wil je hier leren? Maar als ze hier eenmaal zijn, blijf ik ook vragen stellen. Wat eten jullie op school? Hoe wordt er bij jullie thuis tegen voedsel aan gekeken? Wat is jouw guilty pleasure, als het om eten gaat? Voor mijn bedrijf is dat allemaal relevante informatie.
Ik prikkel ook steeds de nieuwsgierigheid van studenten. Jongeren willen weten waaróm ze iets moeten doen, dus ik laat ze veel uitzoeken. ‘Waarom is het belangrijk dat het in de koelcel vier graden is? Zoek maar op!’ Ik ben echt blij als studenten nieuwsgierig zijn en veel vragen stellen, dan word ik zelf ook weer aan het denken gezet. Vraag maar!”

 

Waarom vind je die nieuwsgierigheid zo belangrijk?

“Omdat je op die manier zelf dingen ontdekt en zelf dingen leert. Het komt ook door mijn achtergrond. Mijn eigen nieuwsgierigheid is heel lang alleen maar als lastig gezien. Mijn biologische moeder was nog een tiener toen ze ons kreeg en had weinig opleiding, ze kon niets met alle vragen die ik stelde. Ik wist al jong dat ik kok wilde worden, op mijn vijftiende had ik al mijn lbo-diploma. Ik wilde zo graag verder leren, maar ik moest gaan werken, de gedachte was ‘Je bent maar een dubbeltje en je wordt toch nooit een kwartje’. Ik heb veel gejobhopt en bij elke baan vroeg ik na drie maanden: ‘Mag ik nu alsjeblieft een cursus?’ En steeds was het antwoord ‘Nee, want je hebt lbo-niveau’.”

Wanneer was er dan wél plek voor je nieuwsgierigheid?

“Mijn biologische ouders verdwenen uit mijn leven en ook op school was er geen oog voor mijn potentiële talenten. Uiteindelijk was het mijn pleegvader die me echt zag en mij ondersteunde in mijn ontwikkeling. Hij zei altijd: ‘Jij hebt pit en doorzettingsvermogen, Cindy, jij komt er wel’. Op mijn 25ste bleek bij een IQ-test dat ik hoogbegaafd ben. Met dat gegeven ben ik alsnog verder gaan leren, kort op het mbo en via een toelatingsexamen op het hbo en de universiteit. Op een van de eerste schooldagen zat ik buiten met een groepje jaargenoten en een kop goeie koffie. Niemand werd boos als je vragen stelde, je mócht nieuwsgierig zijn! Er ging zo’n wereld voor me open.
k heb door die ervaringen wel geleerd hoe essentieel het is dat iemand je echt zíet. Dat is ook waarom ik alles van stagiairs wil weten, en waarom ik ook echt wil dat ze leren communiceren over wat er in hen omgaat. Op die manier kan ik ze ook verder helpen met hun eigen zoektocht naar wat ze kunnen en willen.
Mijn pleegvader heet trouwens Herman, maar ik noemde hem altijd Herbs. Toen ik een eigen bedrijf begon, heb ik een naam gekozen die naar onze band verwijst.”

 

En dat bedrijf is voor studenten een warm bad.

“In mijn visie ben je als stagebedrijf en onderwijsinstelling een vangnet voor de minder mooie ervaringen die studenten onherroepelijk gaan hebben. Tijdens de studie hebben ze een mooi beeld van het vak, maar in de praktijk ís het niet altijd zo mooi. Je moet soms vroeg op, er mislukken dingen, de afwasmachine gaat stuk zodat je alles met de hand af moet wassen. Dat is niet leuk, maar het moet gewoon gebeuren. Dat ze dat ontdekken, valt onder levenservaring. Die sterkt je en ontwikkelt je juist verder.
Daarom is het ook belangrijk dat studenten leren om na te denken over wat ze hier meemaken en wat het voor hen betekent, en dat ze ook leren daarover te communiceren. Dat lukt alleen in een veilige omgeving. Volgens mij is dat ook de taak van het onderwijs en van een stagebedrijf: een veilige plek bieden, waar je jezelf mag zijn en waar je fouten mag, of eigenlijk móet, maken. Die veilige bedding is zó belangrijk. Maar verder kan ik ook best streng zijn, hoor.”

 

Heb je een voorbeeld?

“Er was een stagiair die op haar tweede dag ’s ochtends een appje stuurde: ’Het lijkt me niet verstandig dat ik vandaag kom’. Het was een stage op therapeutische basis, maar toch, het was vlak voor het weekend, ze zou pas een aantal dagen later weer komen. De drempel zou alleen maar hoger worden. Dus ik belde: ‘Je komt gewoon hierheen en je gaat honderd bonbons maken, dan vul je een doosje met bonbons voor jezelf en ga je weer naar huis. Maar je kómt!’ Ik was ferm, ik verwachtte nog bijna dat ik een boze moeder aan de telefoon zou krijgen. Maar ik dacht: als ze vandaag niet komt, komt ze helemaal niet meer. En het ging goed. Ze kwam, ze huilde uit, kreeg thee, trok haar koksbuis aan en ging bonbons maken. En vanuit de bus op weg naar huis stuurde ze nog een appje, dat ze blij was dat ze tóch gekomen was.
Zelf was ik ook blij: zij kon aangeven wat er was, wij konden haar helpen. Ik wil dat studenten weten: als je hier stage loopt, ben je belangrijk. Niet omdat je die bonbons maakt, maar omdat je een van ons bent. Je hoort erbij!”

 

Gaat het ook wel eens mis?

“Een andere stagiair zei na twee weken: ‘Dit is niks voor mij’. Dan ga ik natuurlijk in gesprek. Hoezo dan, wat is er precies niks voor jou? Uiteindelijk bleek: ze wilde niet koken, maar liever achter de computer werken. Daar kom je achter door samen te zoeken naar iets dat ze wél leuk vindt. Uiteindelijk is ze na een volwaardige stageperiode hier weggegaan, en was ze toch heel blij met de stage, mailde ze later: ‘Door jou heb ik geleerd wat ik wél wilde’.”

 

Vanuit LOB gezien was dat een hele succesvolle stage! Wat is het belangrijkste dat jij studenten mee wilt geven?

“Uiteindelijk wil ik dat ze leren hoe verrijkend werk kan zijn, en dat je door werk je talenten kunt ontwikkelen. Een van onze stagiairs ging laatst mee naar een cateringopdracht. Na afloop gingen we even samen wat drinken en nagenieten van hoe goed het was gegaan. Even samen blíj zijn. Die werksatisfactie, daar gaat het om. Ik wil dat studenten ervaren hoe tof en verrijkend werk kan zijn. Dat het fijn het is als je zinvol werk doet, op een veilige plek waar je nieuwsgierig mag zijn en fouten mag maken en waar je echt iets bijdraagt. Waar je erbij hoort. Ik wil dat ze leren: kijk, dit is hoe werk kan zijn. Dat gevoel van ontdekken, bijdragen, ervaren en beleven. Dat is ook voor jóu weggelegd.

In mijn eigen loopbaan heb ik best een kronkelige weg afgelegd, maar uiteindelijk heb ik mensen gevonden die mij echt wilden zien. Ik ben dankbaar dat mijn leven een goede wending kreeg en dat ik daar ben waar ik wilde zijn. Daarom wil ik dit doen: ik wil het aan jonge mensen doorgeven.”

 

 

 

Tips van Cindy van Egmond

 

+ Zie stagiairs als een verrijkende factor voor de ontwikkeling van je bedrijf. De insteek mag zijn ‘Ik ga iets léren van deze student’.

+ Nodig de student uit zichzelf te laten zien door jezelf open op te stellen.

+ Heb je geen ervaring of weet je niet goed wat er van je verwacht wordt als stagebegeleider, dan kun je ook een cursus volgen.

+ Geef leerlingen en studenten de mogelijkheid om hun ervaringen te delen op een manier die aansluit bij hun belevingswereld. Een reflectieverslag hoeft niet altijd in geschreven vorm, het kan ook een vlog zijn, of een fotoserie..

+ Blijf zelf ook nieuwsgierig. Wie zijn de stagiairs, hoe zouden zij dingen aanpakken, welke bagage nemen ze mee? En moedig ze aan om vragen te stellen en dingen zelf te onderzoeken.

+ Lees jezelf in over de generatie van nu.  

 

 

Informatie:

www.herbsandspices.nl https://www.curio.nl/nieuws/leerbedr-van-het-jaar-2021-herbs-en-spices/

 

* Versnelteam LOB mbo
Het Expertisepunt LOB geeft dit schooljaar een extra impuls aan het stimuleren van LOB in het mbo. In een Versnelteam met 17 mbo-scholen creëren we nog meer impact op thema’s als het inzetten van alumni, het versterken van voorlichting vervolgonderwijs en arbeidsmarkt, LOB in de beroepscontext en het integraal aanpakken van LOB op school. Mooie voorbeelden vanuit de scholen worden gedeeld zoals dit voorbeeld vanuit het Frieslandcollege.

Tekst: Anne Wesseling Fotografie: Hetty van Oijen

>

Een goed loopbaangesprek over je leefstijl op Rijn IJssel

Test je leefstijl!

Rijn IJssel wil bij het opleiden van studenten niet alleen investeren in persoonlijke en professionele ontwikkeling, maar ook in gezondheid en welzijn. Daarom ondersteunen zij hun studenten graag bij het ontwikkelen van een gezonde leefstijl. Uit diverse onderzoeken blijkt dat negatieve gevoelens en psychische klachten tijdens Corona, ook bij jongeren, sterk zijn toegenomen. Ook is aangetoond dat mensen in coronatijd minder hebben bewogen en in het algemeen zwaarder en minder gezond zijn geworden. Rijn IJssel wil studenten die dat nodig hebben, graag ondersteunen bij het verbeteren van hun fysieke en psychische gezondheid en geeft aandacht aan dit thema bij het voeren van loopbaangesprekken.

Een goede gespreksstarter voor het bespreekbaar maken van het thema gezonde leefstijl binnen een loopbaangesprek, is de test Testjeleefstijl.nl. Alle studenten bij Rijn IJssel kunnen deze test maken, maar deelname is vrijwillig. Op basis van de uitkomsten van de test én op basis van eventuele eerdere signalering, maken coaches en docenten deze uitkomsten bespreekbaar als onderdeel van het loopbaangesprek. Inzichten in de aandachtspunten op het gebied van leefstijl geven zowel studenten als loopbaancoaches en docenten aanknopingspunten bij het voeren van het loopbaangesprek. Studenten worden zich hierbij bewust het feit dat leefstijl van invloed is op hun loopbaan en de keuzes die ze hierin maken. Studenten worden op basis van het gevoerde gesprek aangezet tot het maken van een actieplan om hun leefstijl daadwerkelijk te verbeteren.

>

“Wie weet vind je je droombaan langs je fietsroute naar school!”

Leerlingen kennen bedrijven in hun eigen regio vaak wel van naam, maar hebben geen idee welke prachtige kansen daar liggen als het gaat om hun toekomstige loopbaan. Het digitale platform en LOB-traject ‘Keyport Meets | Regio in je Rugzak’ gebruikt daarom onder meer slimme software om leerlingen en bedrijven te matchen. Projectleider Paul van Lienen: “We brengen bedrijven in beeld waar leerlingen anders niet zo snel mee in aanraking komen.”

Rockwool. Sekisui Alveo. UPS Healthcare Solutions. Leerlingen die in het Limburgse Herkenbosch wonen en in Roermond naar school gaan, passeren een industrieterrein met talloze bedrijfsnamen op de gevel. Maar weten ze ook wat voor soort bedrijf er achter de naam zit, en wat er daar achter de voordeur precies gebeurt? In de meeste gevallen niet.

Sterker: vo-leerlingen in Midden-Limburg denken vaak dat er in hun regio ‘helemaal niets’ is. Dat is pertinent onwaar, aldus Paul van Lienen, projectleider van Keyport Meets | Regio in je Rugzak. “We hebben hier álles en er liggen bij die bedrijven geweldige kansen – je moet er alleen mee in aanraking komen. Neem Sekisui Alveo: dat is een producent van schuimrubber, en het bedrijf heeft niet alleen een grote administratieve en logistieke afdeling, maar ook een eigen laboratorium. Dat is voor leerlingen hele relevante informatie. Wie weet vind je je droombaan langs je fietsroute naar school!”

Die informatie bij de leerlingen krijgen, dat is het doel van het online platform ’Keyport Meets’ | Regio in je Rugzak’. ‘Keyport Meets’ verwijst naar de verbinding tussen onderwijs, bedrijfsleven en overheid in de ‘Keyport’-regio in Midden-Limburg en een stukje Brabant. Het ‘Regio in je Rugzak’-gedeelte is, in eerste instantie, een anderhalf jaar durend LOB-traject voor vo-leerlingen: zij maken een ontdekkingsreis door hun eigen regio, en krijgen daarbij een denkbeeldige ‘rugzak’ mee met informatie en LOB-opdrachten. Gedurende hun reis vullen ze die rugzak met souvenirs, zoals de verslagen van bedrijfsbezoeken en gesprekken die ze hebben gevoerd, maar ook met zelfkennis op het gebied van hun LOB-competenties. “Het wordt een rugzak vol ervaringen, maar ook een sleutel naar je toekomst.”

 

Rugzak in je Regio omvat voor leerlingen een LOB-traject met zes fasen. Hoe is het traject opgebouwd?

“Aan de hand van LOB-opdrachten genereert de slimme software in de eerste fase voor elke leerling een zogeheten DNA-profiel, met onder meer de kwaliteiten en competenties van de leerling. Mede op basis daarvan matcht het programma de leerling met een aantal bedrijven.
Tijdens speciale ‘Regio in je Rugzak’-evenementen kunnen bedrijven vervolgens aan de leerlingen laten zien wat ze precies in huis hebben. Vervolgens bezoeken de leerlingen minimaal twee bedrijven, om een idee te krijgen van de dagelijkse gang van zaken – ze zien in hun digitale omgeving welke initiatieven er zijn, en kunnen zich daar dan ook meteen voor opgeven.
De volgende fasen draaien om verdieping: leerlingen maken kennis met verschillende vakgebieden, bijvoorbeeld door een bezoek aan Bouwmensen of het Foodlab Limburg, en lopen bijvoorbeeld snuffelstages bij bedrijven.
De laatste fase draait om de keuze voor een vervolgtraject: de leerling bezoekt bijvoorbeeld een vervolgopleiding en spreekt met studenten die vertellen hoe die opleiding eruit ziet.

Bij elke fase krijgt de leerling LOB-opdrachten, die grotendeels afkomstig zijn uit de opdrachtenbank van het Expertisecentrum LOB. Het hele traject duurt ongeveer anderhalf jaar. Scholen kunnen zelf invullen hoe ze het precies vorm willen geven, maar wij adviseren om te beginnen in het jaar voordat leerlingen een keuze maken voor een profiel of vervolgstudie. Het platform is uit te breiden naar meer leerjaren.”

 

Jullie maken gebruik van slimme software om kennis en vaardigheden in beeld te brengen en om leerlingen en bedrijven te matchen. Hoe moet ik me dat voorstellen?

“De slimme software is vooral een hulpmiddel om de leerlingen aan het denken te zetten. De vraag ‘Wat zijn je kennis en competenties?’ vinden leerlingen vaak best lastig om te beantwoorden. De software helpt daarbij, bijvoorbeeld door inzichtelijk te maken welke competenties bij jou passen, op basis van wat jíj aanlevert. We hopen natuurlijk dat de leerlingen dan een ‘Oh ja!’-ervaring hebben, maar klopt het niet, dan komen er andere suggesties.”

 

De software helpt de leerlingen ook om een weg te vinden in de regio, door ze te matchen met bedrijven die passen bij hun DNA-profiel.

“Het werkt verschillende kanten op: de leerlingen die geen idee hebben welke kant ze op willen, helpen we om het zoekveld smaller te maken, en leerlingen die juist een smal toekomstbeeld hebben, krijgen extra opties waaraan ze misschien niet gedacht hadden. Het kan overigens ook zijn dat een leerling op een bepaald spoor zat, waarvan hij of zij bij nader inzien denkt: ‘Dit wordt ‘m toch niet’. Dat is óók waardevol.

Door het gebruik van die slimme software komen bedrijven in beeld waar leerlingen anders niet zo snel mee in aanraking zouden komen. De evenementenbranche trekt bijvoorbeeld enorm, omdat leerlingen er een duidelijk beeld bij hebben. Maar stel, je hebt als leerling een profiel dat past bij de evenementensector. Dan zou jij misschien ook wel een héle goeie begrafenisondernemer kunnen zijn, want dat valt feitelijk in dezelfde sector. Je hóeft niet die kant op, maar leerlingen krijgen nu tenminste wel een keuze.”

 

De nadruk ligt meer op een kennismaking met vakgebieden dan op specifieke beroepen. Waarom hebben jullie die keuze gemaakt?

“Een beroep is al heel specifiek. In instantie kun je beter wat breder kijken: ‘Welk vakgebied past bij mij?’ De zorg heeft bijvoorbeeld zoveel facetten: je kunt in een jeugdinstelling werken, of met ouderen, of meer de technische kant op. Hetzelfde geldt voor de bouw: wil je met je handen werken of liever ontwerpen? De eerste vraag is toch in welke sector jij je op je plek voelt.
We kennen in onze regio veel initiatieven waar leerlingen kunnen kennismaken met een vakgebied, bijvoorbeeld Bouwmensen Limburg, die laten zien wat de bouw inhoudt, CIVIL voor installatietechniek, Foodlab Limburg voor de horeca, en ProfCore voor de procesindustrie. Tijdens hun reis door de regio kunnen leerlingen daar onderzoeken in welk vakgebied ze zich het meest op hun plek voelen. Dat beroep, dat komt later wel, dat komt vanzelf op je pad.”

Hoe reageren bedrijven op Regio in je Rugzak?

“Heel enthousiast! Normaalgesproken verloopt voor hen het contact met het onderwijs best moeizaam: ze moeten veel moeite doen om met leerlingen in contact te komen, en soms gaan alle scholen ineens naar één bedrijf, als bekend is dat daar bijvoorbeeld rondleidingen mogelijk zijn. Nu hoeven bedrijven als eerste stap alleen een profiel aan te maken en krijgen ze de leerlingen bij wijze van spreken op een presenteerblaadje.
Een groot voordeel is ook dat dit project niet draait om eenmalige activiteiten. Bedrijven blijven via dit platform gedurende een aantal jaren met de leerlingen in contact, en de leerling kan de regio blijven volgen. Een leerling kan straks na het afronden van de opleiding aangeven: ‘Ik ben beschikbaar’, en bedrijven kunnen in de toekomst ook op het platform aangeven dat ze vacatures hebben.”

 

En de scholen?

“In de pilotfase hebben leerlingen hun profielen ingevuld; daar wordt nu mee verder gewerkt in LOB-lessen. Door corona hebben we vertraging opgelopen, de komende tijd gaan we echt de slag naar de praktijk maken. Hopelijk kunnen we binnenkort ook weer evenementen gaan organiseren.
De bedoeling is trouwens dat docenten ook een profiel krijgen. Die gaan dus net als de leerlingen hun eigen regio ontdekken en contact leggen met bedrijven. Zo wordt het voor hen ook gemakkelijker om onderwijs buiten de school vorm te geven. Er gebeurt in het onderwijs veel van bovenaf, we willen in dit project juist graag dat de leerlingen en de docenten ontdekken waar zíj mogelijkheden zien om LOB en de samenwerking met bedrijven verder vorm te geven.”

 

Straks stapt zo’n docent zèlf nog over naar een andere sector!

Lacht: “En dat is prima! Mijn werkgever SOML (Stichting Onderwijs Midden-Limburg, red.) juicht het toe dat je als docent een kijkje neemt in het bedrijfsleven, en omgekeerd: dat mensen vanuit het bedrijfsleven een of twee dagen gaan lesgeven. Dit project draait om kansen in de regio, en het gaat erom dat het bedrijfsleven en onderwijs ontdekken dat ze sámen dingen van de grond kunnen krijgen. Bedrijven zouden, wanneer ze een nieuw project opzetten, daar bijvoorbeeld ook onderwijs van kunnen maken. Ze kunnen dan via het platform rechtstreeks een docent benaderen en aangeven dat ze open staan voor gastlessen. Er komt interactie! Daar worden we allemaal beter van.”

 

Hoe gaat het de komende tijd verder?

“We gaan een ‘Regio in je Rugzak’-app ontwikkelen, omdat dat echt past bij hoe jongeren communiceren. We onderzoeken daarnaast of we dit project kunnen doortrekken naar het mbo, en we gaan Regio in je Rugzak ook koppelen aan Meet the Youngsters, een soortgelijk platform voor studenten van mbo, hbo en wo, zodat de leerlingen hun Rugzak-profiel kunnen meenemen naar hun vervolgopleiding. Dan hebben we een echt een mooie doorlopend leerlijn.

Tot slot zou het natuurlijk mooi zijn als we het aantal regio’s kunnen uitbreiden. We zoeken nu om te beginnen aansluiting in Noord-Limburg. Bij het voorvoegsel ‘Keyport Meets’ kun je ‘Keyport’ vervangen door de naam van elke andere regio. Wat blijft is ‘Regio in je Rugzak’. De leerlingen de éigen regio laten ontdekken, zodat ze oog krijgen voor alle kansen en mogelijkheden bij bedrijven in hun omgeving – daar gaat het om.”

 

 

Tips van Paul van Lienen

1. Zie het belang van samenwerking

Samen kun je echt veel meer. Dus onderzoek altijd eerst of je kunt samenwerken met andere scholen en met bedrijvenplatforms, en maak gebruik van elkaars expertise.

2. Je hoeft niet alles zelf te ontwikkelen

Wij gebruiken bijvoorbeeld LOB-opdrachten van het Expertisepunt LOB.

3. Denk aan de lange termijn

Voor ondernemers: zie samenwerking met het onderwijs als een investering die verder gaat dan je eigen bedrijf. Misschien komt de leerling later niet bij jóu terecht, maar kun je hem of haar wel behouden voor je vakgebied.  

 

 

 

Informatie

Contactpersoon: Paul van Lienen, info@regioinjerugzak.nl

www.regioinjerugzak.nl

Tekst: Anne Wesseling Fotografie: Hetty van Oijen

>

Doorstroomcijfers kunnen helpen om LOB op de kaart te zetten

Hoe kunnen we de aansluiting tussen havo en hbo verbeteren? De Hogeschool van Amsterdam (HvA) gebruikt de doorstroomcijfers om daarover met middelbare scholen in gesprek te gaan. Marieke Siebrecht (HvA) en Stéphanie Dockx (Hervormd Lyceum Zuid) vertellen over wat dat oplevert, onder meer voor LOB.

Hoe doen havoleerlingen het eigenlijk op het hbo? Hoeveel van hen halen hun propedeuse, hoeveel wisselen van opleiding, welk percentage zwaait af of stroomt door naar de universiteit? Hogescholen houden die doorstroomcijfers bij, maar vervolgens gebeurt er vaak niet zoveel mee richting vo-scholen.

Dat is jammer, vinden ze bij de Hogeschool van Amsterdam. Die cijfers kunnen juist een mooie aanleiding zijn om met de school in gesprek te gaan over hoe de aansluiting tussen havo en hbo verbeterd kan worden.

Dat is dus precies wat er sinds een aantal jaren gebeurt, vertelt Marieke Siebrecht, adviseur aansluiting vo-hbo aan de HvA. “In onze doorstroomrapportages geven we een overzicht van onder meer de instroom vanuit de school, hoeveel leerlingen hun propedeuse behalen en hoeveel leerlingen in het eerste jaar stoppen met de opleiding, met of zonder propedeuse. Die cijfers sturen we door naar ruim honderd toeleverende vo-scholen. Vervolgens selecteren we elk jaar vijftig scholen om over de cijfers in gesprek te gaan. Dat kunnen scholen zijn met een hoog aandeel in de instroom, scholen met een nieuwe decaan, of scholen waar we al even geen contact mee hebben gehad.”

Na een eerste gesprek met Marieke besprak Stéphanie Dockx, decaan havo-bovenbouw van het Hervormd Lyceum Zuid (HLZ), de doorstroomrapportage met haar schoolleiding.

Stéphanie, de meerderheid van jullie havo-leerlingen kiest voor een vervolgstudie op de HvA. Hoe waren de doorstroomcijfers?

“Niet goed. Toen ik de cijfers zag, schrok ik in eerste instantie: de uitval in het eerste jaar is vrij hoog, zeker in het vakgebied economie. Naar aanleiding van de gegevens ging ik in gesprek met mijn teamleider havo-bovenbouw. We vroegen ons af: waar ligt het aan? Is het de lesinhoud waardoor de aansluiting naar het hoger onderwijs niet optimaal blijkt? Ligt het aan de studievaardigheden van onze oud-leerlingen en kunnen ze bijvoorbeeld niet goed genoeg presenteren of reflecteren? Of ligt het aan de voorlichting en oriëntatie op een vervolgopleiding? Het was in elk geval genoeg aanleiding om samen nogmaals met Marieke in gesprek te gaan. Als school waren we benieuwd naar de oorzaak van die cijfers en vooral naar wat we eraan konden doen. Was het een combinatie van de drie genoemde factoren, of was er eentje die eruit sprong en waar we dus extra op moesten inzetten?”

Marieke: “Zo heel specifiek zijn de cijfers niet. We kijken vooral naar trends, en wat dat betreft kon ik Stéphanie eigenlijk meteen geruststellen: de uitvalcijfers van het HLZ zijn niet echt hoger dan gemiddeld op de HvA. Sterker nog, eigenlijk gaat het wel de goede kant op. Met uitval bedoelen we trouwens de studenten die bij ons in hun eerste jaar stoppen en zich daarna veelal opnieuw oriënteren op een opleiding. De meesten vinden het jaar daarna een beter passende studie. Ze hebben door hun eerste ervaring meer over zichzelf geleerd en weten beter wat bij hen past.”

Hoge uitvalcijfers op het hbo zijn dus niet per definitie alarmerend?

Marieke: “In de cijfers zitten veel nuances. Er zijn bijvoorbeeld studenten die na hun hbo-propedeuse doorstromen naar de universiteit. Daarbij: de opleidingen binnen het vakgebied economie zijn heel verschillend en juist de leerlingen met E&M profiel vinden het lastig daarin hun weg te vinden.”

Stéphanie: “Het is fijn om met Marieke van gedachten te wisselen, want ongeacht de cijfers vinden we het als school belangrijk om aan de aansluiting met het hbo te werken. We hebben om de paar maanden een gesprek met Marieke samen met de teamleider en leerjaarcoördinator havo bovenbouw.”

Marieke: “Daar gaat het uiteindelijk ook om: de doorstroomcijfers zijn voor ons ook vooral een aanleiding om met scholen in gesprek te gaan over hoe we de aansluiting kunnen verbeteren. Daarbij gaat het om drie dingen: om kennen, kunnen en kiezen. Kennen gaat over de vakinhoud, kunnen over hbo-vaardigheden en kiezen over de loopbaanoriëntatie.”

Leren kiezen is binnen LOB een belangrijk thema.

Stéphanie, hoe begeleiden jullie leerlingen daarbij? “Het begint al in de brugklas. Leerlingen maken veel keuzes, maar ze maken ze niet bewust. Dus dat is de eerste stap: ze daarvan bewust te maken. Waarom koos je voor deze school? Welk profiel kies je en waarom? Waarom kies je voor Spaans en niet voor Frans? In kleine stapjes worden de keuzes steeds belangrijker. We willen als school de komende tijd meer inzetten op die doorlopende leerlijn omdat we er het belang van inzien.

Het valt me op dat veel leerlingen bang zijn om keuzes te maken. Sinds de drempelloze doorstroom zijn er ook meer leerlingen die naar het vwo willen doorstromen en natuurlijk moedigen we dat aan. Maar soms is het ook zo dat ze nog niet weten wat ze willen en hun keuze voor een vervolgopleiding willen uitstellen. Vervolgens is de gedachte af en toe dat je na het vwo per se naar de universiteit moet ‘anders is het zonde’.”

Hoe haal je iets van die keuzestress weg?

Stéphanie: “Onder meer door uit te leggen dat een keuze meestal niet allesbepalend is en dat er meerdere wegen naar Rome leiden. Dat vergeten leerlingen en ouders soms. Als leerlingen bijvoorbeeld een profiel hebben gekozen waardoor ze uiteindelijk een vak missen dat ze later toch nodig blijken te hebben voor een opleiding die ze willen gaan volgen, kunnen ze daarvoor alsnog een certificaat behalen.”

Marieke: “Kiezen ís ook lastig. Je wordt er al snel onzeker van, er is zoveel keuze. Jongeren zien vaak wel de mogelijkheden, maar vinden het lastig om die aan zichzelf te koppelen. Ze kiezen er dan voor om zoveel mogelijk opties open te houden. Maar dat hóeft niet. Als je leert welke aspecten voor jou van belang zijn, ben je minder bang om keuzes te maken. Het gaat erom dat jongeren leren autonome keuzes te maken. Wat past bij jóu? Kunnen kiezen is een levensvaardigheid.”

Leiden jullie gesprekken ook tot meer samenwerking?

Stéphanie: “Ja, bijvoorbeeld bij de activiteit ‘Student in de klas’, dan vertellen studenten over hun ervaringen bij de overstap naar de HvA. We gebruiken ook een flow chart, een invulschema voor leerlingen. Daarbij vragen we hen expliciet of ze al weten wat ze willen gaan studeren, en kunnen ze kiezen uit ‘Ik heb nog geen idee’, ‘Ik twijfel’ of ‘Ik weet zeker wat ik wil studeren’. Met de leerlingen die het helemaal nog niet weten, wil ik een studiekeuzeworkshop doen.

Marieke bood aan om daarbij te helpen.” Marieke: “Wij hebben een ‘Hoe kies ik’-workshop ontwikkeld die daar goed bij aansluit. Daarin komt ook aan de orde wat er allemaal van invloed is op een keuze – alleen al zien dát het ingewikkeld is, helpt leerlingen om weer uit te ademen. Ik ben op mijn beurt trouwens heel benieuwd naar die flow chart en hoe Stéphanie daarmee werkt. Wij ontwikkelen naar aanleiding van de gesprekken met scholen soms ook nieuwe activiteiten en we verzamelen en ontwikkelen tools voor hbo-vaardigheden die we op onze website aanbieden.”

Marieke, binnen de faculteit Business en Economie is de uitval ook hoog omdat studenten vooraf geen duidelijk beeld hebben gekregen van de verschillen tussen de opleidingen.

Is dat reden om de voorlichting aan te passen? “Ja, bijvoorbeeld door minder vast te houden aan de voorlichting per studierichting. Het afgelopen studiejaar is door de faculteit Business en Economie een faculteitsbrede voorlichting ontwikkeld aan de hand van een casus over een sneaker. Dit sluit goed aan op de belevingswereld van aankomende studenten. Je kunt daar commercieel naar kijken: hoe zet ik die sneaker in de markt, aan wie kan ik hem verkopen? Je kunt kijken naar de financiële cijfers: wat moet je inkopen en hoe financier je dat? Je kunt het ook bekijken vanuit de logistiek, of vanuit HRM: hoe zorg je dat er goed voor de medewerkers van het bedrijf wordt gezorgd? Door het bedrijf op die manier van verschillende kanten te belichten, ontdekken leerlingen welke kant zíj interessant vinden en hoe ze dat kunnen koppelen aan, bijvoorbeeld, een opleiding Commerciële Economie of Finance & Control.”

Stéphanie, op het HLZ koppelen jullie LOB expliciet aan het profielwerkstuk. Daarbij gaat het ook om hbo-vaardigheden en studiekeuze. Hoe hebben jullie dat opgezet?

“We vinden het vooral belangrijk om onze havoleerlingen te stimuleren zich goed te oriënteren op vervolgstudies. We hebben het profielwerkstuk daarom gekoppeld aan voorlichtingsactiviteiten en stages [zie kader]. Voor elk onderdeel kunnen leerlingen punten verdienen. Al die LOB-activiteiten tellen dus mee voor het profielwerkstuk. Idealiter vormen de LOB-activiteiten dan een inspiratiebron voor een mooi profielwerkstuk en vice versa. De hoofdvraag voor je profielwerkstuk halen uit een interview met de baas van je stageplek, is natuurlijk prachtig.

Daarnaast vinden we het belangrijk om de samenhang te laten zien met de hbo-vaardigheden die leerlingen straks nodig hebben, zoals presenteren en reflecteren. Leerlingen zien die vaardigheden vaak als losstaand. Bij het PWS merken ze dat de trucjes die ze bij Engels leren om te presenteren, ook kunnen gebruiken bij de presentatie van hun profielwerkstuk. Zo worden ze zich hopelijk bewust van de samenhang. LOB helpt daarbij.”

Hoe kun je LOB nog meer inzetten om de aansluiting met het hbo te verbeteren?

Stéphanie: “Het zou mooi zijn als LOB meer een onderdeel kan zijn van elk schoolvak. Docenten zijn er nu ook al mee bezig, maar dat gebeurt vaak nog onbewust. Wanneer docenten bijvoorbeeld tijdens een les vertellen wat de leerlingen later kunnen doen met hun vak, zouden ze dat ook aan LOB kunnen koppelen: ’Als je dit interessant vindt, is misschien deze opleiding iets voor jou.’ Zo’n kort uitstapje tijdens de les geeft context.”

Marieke: “Dat is een belangrijk advies aan docenten: benoem het! Haal leerlingen even uit de lesstof en laat zien: zó kun je dit gebruiken, dít kun je er in de toekomst mee. Zo kun je leerlingen echt helpen.”

Stéphanie: “We kunnen wellicht docenten er ook meer bewust van maken hoe ze binnen het vakonderwijs al zouden kunnen aansluiten op het vervolgonderwijs. Ook op het gebied van hbo-vaardigheden. De HvA denkt hierin mee. Dat vind ik trouwens ook echt een pluspunt aan onze gesprekken: ze zijn een startpunt voor samenwerking in de toekomst. Marieke en ik hebben nu in ieder geval korte lijnen, we weten elkaar te vinden.”

Tot slot, wat zijn jullie adviezen voor vo-scholen?

Stéphanie: “Zoek actief contact met de hogescholen waar je leerlingen naar toe gaan. Het loont om je netwerk uit te bouwen en je houdt er goede contacten aan over. Het belangrijkste is om LOB bij de schoolleiding op de kaart te krijgen. Als je de schoolleiding mee hebt, kan er meer. Bij ons op school wordt LOB en de aansluiting met het vervolgonderwijs sterk gestimuleerd vanuit de schoolleiding, maar ik hoor vaak dat dat op andere scholen niet vanzelfsprekend is.”

Marieke: “Voor die gesprekken kunnen cijfers cruciaal zijn. Ga dus achter die doorstroomcijfers aan. Want let op, wij versturen onze cijfers voornamelijk naar de schooldecanen. Schoolleiders krijgen daarnaast de doorstroomcijfers van álle leerlingen vanuit het NCO, het Nationaal Cohortonderzoek Onderwijs. Een gesprek hierover tussen schooldecaan en management wordt niet altijd gevoerd. Vraag die cijfers dus op, want het kan je helpen om een gesprek over LOB te voeren. De cijfers leveren vragen op. Stél die. Dan ga je als vo-school ook merken: je bent maar een stukje in de leerloop-baan van de leerling. Ook wij zijn, als hbo, een stukje. Het is fijn als die losse stukjes op elkaar aansluiten, zodat daar een leerlijn in zit.”t en de leerlingen van havo 4 een meeloopstage. In het ideale geval hangt die samen met het onderwerp van hun profielwerkstuk (maar dat is geen must). 

 

LOB en het profielwerkstuk

Op het Hervormd Lyceum Zuid is het profielwerkstuk in havo 4 gekoppeld aan LOB. Dat gebeurt in vier stappen.

1.  In november en december bezoeken de leerlingen verplicht minimaal één open dag. Het driehoeks-gesprek met ouders, mentor en leerling begint daarna met een korte reflectie op die LOB-activiteit. Daarbij presenteren de leerlingen aan hun ouders en mentor wat ze hebben gedaan en wat dat hen heeft gebracht (of níet heeft gebracht, ook dat is waardevolle informatie).

2. In februari bezoeken de leerlingen een regionale voorlichtingsavond. Ook dit is een verplicht onder-deel. Dit bezoek wordt voorbereid in de mentorlessen en na afloop reflecteren de leerlingen op hun ervaringen: wat hadden ze eraan en wat zijn hun vervolgstappen? In de mentorles vertellen ze aan hun medeleerlingen welke voorlichtingen en open dagen ze hebben bijgewoond, en waarom een studie wel of niet bij hen past. 

3. In maart organiseert het HLZ een PWS-startweek. Die week begint met PWS-presentaties van havo 5-leerlingen, zodat de leerlingen van havo 4 een idee krijgen van wat er verwacht wordt. Zelf zetten ze in die week de eerste stappen: ‘Waar liggen mijn interesses en hoe koppel ik die aan een hoofdvraag voor mijn PWS?’ 

4.  Tot slot lopen de leerlingen van havo 4 een meeloopstage. In het ideale geval hangt die samen met het onderwerp van hun profielwerkstuk (maar dat is geen must).

 

 

Informatie

Informatie Op de website van de Hogeschool van Amsterdam is veel informatie en materiaal beschikbaar voor decanen en mentoren, niet alleen over hbo-opleidingen maar ook over hbo-vaardigheden. Ook zijn er instrumenten en materialen beschikbaar die scholen kunnen inzetten bij de keuzebegeleiding en het ontwikkelen van hbo-vaardigheden. www.hva.nl/scholen  

Tekst: Anne Wesseling Fotografie: Hetty van Oijen

>

Gilde: super trots op de route praktijkleren met praktijkverklaring in het mbo

Omdat mensen zonder startkwalificatie een relatief kwetsbare positie op de arbeidsmarkt hebben, ontwikkelde SBB in samenwerking met een aantal partners en in opdracht van de ministeries van OCW en SZW een pilot praktijkleren mét praktijkverklaring in het mbo.

Het is een scholingstraject op maat dat past zowel bij de deelnemer als bij het bedrijf. Deze nieuwe leerroute is bedoeld voor mensen voor wie het behalen van een mbo-diploma (inclusief entree) of mbo-certificaat (nog) niet haalbaar is. Met een praktijkverklaring kun je laten zien wat je kunt en wat je hebt geleerd in de praktijk. Hierdoor neemt het zelfvertrouwen toe en wordt de kans op het vinden van duurzaam werk vergroot.

De leerroute is op maat en bestaat uit van tevoren afgesproken werkprocessen van een mbo-opleiding (kwalificatiedossier) die studenten moeten doorlopen.

>

LOB op de Open Schoolgemeenschap Bijlmer

De leerlingen perspectief geven, dat is het belangrijkste

Op Open Schoolgemeenschap Bijlmer in Amsterdam Zuidoost draait LOB vooral om perspectief, aldus directeur-bestuurder Maryse Knook. “Praat met leerlingen over hun dromen en ambities. Laat zien dat de wereld ook voor hén open ligt.”

Toen Maryse Knook haar team een YouTube-filmpje doorstuurde over bouwplannen in Amsterdam Zuidoost, maakte een docente er meteen een opdracht van voor haar leerlingen: ‘Welke beroepen kom je allemaal tegen in dit filmpje?’ Architect, die was gemakkelijk, die had iedereen. Maar er kwamen nog veel meer banen langs: beroepen in de bouw, een secretaresse, een stadsdeelbestuurder, gemeenteambtenaren, er was een school waar natuurlijk docenten werkten, maar ook een conciërge… Leerlingen reageerden verrast: waren er zóveel beroepen?

“Je hoorde hun hersens kraken,” zegt Maryse Knook. “Ze zagen ineens zoveel mogelijkheden.” Knook is directeur-bestuurder van de Open Schoolgemeenschap Bijlmer, een school met zo’n 1400 leerlingen in de richtingen vmbo (basis, kader en TL), havo en vwo. LOB ligt haar al langer aan het hart: eerder in haar loopbaan was ze loopbaanadviseur.

De wereld van de leerlingen groter maken en dromen naar boven halen, daar gaat het om bij LOB, zegt ze. “En vervolgens: aangeven dat het kán. Dat de wereld voor je open ligt. Oók als je uit Amsterdam Zuidoost komt. Dus perspectief bieden, dat is echt het belangrijkste.”

Waarom is dat perspectief zo belangrijk?

Maryse Knook: “Omdat het iets heel essentieels is voor leerlingen, zeker voor leerlingen uit dit stadsdeel. Zij krijgen dat perspectief namelijk niet vanzelfsprekend aangereikt. Voor veel van onze leerlingen is de wereld beperkt. Ze komen het stadsdeel niet uit, ook niet in de vakantie. Bovendien, ze verdienen het ook – ze hebben zoveel kwaliteiten, maar die komen minder snel naar boven dan in een gezinssituatie met hoogopgeleide ouders en voldoende geld voor bijlessen. Het is mooi dat je als school kunt helpen hun wereld te vergroten en het belangrijk om dat ook uit te stralen: ‘Ik zie je, je hebt talent. Die wereld ligt ook open voor jóu’.”

De OSB werkt met een tweejarige brugklas met heterogene groepen. Pas aan het begin van jaar drie is er een splitsing tussen vmbo en havo/vwo. Maakt dat uit voor LOB?

“Nee, in de klassen een en twee is LOB voor alle leerlingen hetzelfde. In het tweede jaar gaat LOB vooral over het onderzoeken wat bij je past en wat je talenten zijn. Of je luchtverkeersleider of timmerman wilt worden, maakt daarbij niet zoveel uit.

Wat wel ontzettend belangrijk is, is dat leerlingen sámen ontdekken wat er te koop is en wat bij hen past. Dat gebeurt in de les en in projecten binnen en buiten de school. De leerlingen kunnen elkaar daarbij ook prima bevragen. Veel leerlingen weten helemaal nog niet wat ze willen worden, hun toekomstdromen gaan niet verder dan voetballer, advocaat of arts. We hébben een paar voetballers op school, vanochtend sprak ik toevallig nog een leerlinge die al meedeed met de selectie van Ajax onder de zeventien. Maar dat is niet voor alle leerlingen weggelegd, dus we helpen leerlingen om na te denken over de toekomst.

Overigens: LOB is niet alleen een apart vak, het zit bij ons ook echt in de haarvaten van de school. We beginnen bijvoorbeeld alle lessen met een kringgesprek, en sluiten de lessen ook af met een kringgesprek. Daarbij gaat het over de inhoud van de les, over het bepalen van je leerdoelen, maar ook over hoe het met leerlingen gaat en wat hun interesses zijn. Ze leren daarin bijvoorbeeld ook al feedback geven.”

Een voorbeeld van een LOB-project is de Week van de Ambitie die jullie organiseerden. Wat hield die precies in?

“Het was een superintensieve week: leerlingen bepaalden hun eigen leerdoelen, brachten hun netwerk in kaart, ontwierpen hun eigen visitekaartjes en volgden workshops over onder meer beleggen, zelfrijdende auto’s of forensische opsporing. Ook waren er speeddates waarbij leerlingen professionals interviewden. We hadden daarvoor zo’n zeventig ouders en mensen uit de buurt gevraagd om mee te werken, dat ging van stewardess en piloot tot arts en dj. Vooraf hadden de leerlingen al nagedacht over vragen die ze konden stellen. Alleen al een vraag als ‘Waarom bent u dit vak gaan doen?’ of ‘Wist u op uw zestiende al wat u wilde worden?’, leidde tot boeiende gesprekken.

De week werd afgesloten met presentaties aan de eigen klas, waarin leerlingen aan elkaar vertelden wat ze hadden geleerd. Het trof me hoe makkelijk ze dat deden en hoe goed ze elkaar feedback gaven – dat is echt de invloed van de oefening die ze in de kringgesprekken hebben gehad.”

Nog een bijzonder project: vlak voor de coronaperiode liepen twintig leerlingen van de OSB mee op de redactie van het Nederlandse tijdschrift Vogue.

“Ze werden geïnterviewd en er was een fotoshoot waarin leerlingen gefotografeerd werden in hun favoriete outfit. Drie van onze leerlingen stonden op de cover van het oktobernummer 2020. Dit project kwam tot stand via de schoonzus van een van onze docenten, die bij Vogue werkte. Het tijdschrift wilde meer diversiteit laten zien en zo kwamen we met elkaar in contact. Dit was ook echt een voorbeeld van hoe de wereld van leerlingen plotseling veel groter kan worden. Het gevoel bij de leerlingen achteraf was ‘Wow, ik dóe ertoe, ik mag er zijn!’ Dat is waar het om gaat.”

Welke rol speel jij als schoolleider bij LOB?

“Het belangrijkste is dat ik mijn netwerk inzet voor mijn leerlingen. Ik heb een behoorlijk netwerk met bedrijven en instellingen in Amsterdam Zuidoost en daarbuiten. Daardoor kan ik samen met decanen lijnen uitzetten, bijvoorbeeld als het gaat om stages – de decanen richten zich op de uitvoering, ik leg de contacten op bestuursniveau.

Mijn netwerk schakel ik ook in voor individuele leerlingen. Bij de laatste diploma-uitreiking vertelde een leerling dat hij sportanalist wilde worden. Ik heb hem gevraagd of hij al iemand kende in de sportwereld. Want we hébben die contacten, bijvoorbeeld bij de Arena, Ajax of bij AT5. Dus: ’Stuur maar een mailtje, jij bent aan zet!’ Dat blijft wel een stap voor een leerling, maar op die manier kan ik wel helpen om de drempel te verlagen. Verder word ik natuurlijk regelmatig geïnterviewd door leerlingen en binnenkort loopt een leerling een dag met me mee. Ik maak graag een praatje met leerlingen, en dan gaat het ook al snel over dromen en ambities.”

Heb je een voorbeeld van hoe een gesprek een LOB-gesprek kan worden?

“Een tijdje geleden boog onze jongerenrechtbank zich over het geval van een leerling die een mes had meegenomen naar school. Een ernstige zaak, maar de leerlingen in de rechtbank snapten zijn verdediging wel: dat hij het had gedaan omdat hij eigenlijk zelf bang was op straat. Uiteindelijk werd besloten dat hij met mij in gesprek zou gaan over hoe we de veiligheid op school nog verder zouden kunnen verbeteren. Dat werd een ongelofelijk leuk en zinvol gesprek, over zaken als: Wat gebeurt er als je een mes zou moeten gebruiken, wat kunnen we doen als school? Het was voor mij ook leerzaam, maar ook hier weer vond ik het vooral belangrijk om de leerling perspectief te bieden: wat zijn jouw dromen, wat wil jij doen, hoe koppel je dat aan veiligheid? Uiteindelijk was het ook echt een LOB-gesprek.”

Je bent ook een afwisselende loopbaan gehad, je was onder meer loopbaancoach. Wat geef je leerlingen mee?

“Vooral: wees niet bang om in je opleiding een verkeerde keuze te maken. Mensen van mijn generatie dachten altijd dat we op ons 65ste met pensioen zouden gaan en vaak bij hetzelfde bedrijf zouden blijven. Leerlingen nu weten niet op welke leeftijd ze later kunnen stoppen met werken en ze weten ook niet wat voor banen er in de toekomst zijn. Mijn advies aan hen is daarom: ‘Ga iets doen dat nú bij je past, iets dat je leuk vindt en waar je energie uit haalt. Je kunt altijd iets anders gaan doen.’

Mijn tweede advies is: ‘Zet altijd zo hoog mogelijk in’. Dat geldt voor zowel docenten als leerlingen. Lef is de eerste stap. Wil je bij een bedrijf een dag meelopen, vraag dan of je met de directeur mee kunt lopen. Heb je geen naam, typ dan op LinkedIn de naam in van het bedrijf en ‘directeur’, en benader die gewoon. Want echt: íedereen zegt ja. Ze vinden het allemaal veel te leuk! En de leerlingen groeien drie meter, door zo’n ervaring. Het geeft ze de boodschap dat ze ertoe doen. Ze krijgen het gevoel dat alles kan, en dat de wereld voor hen open ligt.”

 

Drie LOB-tips van Maryse Knook:

1 Schroom niet om je schooldirecteur in te zetten voor je netwerk. Dat geldt voor docenten én voor leerlingen.

2 Zet zo hoog mogelijk in. Wil je bij een bedrijf een dag meelopen, vraag dan of je met de directeur mee mag lopen.

3 Wees niet bang om een verkeerde studiekeuze te maken. Ga iets doen wat nú bij je past en waar je energie uit haalt – je kunt altijd iets anders gaan doen. 

 

Tekst: Anne Wesseling Fotografie: Hetty van Oijen

>

LOB op het Grafisch Lyceum Rotterdam

Wees creatief en kies een vorm die past bij je school en je studenten

Creatief, innovatief en eigenwijs. Dat is hoe het Grafisch Lyceum Rotterdam zichzelf omschrijft. En ja, dat heeft ook invloed op de aanpak van LOB. Sectordirecteur Ron van As en bestuurder Rianne van der Meij vertellen waarom ze kozen voor de term ‘profiel’ in plaats van ‘LOB’, en waarom opleidingen en docenten ruimte moeten krijgen om het traject op eigen wijze in te vullen. “Voor studenten Audiovisueel is een filmpje veel logischer dan een schriftelijk verslag.”

Waar gebeurd: in het trappenhuis van het Grafisch Lyceum Rotterdam stond een studente te huilen, want ze moest een stageadres bellen en had geen idee wat ze moest zeggen. Een klasgenoot sprak haar moed in: ‘Je moet gewoon zeggen waar je goed in bent!’ “Het is mooi hoe ze elkaar dan coachen”, zegt Rianne van der Meij, bestuurder van het Grafisch Lyceum Rotterdam (GLR). ‘Maar het is jammer dat ze niet al twee jaar eerder in de les hiermee bezig zijn geweest. Daar kunnen we in het onderwijs écht meer in doen.”

LOB was daarbij belangrijk, dat besef was er wel, een paar jaar geleden op het GLR (500 vmbo- en 3600 mbo-studenten). Maar hoe het vorm te geven in de praktijk? Met die vraag gingen Rianne van der Meij en sectordirecteur/projectleider Ron van As aan de slag.

Eerst door ‘in het land’ te informeren bij andere scholen en docentennetwerken naar voorbeelden, en toen dat niet veel opleverde (“Iedereen was ermee aan het stoeien”) door binnen de eigen school onderzoek te doen. Ron van As: “Er waren al veel LOB-activiteiten, maar er was geen samenhang. Diverse opleidingen hadden al LOB-methoden. Die hebben we naast elkaar gelegd en de gemeenschappelijke factor gezocht: waar vinden we elkaar? Wat is de rode draad?” Rianne van der Meij: “Vorig jaar waren er zoveel ideeën dat we zeiden: nú willen we het totale verhaal voor deze school formuleren in een visie en duidelijke kaders.” Die documenten liggen er nu. De visie berust op twee pijlers. Om te beginnen moeten álle studenten met LOB in aanraking komen – dus niet alleen de studenten met wie het tijdens de studie heel goed of juist minder gaat. In de tweede plaats moet het beleid niet dwingend worden. “We hebben veel opleidingen, op verschillende niveaus. Er moet binnen die opleidingen ruimte zijn om een eigen contextrijke invulling aan LOB te geven.”

Elke mbo-student gaat tijdens zijn of haar opleiding in elk geval twaalf ‘profielgesprekken’ voeren. Wat meteen opvalt: jullie kiezen voor het woord ‘profiel’ in plaats van ‘LOB’.

Ron: “Op het portal ‘Mijn GLR’ heet het ook ‘Mijn profiel’. Het zijn ‘profielgesprekken’ en we hebben het over een ‘profielcoach’. We kozen hiervoor omdat we het uit de categorie ‘vaag’ wilden halen, waar LOB voor veel docenten toch een beetje in zit. Voor studenten is het ook duidelijker. Het woord ‘profiel’ raakt meer aan zaken als je CV en je profiel op LinkedIn. We maken nu een onderscheid tussen de ‘warme’ en de ‘koude’ kant. De warme kant zit in het mentoraat; de mentor is sociaal-emotioneel betrokken. De profielcoach zit aan de koude kant en heeft een meer zakelijke rol.

Die verschillende rollen willen we eerst duidelijk hebben. Die zachte kant, het zorgen, dat doen we al heel goed. Als er problemen zijn, zíjn we er voor onze studenten. Maar LOB gaat over bewustwording, dat is iets anders. Bij de eerste evaluatie van de profielgesprekken zei een docent: ‘Ik begon al meteen met de verkeerde vraag. ‘Hoe voel je je?’ Maar dat is een vraag voor de mentor, niet voor de profielcoach’.”

Hoe gaat het traject de komende tijd vorm krijgen?

Ron: “We hebben om te beginnen een vakgroep ingesteld met uit elk docententeam een vertegenwoordiging. Dat zijn de ambassadeurs, die echt het belang hiervan inzien en meegaan in het idee dat onderwijs meer is dan alleen opleiden, dat het ook gaat om persoonsvorming. Die early adopters gaan we omarmen. De visie en de kaders helpen al enorm, de vakgroepen hebben nu houvast als het gaat om de koers. De profielcoaches krijgen handvatten voor een goed profielgesprek. Dat zijn we nu aan het optuigen. Maar in de formatie moet er ook rekening mee gehouden worden, en er moeten uren voor beschikbaar zijn. Dat worden onze aandachtspunten voor de komende tijd. Het uiteindelijke doel is om LOB te integreren in het beroepsonderwijs. Maar dan moeten alle docenten daarin mee willen, en de doelstelling met het belang van LOB moet voor iedereen duidelijk zijn, zo ver zijn we nu nog niet. Daarom hebben we het voorlopig naast de beroepsvakken gezet, als aparte leerlijn in een eigen traject.”

Jullie laten ruimte voor individuele invulling bij de studies. Heb je een voorbeeld van hoe dat eruit kan zien?

Ron: “Denk aan opdrachten die qua vorm passen bij onze studenten. Onze studenten zijn geen schrijvers, een filmpje maken ligt meer voor de hand dan een geschreven verslag. Bij Audiovisuele Media maken studenten bijvoorbeeld een visuele learning map. Een vraag daarbij is: ‘Wat heeft gezorgd dat je enthousiast werd voor deze opleiding? Was er bijvoorbeeld een filmpje of een beeld dat voor jou de doorslag gaf? Sluit dat inderdaad aan bij deze opleiding?’ Dan maak je iets concreet van wat de studenten echt zoeken in de opleiding. ‘Wat wil je later worden?’ is wat dat betreft een veel te brede vraag.”

Denk je dat studenten door de profielgesprekken minder gaan switchen tussen opleidingen?

Rianne: “Het zal ertoe bijdragen dat ze zich sneller bewust worden van wat de opleiding van ze vraagt en of een beroep echt bij ze past. Het kan ook eerder evident maken dat ze bij een opleiding niet goed zitten. Ik ben niet benauwd dat er veel studenten verdwijnen. Ik denk wel dat we bewustere studenten krijgen, en dat ze er bijvoorbeeld niet pas tijdens hun stage achterkomen dat dit niet hun studie is.”

Ron: “Veertig procent van de studenten gaat overigens na de studie al iets anders doen.” Rianne: “Als je dat bewust doet, is daar niets mis mee. Je hebt nog steeds een mbo-diploma, je hebt veel geleerd over jezelf. Je bent een wijzer mens, op je twintigste.” Ron: “De profielgesprekken helpen ook bij die persoonsvorming. Het gaat ook over hoe je omgaat met boosheid en stress, en over vragen als ‘Hoe ben ik als medewerker? Hoe word ik een prettig mens om mee te werken – ook voor mezelf?’ Het is bijna ‘leren leven’.”

Je zei net al: onderwijs gaat over méér dan alleen opleiden, het gaat ook over persoonsvorming. In hoeverre is dat een taak van het onderwijs?

Rianne: “Het onderwijs draait volgens mij om drie dingen: het leren van een beroep, opgroeien als mens én het vinden van je plek in de samenleving. Het gaat erom dat we mooie volwassenen afleveren en ik zie mezelf daarbij ook als opvoeder. LOB is ook verbonden met burgerschap. Hoe sta je in de wereld, welke plek in de maatschappij past bij jou? Wil je bijvoorbeeld liever in vaste dienst, of ben je echt op je plek als ZZP’er? Dat zijn hele relevante vragen, zeker binnen de grafische sector.”

Ron: “Wat mij triggerde waren gesprekken met bedrijven over wat ze daar belangrijk vinden. Dat is altijd persoonsgebonden, het zit minder direct in kennis en vaardigheden. Bedrijven zoeken in de eerste plaats mensen met een open houding, die nieuwsgierig, enthousiast en betrokken zijn en zich willen ontwikkelen. Ze willen iemand die de mores en sores van het bedrijf aanvoelt. Ze beginnen nooit over computerprogramma’s waar studenten mee kunnen werken – maar in het onderwijs hebben we ons tot nu toe juist dáárop gericht. Op de machines, de techniek en de software. De rest moeten studenten dan maar zelf ontdekken.” Rianne: ‘Na een pilot zeiden studenten: ‘LOB, ik snapte eerst niet waar het om ging, maar het was zó waardevol, zulke gesprekken heb ik thuis niet eens!’”

Dan voldoet LOB wel aan een behoefte.

Rianne: “We gaan er te gemakkelijk van uit dat er thuis ondersteuning is, maar voor veel studenten is die er niet. Daar komt bij: het idee is altijd ‘Als je maar hard genoeg werkt, kun je álles bereiken’. Maar studenten staan van alle kanten onder druk, van ouders, vrienden, van zichzelf. Als iedereen iets anders vindt, zit je klem. Daarom is het zo belangrijk om te ontdekken wat echt bij jóu past.”

Ron: “Er wordt veel van jongeren gevraagd, zeker van de 16- tot 19-jarigen. Ze moeten zoveel keuzes maken. We gaan er gemakkelijk van uit dat ze hun weg wel vinden. We merken dat ze bijvoorbeeld moeite hebben om hun tijd in te delen, en om keuzes te maken over geld. Veel studenten zitten krap, ook dat geeft stress. We zien het in de toename van zorgvragen. Maar bij LOB gaat het ook gewoon om vaardigheden. Studenten zijn zo gewend om via beeldschermen te werken, dat het soms al een enorme barricade is als ze moeten opbellen naar een stageplek, en vertellen waar ze goed in zijn. Terwijl: ontdekken waar je goed in bent, en dat ook tegenover anderen durven erkennen, dat kun je gewoon oefenen. Bijvoorbeeld tijdens de profielgesprekken en in de les.”

Verandert door dit traject ook de taak van de docent?

Rianne: “Het vraagt meer van het docentschap. Eigenlijk komt er een heel vakgebied bij. Het vraagt dat je op de hoogte bent van wat de student tijdens de studie meemaakt, dat je kunt spiegelen op het onderwijstraject. Het gaat over timing: welke loopbaanvraag stel je in welke fase van de studie?” R

on: “Een belangrijk punt is wel dat hier in de werving van docenten nog geen aandacht voor is. We vragen van nieuwe docenten wel praktijkervaring, maar we vragen nog niet dat ze gemakkelijk contact maken met studenten.”

Rianne: “Terwijl, je beroep is ‘docent’, niet ‘cameraman’. Je zou trouwens verwachten dat LOB inmiddels op de lerarenopleiding ook aan bod komt, maar daar zit het niet in het curriculum. Dat vind ik een gemis. Studenten op lerarenopleidingen leren wel om oudergesprekken te voeren, en mentorgesprekken met studenten. Burgerschap en LOB horen daar ook bij. Ik zou er voor willen pleiten dat studenten op lerarenopleiding er ook mee in aanraking komen.”

Wat wordt de eerstvolgende stap?

Ron: ‘De LOB-ambassadeurs en de vakgroep moeten stevig staan en daarna gaan we het beleid verankeren in projecten voor volgend schooljaar. We gaan ons nu eerst richten op de communicatie. Er komt op school een campagne over het profielgedeelte, en we gaan het idee verspreiden binnen de studies, het team en het management. Ik denk aan het opnemen van een filmpje, van pakweg anderhalve minuut.”

Rianne: “Onze studenten zijn geen schrijvers, maar onze docenten zijn ook geen lezers. We kiezen bij de voorlichting in ieder geval een vorm die past bij onze school!”

LOB Tips van Rianne van der Meij: 

Maak gebruik van wat er al is en vertaal dat naar je school”

“Mijn rol als bestuurder is enthousiasmeren en faciliteren. Ik zie om me heen dat bestuurders LOB wel belangrijk vinden, maar niet zo urgent dat er heel actief op wordt gestuurd. Het helpt als het College van Bestuur het belang van LOB niet alleen uitdraagt maar er ook echt werk van maakt. Zorg om te beginnen voor een projectgroep die goede doorsnede is van je school, en maak samen een kader en een visie. Net als bij een vakgroep Nederlands moet er ook voor LOB een groep docenten zijn die de scholingen doet, ideeën uitwisselt en plannen maakt. Zorg ook voor ruimte in het programma, zodat docenten en teamleiders het kunnen vertalen naar de school en naar de opleiding. Maak vooral gebruik van wat er al is. Je hoeft het wiel niet uit te vinden. Maar je wilt het wel vertalen naar je school en naar je opleiding.”

 

LOB Tips van Ron van As: 

Begin met een LOB-scan”

““Haal LOB uit de ‘mistige’ hoek, maak het concreet en laat het gaan over wat voor studenten op dát moment gaande is. Profielcoaches moeten goed op de hoogte zijn van opdrachten en de context van de studie. Sluit in de gesprekken bijvoorbeeld ook aan bij de stage. Betrek de stagebegeleiders erbij, die voeren die gesprekken vaak al. Verder: wees creatief in de vorm die je aan LOB geeft. Kijk naar je studenten en laat ruimte voor een eigen invulling. Laat ze liever geen ellenlange verslagen maken, het is al heel wat als ze kunnen reflecteren. Is er op school nog geen LOB-beleid, begin dan met een LOB-scan, die maakt snel duidelijk waar de aandachtspunten liggen.””

Tekst: Anne Wesseling, Fotografie: Hetty van Oijen

>

Durf hoge verwachtingen te hebben van een leerling

Louise Elffers over LOB en kansengelijkheid in het onderwijs

Docenten adviseren aan het eind van groep 8 vaak te voorzichtig. Met goede bedoelingen, ze willen leerlingen behoeden voor een faalervaring. Maar juist leerlingen met een achterstand hebben baat bij hoge verwachtingen, betoogt Louise Elffers, directeur van het Kenniscentrum Ongelijkheid.

Ze maakt het regelmatig mee, als ze ergens spreekt over kansengelijkheid in het onderwijs: dat een leraar of schooldirecteur zegt: “Die cijfers over onderadvisering zullen wel kloppen, maar wij geloven op onze school heel erg in kansengelijkheid en wíj maken altijd een zorgvuldige afweging.’ Dat er goede bedoelingen zijn, gelooft ze graag; niemand zit met valse bedoelingen leerlingen tegen te houden. ‘Maar goede bedoelingen zijn niet genoeg’, zegt Louise Elffers, directeur van het Kenniscentrum Ongelijkheid. ‘Het punt is: juist als je heel erg gelooft dat je bezig bent met gelijke kansen, doe je onbewust soms juist het tegenovergestelde. Bijvoorbeeld doordat je te beschermend bent of je verwachtingen naar beneden bijstelt, en daarmee bepaalde leerlingen onbedoeld tegenhoudt.’

Het pijnlijke gevolg: juist op scholen met kinderen van minder of niet in Nederland geschoolde ouders, komt vaker onderadvisering voor.

Wat is daaraan te doen? En hoe kan LOB helpen om kansengelijkheid in het onderwijs te bevorderen?

 

Er zijn, is je stelling, in het onderwijs mechanismen die zorgen voor kansenongelijkheid. Klopt het dat dat ook met name zit in de overstap van basisonderwijs naar de middelbare school?

‘Niet alleen daar, maar het is wel een brandpunt van ongelijkheid. Daar gaan schoolloopbanen verder uit elkaar lopen naar sociale achtergrond. Kinderen gaan in Nederland relatief laat naar school en we selecteren ze vroeg, dus hebben ze maar een paar jaar de tijd om zich aan de hand van het onderwijs te ontwikkelen. Dat is relatief kort, vooral voor leerlingen die meer van de school afhankelijk zijn voor de ontwikkeling van hun leerpotentieel, omdat ze van huis uit niet zoveel meekrijgen als andere kinderen. Daar zit dus al een verschil in kansen.

Maar we zien daarnaast dat leerlingen die in groep 8 op gelijk niveau presteren, tóch ongelijk geselecteerd worden voor het vervolgonderwijs. Als de ene leerling anderstalige ouders heeft, is de neiging bijvoorbeeld om wat voorzichter te adviseren. Leraren zitten echt niet bewust te discrimineren, het gebeurt met de beste bedoelingen. Maar als je een kind op basis van zijn achtergrond vooral ziet als een kwetsbare leerling, worden we snel te voorzichtig: “Jij presteert weliswaar op vwo-niveau, maar ik zie jou toch niet zo erg op dat gymnasium. Doe maar niet.” Door corona kwamen die ongelijkheden nog scherper in beeld. Leerlingen die te maken kregen met onderadvisering, hadden niet de mogelijkheid om aan de hand van de eindtoets alsnog een hoger advies te krijgen. We zien dat er lager is geadviseerd in het jaar dat er geen eindtoets is gegeven en dat de sociale ongelijkheid in de adviezen weer toenam. Dat liet weer zien: hoe minder gestandaardiseerde toetsen, hoe meer die ongelijkheid erin komt. Vandaar mijn pleidooi: pin leerlingen alsjeblieft niet te vroeg vast op een niveau, maar zorg juist dat ze in het voortgezet onderwijs ruimte hebben om alsnog te groeien en te laten zien dat ze misschien meer in hun mars hebben.’

 

Jouw oplossing is om later te selecteren.

‘Ja, maar niet om later te differentiëren, dat is een belangrijke nuance. Ik zeg niet dat alle leerlingen op de middelbare school drie jaar lang hetzelfde onderwijs moeten krijgen. Dat is vaak de eerste paniek: “Maar kinderen die goed kunnen leren worden daarmee tegengehouden!” Nee. Het gaat erom dat de definitieve selectie wordt uitgesteld.

Leerlingen die zich in groep 7 en 8 al dood vervelen op de basisschool, kunnen prima op een hoger niveau instromen, en op het hoogste niveau wiskunde volgen, bijvoorbeeld. Net zo krijgen leerlingen die veel extra begeleiding nodig hebben, ook op hún eigen niveau les. Waar het om gaat is dat er binnen de school ruimte is voor leerlingen om dat instroomniveau te ontstijgen of juist een stapje terug te doen Er zit tussen leerlingen op de verschillende niveaus een veel grotere overlap in vaardigheidsniveau dan vaak gedacht. Zeker voor leerlingen voor wie het niveau zich nog niet volledig heeft uitgekristalliseerd, is het gunstig als ze de ruimte krijgen om een hoger niveau te proberen als het lekker gaat, of juist een stapje terug te doen als dat hogere niveau toch te pittig blijkt. Zonder dat dat betekent dat een leerling van school af moet, of dat het negatieve consequenties heeft voor een school als het gaat om de rendementsberekening. Die flexibiliteit zit leerlingen voor wie het wél al heel duidelijk is op welk niveau ze functioneren niet in de weg.

Ik denk dat zo’n brede scholengemeenschap bovendien voor leerlingen op alle niveaus een interessant aanbod kan geven, omdat je kunt verbreden, verdiepen, versnellen, vertragen, en ook je breder kunt oriënteren. Op het gymnasium krijg je nooit de kans om een keer met je handen te werken, of om te ontdekken dat meubelmaker iets voor je kan zijn. Waarom eigenlijk niet? En misschien zijn er ook wel havisten die het leuk vinden om Grieks en Latijn te leren.’

Welke rol zou LOB spelen, als je het onderwijs op deze manier organiseert?

‘LOB is daarbij de centrale motor. Om te beginnen omdat er meer overstapmomenten zijn, en ook meer verbredings-, verdiepings- en versnellingsmogelijkheden, zodat je eigenlijk continu met zo’n leerling in gesprek bent over hoe het gaat: “Waar wil je uiteindelijk naar toe, waar sta je nu, wat zou je nodig hebben om daarnaartoe te gaan, wat is er nu mogelijk?” En bij elke stap samen te evalueren: “Hoe ging het?”

De tweede reden is dat, zodra je leerlingen meer ruimte geeft om keuzes te maken, het extra belangrijk is dat ze weten wat de consequenties van bepaalde keuzes zijn voor hun vervolgmogelijkheden. Leerlingen moeten kunnen reflecteren op hun loopbaan en weten wat er in het onderwijs te koop is, om goede afwegingen te maken over wat hun volgende stap wordt. Daarbij speelt LOB een belangrijke rol.

Zodra het over ambities van leerlingen gaat, wordt er vaak grappend gedaan. “Oh ja, ze willen allemaal arts en advocaat worden”. Maar als je twaalf bent, wat weet je dan over wat er allemaal te koop is? Als je weinig kennis hebt van het systeem, zijn arts en advocaat de enige beroepen die je kent.’

 

Hoe zou je daar als LOB-coach op in kunnen spelen?

‘Die wens om arts of advocaat te worden, kan juist een prima basis zijn voor een loopbaangesprek: “Oké je zit nu op vmbo-kader en je hebt medische interesse, wat zou voor jou een volgende stap kunnen zijn?”

Ik begeleidde leerlingen in een brugklas vmbo/havo. Die kinderen stonden vaak onder een enorme druk dat ze door moesten stromen naar de havo. Hun ouders hadden zelf geen onderwijs in Nederland gevolgd en wisten maar één ding: vermijd het vmbo.

Die kinderen wilden allemaal iets medisch worden, en kenden daarvoor uitsluitend de route via de universiteit. Die leerlingen waren zó blij als ik vertelde: “Weet je dat je na het vmbo bijvoorbeeld ook een mbo-opleiding voor operatiekamer-assistent kan doen? En dat je dus nog steeds in een ziekenhuis kan gaan werken als je nu niet door mag naar de havo? En vanuit het mbo kun je verder naar hbo, of zelfs door naar de universiteit…”

Het gaat er niet om of ze dat uiteindelijk gaan doen, maar dat ze weten dat het kán. Het gaat om horizonverbreding: zorgen dat leerlingen weten wat er te koop is en daar hun eigen plek in kunnen vinden.’

 

Nog even terug naar de huidige kansenongelijkheid. Hoe erg is het eigenlijk als leerlingen een voorzichtig advies krijgen?

‘Ik doe onderzoek naar studenten die aan het eind van groep 8 een laag advies kregen en uiteindelijk van het vmbo via het mbo naar het hbo zijn gegaan. Die zeggen “Ik heb me acht jaar lang dood verveeld op school.” Die leerlingen raken gedemotiveerd en gaan steeds minder hard werken, omdat ze denken “Wat zit ik hier nou helemaal te doen?”. Die hebben steeds het gevoel “Ik kan meer en ik wil meer, en het wordt niet gezíen”.

Het schooladvies is steeds bepalender geworden voor het verdere verloop van de schoolloopbaan. Dit gaat over de kansen van leerlingen. Ik zie de cijfers over onderadvisering, en ik schrik me elke keer een hoedje. We doen het gewoon echt niet goed bij de overgang naar het voortgezet onderwijs: een deel van de kansenongelijkheid in het onderwijs wordt daar gecreëerd.’

 

Waar schrik je het meest van?

‘Van de ontkenning. Dat leraren zeggen: “Bij ons gebeurt dat niet”. Want we zien het elke keer in de cijfers: het gebeurt overal en juist vaker op scholen die zich met hart en ziel inzetten voor kansengelijkheid. Je ziet daar leraren met een enorm hart voor hun leerlingen, en tegelijkertijd de neiging om de verwachtingen van hun leerlingen naar beneden bij te stellen en dus lager te adviseren dan gelijkpresterende leerlingen op andere scholen.’

 

Heel concreet: wat kun je als docent doen, als je die voorzichtigheid herkent?

‘‘Wees jezelf er echt van bewust dat we allemaal geneigd zijn in stereotypen te denken. Het willen voorkomen dat er teveel geëist wordt van leerlingen, ze beschermen tegen mogelijk falen: het gebeurt écht met goede bedoelingen. Maar er zit ook paternalisme in. Leraren zeggen dan “Ik kan al heel snel zien of het wat gaat worden met die leerling”. Dat geloof ik graag. Maar geef die leerling altijd de ruimte om jouw verwachting te ontstijgen.

Blijf ook altijd checken of je echt het individuele kind nog ziet, of dat je onbewust afgaat op een beeld over een groep. Op het moment dat je denkt “Ik zal maar niet teveel van deze leerling vragen, want deze ouders kunnen hem misschien niet altijd goed ondersteunen”, zou je dat beeld eigenlijk moeten omdraaien: kennelijk presteert die leerling ondanks die mogelijk beperkte ondersteuning op dit niveau, dus dat zegt juist veel over wat dit kind in z’n mars heeft. Durf hoge verwachtingen te hebben, niet alleen in groep 8, maar bijvoorbeeld ook als een leerling na de TL naar de havo wil. Laat dat risicomijdende los. Zeg liever “Laat het maar zien! Je krijgt van ons de kans en we stimuleren je om het te proberen”.

Die uitnodigende houding zie ik nog te weinig en dat is jammer. Want wat is nou erger: de leerling een kans geven met het risico dat hij het niet redt, of een leerling tegenhouden het te proberen? Natuurlijk, afstroom is vervelend, zeker wanneer dat betekent dat een leerling van school af moet. Juist daarom ben ik zo’n voorstander van brede schoolgemeenschap. Maar ook als je het uiteindelijk niet redt, heb je het tenminste wél mogen proberen. De massale onderbenutting van potentieel, met name onder bepaalde groepen leerlingen, is minstens zo frustrerend. En daar kunnen we echt iets aan doen.’

Meer informatie: 

Het volgende boek van Louise Elffers, over kansenongelijkheid in het onderwijs, verschijnt bij AUP/Walburg Pers.

Tekst: Anne Wesseling, Fotografie: Hetty van Oijen

>

‘Opleiden doe je voor het leven’

Docent van het Jaar Amin Asad

Als docent ben je een verbinder. Je belangrijkste taak is om je studenten echt te zíen en talent te herkennen. Amin Asad is Docent van het Jaar, binnenkort verschijnt zijn boek ‘Alles voor jullie’. Leerdoelen? Daar doet hij weinig aan. Toch heeft hij hoge slagingspercentages. Hoe doet hij dat?

Onlangs nog kreeg Amin Asad een mailtje van een oud-student. Die wilde hem bedanken voor de lessen, en vertelde dat hij zijn droom had waargemaakt: hij was advocaat geworden. Amin Asad krijgt dat soort mailtjes vaker en hij is elke keer geraakt. ’Dat ze de moeite nemen om me na tien jaar te schrijven en te zeggen “Meneer, dank u wel, uw lessen zijn me altijd bijgebleven”, dat doet me wel wat’, zegt hij.

Asad is docent Strafrecht aan de Hogeschool Utrecht, en docent Recht bij ROC Midden Nederland. Hij is Docent van het Jaar 2021, coördinator doorstroom mbo-hbo en binnenkort verschijnt zijn boek ‘Alles voor jullie’, over de geschiedenis van zijn familie én over zijn visie op het onderwijs. Zijn belangrijkste missie: de docent weer zien als verbinder, die de studenten voorbereidt op het leven.

 

Je studenten zijn zo blij met je. Wat is het precies dat je lessen hen zo bijblijven?

‘Soms snap ik het zelf ook niet: andere docenten geven dezelfde Powerpoint-presentatie, ze gebruiken dezelfde woorden als ik. Toch hoor ik van studenten: “Amin kan zo goed uitleggen”. Ze gunnen mij hun aandacht en dat heeft echt te maken met de relatie die ik met ze opbouw. Met het willen weten wie ze zijn. Het is een standaardriedel: “De relatie gaat voor de prestatie”, maar het is wèl zo. Het gaat erom dat je elkaar zíet. Van daaruit kun je het onderwijs vorm geven.

In het onderwijs gaat het nu om diploma’s en theorie, de taak van de docent is kennisoverdracht. Maar volgens mij is de docent in de eerste plaats een verbinder. Iemand die studenten zíet en hen verbindt met hun dromen én met het geloof dat ze het kunnen. Onderwijs gaat over studenten weerbaar maken, over opleiden voor het leven. Het gaat om zelfvertrouwen, geloof, hoop. Dat zijn onmeetbare dingen waar ik op inzet, en waar studenten mee weglopen.

Ik heb weinig met leerdoelen. Collega’s begrijpen er soms niks van: “Amin doet het minste aan leerdoelen, en hij heeft hele hoge slagingspercentages!” Maar als studenten het gevoel hebben dat ze gezien worden, raken ze intrinsiek gemotiveerd.’

 

Dat klinkt gemakkelijker dan het is. Hoe doe jij dat in de les?

‘Het is niet één ding, het gebeurt op heel veel momenten. Ik begin de les bijvoorbeeld vaak met een stelling waar we dan even over discussiëren, of ik vraag wat studenten op Netflix hebben gekeken. Mijn lessen zijn persoonlijk. Ik praat met studenten over hun dromen en ik vertel over mijn eigen situatie, dat is ook een uitnodiging voor hen om dingen met mij te delen. We hebben in Utrecht veel studenten uit families met een migratie-achtergrond, die kunnen zich met mij identificeren. Maar je kunt mij op een gymnasium in Oost-Groningen neerzetten en dan voelen studenten zich ook gezien. Wat ik doe, kunnen andere docenten ook, maar ik zeg niet dat het gemakkelijk is. Ik vraag studenten ook feedback, na elke les: “Hoe vind je het gaan, hoe wil je dat ik jullie benader?”’

De titel van je boek is ‘Alles voor jullie’. Dat verwijst onder meer naar je familiegeschiedenis. Kun je daar iets over vertellen?

‘Mijn ouders moesten Irak verlaten op straffe van executie, omdat mijn vader oorspronkelijk uit Iran kwam. Ze vluchtten eerst naar Iran, daarna naar Syrië en in 1988 naar Nederland. Dat was het jaar dat Nederland het EK voetbal won, de sfeer was euforisch, we waren welkom. We hebben tot mijn vierde in Middelstum gewoond, maar omdat mijn ouders stadsmensen waren, zijn we naar Nieuwegein verhuisd, waar ik nu nog woon, mijn ouders en broers wonen in de buurt. Het geluk viert nu hoogtij, bij ons, maar de familiegeschiedenis heeft me wel gevormd. Ik heb de verhalen van mijn ouders gehoord, hun pijn en verdriet meegemaakt. Zij deden alles voor mijn broers en mij. Ik ben enorm dankbaar voor wat ik heb, en ik besef héél goed hoe het anders kan. Die dankbaarheid voor de mogelijkheden die je hebt, dat wil ik mijn studenten ook meegeven.’

 

In je boek beschrijf je ook hoe je aan het eind van groep 8 maar nét een mavo/havo-advies kreeg. In de brugklas ging het vervolgens zo goed dat je overging naar 2 vwo en uiteindelijk een vwo-diploma haalde. Wat gebeurde er?

‘Ik was als kind ‘niet talig’. Maar op de middelbare school ging het licht aan. Ik begon de vakken interessant te vinden en ik merkte dat ik kon scoren met hoge cijfers. Maar ik had vooral een paar docenten die telkens zeiden dat ik het kón. Ik weet nog zo goed dat de docent Frans tegen me zei: “Jij bent een slimme jongen, ik zíe dat jij het kan”. Joh, ik haalde meteen een tien voor Frans! Ik ben heel competitief, dus ik wilde de beste zijn. Mijn laagste rapportcijfer aan het eind van de brugklas was een 9,3.’

 

Waar kwam dan dat mavo/havo-advies vandaan?

‘Ik heb die leraar die het advies gaf later nog gesproken, mijn dochters zitten nu op dezelfde basisschool. Hij zei: “Wat moest ik? Je cito-score was medium, je was nergens mee bezig”. Mijn ouders konden me ook niet ondersteunen, bij oudergesprekken schoof mijn broer aan om te tolken. Zij waren allang blij dat er geen bom op de school viel, dat was hún referentie.

Ergens valt het dus wel te begrijpen. Maar toch: die docent Frans in de brugklas zag meteen dat ik het eigenlijk heel goed kon. Dat talent had je dan toch ook kunnen ontdekken op de basisschool? Die onderadvisering, daar moeten we iets aan doen, want het is een probleem waar leerlingen en studenten met een migratie-achtergrond vaker mee te maken hebben. Ook hier weer: het gaat erom dat je een leerling zíet en talent herkent. Docenten beseffen niet dat je zo’n advies meeneemt. Het onbevangene gaat eraf. Zelfs nu ik een boek heb geschreven, denk ik nog: “Maar éigenlijk ben ik misschien niet zo talig”. Het heeft echt invloed.’

 

Jij bent LOB-begeleider. Hoe zorg je dat studenten zich daarbij gezien voelen?

‘Tijdens corona zette ik in op de frequentie: ik sprak studenten maar vijf minuten, maar wel regelmatig. Gewoon even checken: “Hoe gaat het daar bij jou, is er iets waarmee ik je kan helpen?”

Ik hoop als LOB-begeleider door individueel met studenten te praten te ontdekken waar hun passie ligt. Ik wil ze laten zien dat er keuzes zijn die ze zèlf maken, en ze inzicht geven in waarom ze die keuzes maken. Op zestienjarige leeftijd willen veel leerlingen en studenten bijvoorbeeld advocaat worden. Dat is in veel families een beroep met status. Ik ging zelf ook rechten studeren met het idee om advocaat te worden. Mijn vader zegt nog steeds trots: “Dit is mijn zoon, hij is advocaat”, als ik even niet oplet. Maar er zijn natuurlijk nog veel meer mogelijkheden. Ik wil studenten verbinden met hun droom.’

 

Je eigen passie lag uiteindelijk niet in de advocatuur. Hoe ben je in het onderwijs terecht gekomen?

‘Ik begon als bancair jurist. Een mooie baan, maar ik vond het de saaiste baan van de wereld. Ik had niet het idee dat ik iemand hielp of iets bijdroeg aan de maatschappij. Op een dag liep ik het roc aan de overkant binnen en vroeg of ik daar misschien een keer vrijwillig mocht lesgeven, gewoon om te onderzoeken of het onderwijs iets voor me was. Die eerste keer stond ik echt met trillende knieën voor de klas, maar na afloop kreeg ik een applausje van de studenten. Ze waren zo enthousiast: "Meneer, volgend week weer, hè!”

De week erna kon ik invallen en daarna kwam de vraag of ik het vak Inleiding Strafrecht kon geven aan mbo niveau 4. Mijn onderwijsbevoegdheid heb ik naast het lesgeven behaald. Ik ging in salaris achteruit, maar ik ga sindsdien alleen nog maar met plezier naar mijn werk. In het onderwijs kun je echt iets voor studenten betekenen. Ik voel ook een enorme verantwoordelijkheid om me volledig in te zetten. Zeker nu ik me twee dagen per week bezig houd met de doorstroom mbo-hbo. Ik hoor ook wel dat mensen dat jammer vinden: “Amin, je moet voor de klas!” Maar een docent is iemand die de studenten voorbereidt op hun vervolgstap, ik denk dat ik hier nu veel kan betekenen.’

 

De doorstroom mbo-hbo is voor veel studenten lastig. Waar ligt dat aan, volgens jou, en wat is eraan te doen?

‘De kloof is te groot. Het idee is dat het mbo een beroepsopleiding is, maar de realiteit is: we leiden op voor doorstroom, niet voor een beroep. Tachtig procent van de mbo-studenten stroomt door naar het hbo, maar in het hbo valt vervolgens de helft uit. Het zijn toppers, dat verdienen ze niet. Het heeft niets te maken met cognitie, we moeten vooral iets doen aan verwachtingsmanagement. Het hbo is vergeleken bij het mbo heel hard: heb je een onvoldoende, dan ga je eruit. Wij werken nu met peer coaching: hbo-studenten die de overstap succesvol hebben gemaakt, zijn coach voor de mbo’ers. Ze trainen met hen bijvoorbeeld de executieve vaardigheden, zoals plannen, organiseren en schrijven, en vertellen ook over hun eigen studie. Dat werkt goed, de mbo’ers nemen van hbo-studenten vaak veel meer aan dan van docenten.

Het is ook belangrijk dat er meer aandacht komt voor taal. Het hbo is een talige opleiding. We geven studenten op het mbo een uurtje per week Nederlands, dat is te weinig. Ik begin nu elke les met tien minuten lezen. Als je dat bij élke les doet, dan lees je zo een boek weg. Dat soort kleine tools helpt echt.

In de derde plaats: gooi de deuren open op het hbo, zodat mbo-studenten het hele jaar door langs kunnen komen om rond te kijken of een les bij te wonen, zodat ze beter weten wat ze kunnen verwachten.’

 

Nog even je boek: de titel ‘Alles voor jullie’ verwijst ook naar je opvatting over onderwijs: alles voor de studenten.

‘Mijn boek is een pleidooi. Het onderwijs is nu zó gericht op kennisoverdracht en op toetsen en lesdoelen. Daar moeten we vanaf. Mijn liefste wens is dat we als docenten de focus terugkrijgen op waar we het voor doen: studenten opleiden voor het leven. Bij de competenties van docenten moet bovenaan staan “De docent is een verbinder, ziet de student en herkent talent”.

Het ultieme antwoord heb ik niet, maar we moeten in ieder geval het gesprek erover aangaan. Verleg je prioriteiten. Reserveer meer tijd voor de student. Zet ook in op talenten van docenten. Is een van de docenten goed in de verbinding met studenten, zet die dáár dan op in.

Maar weet je, dit verhaal is niet nieuw hè? Ik sta dit verhaal elke dag te vertellen en iedereen is het met me eens. Iedereen vindt dat het om de student moet gaan. We moeten er alleen naar gaan handelen. De student echt zíen, daar begint alles mee.’
 

 

 

 


Docent van het Jaar Verkiezingen: Amin Asad

Meer informatie: 

Amin Asad, ‘Alles voor jullie’ (Uitgeverij Deviant)

www.allesvoorjullie.nl

 

6 Tips voor (LO B)docenten van Docent van het Jaar Amin Asad 

FOCUS OP DE BAND MET JE STUDENTEN

1.  Breek het ijs:
begin de les eens met een stelling ‘Bijvoorbeeld “Wie zou voor een miljoen euro een jaar vast willen zitten?” Discussieer daarover, dan is het ijs gebroken.’

2.  Zoek de verbinding
‘Alle studenten hebben hun eigen belevingswereld. Probeer te achterhalen wat de verbindende factor is. Door bijvoorbeeld eens te vragen: “Wat heb je gekeken op Netflix gisteren?” of “Heb je de wedstrijd van Ajax gisteren gezien?”’  

3. Koester het een op een contact
‘In de coronaperiode had ik veel individueel contact met mijn studenten. Dat ging prima, via Teams kun je ook korte momenten inplannen. Even vijf minuten een op een: “Hoe gaat het thuis? Wat heb je nodig?”’

4.  Trek een parallel met je eigen verhaal
‘Maak je lessen persoonlijk Durf je kwetsbaar op te stellen. Vertel over jezelf, over wat jóu bezig houdt. Collega’s zeggen soms “Maar Amin, ik héb geen verhaal!”! Onzin. Iedereen heeft een verhaal.’ 

5. Vergeet de leerdoelen
‘Ga met je studenten praten over mógelijkheden. “Wat zou je willen, wat wil je leren van dit vak? Wat wil je in het leven?’

6. Betrek ook ouders bij de LOB-gesprekken
‘Ouders zijn soms best streng, ze vinden bijvoorbeeld dat hun kind per se moet door studeren. Het is fijn als ook ouders beseffen dat er nog veel meer mogelijk is.

Tekst: Anne Wesseling
Fotografie: Hetty van Oijen

>

Het Toptraject

Doorgaand leertraject voor het creëren van kansen

Het Toptraject is een zogenaamde ketengerichte aanpak die zich richt op vmbo-leerlingen die een succesvolle vmbo-mbo-hbo route willen en kunnen volgen.

In het Toptraject werken twaalf vmbo scholen in de regio Twente, het ROC van Twente en Saxion samen aan het realiseren van deze route. Het Toptraject is een doorgaand leertraject (vmbo-mbo-hbo) voor ambitieuze en praktisch ingestelde vmbo’ers die via het mbo een hbo-diploma willen halen. De centrale focus van het Toptraject is het creëren van kansen voor individuele leerlingen.

>

Keuzedeel ‘Voorbereiding hbo’ bij ROC Mondriaan en mboRijnland

Rondkijken, sfeerproeven, reflecteren: past een hbo-studie echt bij mij?

Ga ik na het mbo verder met een hbo-studie, of ga ik toch liever werken? Het is een belangrijke vraag voor mbo-studenten. Tijdens het keuzedeel ‘Voorbereiding hbo’ werken ze een week op het hbo in groepjes aan een adviesopdracht, onder leiding van hbo-docenten. Zo ontdekken ze of een hbo-studie echt bij hen past, én werken ze alvast aan hun competenties.

Het keuzedeel ‘Voorbereiding hbo’ werd in de regio Haaglanden/Rijnstreek ontwikkeld door zeven mbo- en hbo-scholen. Jaarlijks volgen zo’n 750 mbo-studenten dit keuzedeel (30 groepen van gemiddeld 25 studenten). Ze zijn afkomstig van ROC Mondriaan en mboRijnland en volgen met name opleidingen in de zakelijke dienstverlening. Het keuzedeel is een belangrijke LOB-tool, zegt projectleider Liesbeth van der Meer. ‘Veel van deze mbo-studenten zien het mbo als een tussenstap – eigenlijk willen ze naar het hbo. Dat is een vaste gedachte die ze vaak al hebben op het vmbo, maar tijdens hun mbo-opleiding begint dat idee te wankelen. Ze komen jong binnen, en als ze na een tijdje stage gaan lopen, bevalt dat van beide kanten vaak zo goed dat ze door de bedrijven al gevraagd worden om daar na hun studie te komen werken. Wat doe je dan? Toch doorstuderen? Of liever werken? Wat past bij jou, wat wil je écht? Dat is wat ze bij dit keuzedeel onderzoeken.’

 

Hoe is het keuzedeel ‘Voorbereiding hbo’ precies opgebouwd?

’Het keuzedeel omvat vier werkprocessen. Het eerste werkproces is een oriëntatie op hbo-opleidingen en -beroepen. Het draait om de student zelf: Wie ben ik, wat past bij mij, wat is er te koop? Werkprocessen twee en drie gaan over het werken aan een studieopdracht en het samenwerken in projectgroepen. Hiervoor volgen de studenten een week lang lessen op een hbo-school. In de ochtend krijgen ze colleges, vervolgens werken ze in groepen aan een deelopdracht. Aan het eind van de week presenteren ze een adviesrapport, waarin ze voor een groot bedrijf aangeven wat het moet doen om over vijf jaar nog succesvol te zijn.

Werkproces vier draait om reflectie op gedrag en resultaten. Studenten houden een logboek bij en werken aan een portfolio. Ze sluiten het keuzedeel af met een mondeling examen, met het logboek als uitgangspunt.’

 

De studenten worden echt ondergedompeld in het hbo.

‘Ja, het belangrijkste is dat ze een week los zijn van hun eigen school. Door het programma in één week te gieten, gaan ze mee in de stroom van het hbo. Ze komen meer in contact met hbo-studenten en de kans is ook groter dat ze iemand tegenkomen die ze al kennen, bijvoorbeeld van een sportclub. Ze kunnen vragen stellen en echt ervaren hoe het is om aan een hbo te studeren. Toen we begonnen met dit keuzedeel, was de opzet overigens nog anders. Toen volgden de studenten tien weken lang één dagdeel per week het keuzedeel Voorbereiding hbo. Dat had als nadeel dat ze dan elke keer weer opnieuw moesten opstarten. De huidige opzet is een ‘snelkookpan’ van vijf volle dagen les op het hbo, dat werkt beter. Ze leren nu in korte tijd heel veel. Een ontwikkelproces kun je natuurlijk niet in een week persen, maar toch kiezen we er bewust voor. De voordelen wegen zwaarder dan de nadelen. En we zien ook dat wat de studenten leren op het hbo ze daarna toepassen als ze weer terug zijn op hun eigen school.’

 

Het keuzedeel is een samenwerking tussen twee roc’s en vijf hogescholen. Hoe is deze samenwerking tot stand gekomen?

‘Het initiatief ging uit van onze onderwijsdirecteur Marie-Claire Gambon. Zij vond dat we iets moesten doen aan de overstap naar het hbo, want we zagen daar te vaak studenten vastlopen of van studie switchen. Ze heeft een rondje ‘langs de velden’ gemaakt om het onderwerp bespreekbaar te maken en te onderzoeken of de scholen gezamenlijk zouden kunnen optrekken. Al snel bleek dat iedereen achter dit idee stond, er was meteen een goede chemie. Er werd een convenant gesloten en er werden werkafspraken gemaakt.

Vanuit de directie werd dus een goede basis gelegd. In maart 2018 werd ik projectleider voor de scholengroep Economie/Retail, dit keuzedeel is een van mijn projecten. Jaarlijks evalueren we met docenten, coördinatoren, studenten van de verschillende scholen hoe het gaat en wat er beter kan.’

 

Is de opzet van het keuzedeel veranderd de afgelopen jaren? ‘

De grootste aanpassing noemde ik al: van tien weken één dagdeel per week gingen we over naar een week voltijd op het hbo, voor werkprocessen 2 en 3. Verder hebben we toegevoegd dat de studenten in de projectweek dagelijks pitchen. Aanvankelijk hielden de studenten alleen aan het eind van de week een presentatie. Ze kregen dus ook maar één keer feedback van de hbo-docent. Nu krijgen ze elke dag feedback en handvatten voor de volgende stappen in het proces. Dat werkt beter, de docent kan ook beter bijsturen. Die dagelijkse pitch geeft bovendien een stok achter de deur. Dat is extra belangrijk nu de studenten veel online les krijgen. Als je aan het eind van de dag echt iets moet afleveren geeft dat nét een duwtje om actief bij de les te blijven.’

 

De studenten houden tijdens dit keuzedeel een logboek bij en werken aan een portfolio. Het portfolio is ook de basis voor het mondelinge examen. Ze worden niet beoordeeld op het adviesrapport en de presentaties. Waarom hebben jullie daarvoor gekozen?

‘Het examineren met een logboek en mondeling examen doet meer recht aan het keuzedeel. Het doel is om studenten te helpen bij hun keuze of ze na het mbo verder willen studeren op het hbo. Als een student na afloop tot de conclusie komt dat hij of zij na het mbo liever wil gaan werken, is dat ook prima. Je hebt voor dit vak allerlei hbo-vaardigheden ingezet, als je aan het eind besluit dat een hbo-studie niet is wat je wilt, heb je nog wel alle stappen gezet. De vraag ‘Wil je verder studeren of werken?’, kun je dan gefundeerd beantwoorden. Daar gaat het om. Het zou oneerlijk zijn om een laag cijfer te geven omdat de gemaakte opdrachten naar hbo-maatstaven nog niet voldoende zijn.’

 

Elke groep mbo-studenten krijgt begeleiding van een of twee hbo-studentassistenten. Wat is hun rol?

‘Zij zijn ervaringsdeskundigen. Ze helpen bij de projectopdrachten, maar ze kunnen daarnaast antwoord geven op álle vragen. “Waar liep jij tegenaan bij de overstap naar het hbo?”, “Heb ik op het hbo nog tijd voor mijn bijbaantje?” “Kan ik drie keer per week blijven voetballen?” Dat soort vragen stellen mbo-studenten veel gemakkelijker aan een hbo-student dan aan een docent. De hbo-studenten laten tussendoor ook vaak zien waar ze op dat moment zelf voor hun studie mee bezig zijn, dat helpt de mbo-studenten ook bij het beantwoorden van de vraag “Wil ik dit?” We proberen dus vooral hbo’ers met een mbo-achtergrond in te zetten. Die weten ook waar je als mbo’er tegenaan kunt lopen na de overstap naar het hbo. De mbo-studenten hoeven geen ideaalplaatje te krijgen, het gaat erom dat ze de échte hbo-wereld ervaren en een realistisch beeld krijgen van wat een hbo-studie inhoudt.

Die hbo’ers vinden het trouwens ook vaak erg leuk om zo’n groep te begeleiden. Ze krijgen studiepunten en soms een kleine vergoeding, maar er zijn er die al voor de derde keer meedoen. Ze zijn ook ambassadeurs voor hun studie.’

 

Wat zijn in jullie ervaring de dingen waar mbo’ers in het hbo vooral tegenaan lopen?

‘Wat ik van hbo-docenten hoor is: “Die vakinhoud leren we ze wel. Maar de studievaardigheden is een veel grotere uitdaging.” Het is natuurlijk deels afhankelijk van de studie: studenten die bij Marketing en Events vandaan komen, hebben al ervaring met presenteren. Maar plannen is bijvoorbeeld voor alle studenten belangrijk. In het mbo nemen we de studenten meer aan de hand, op het hbo moeten ze gelijk zelfstandig hun weg vinden. Ze moeten vaak meteen planmatig en in een groep aan de slag, en als ze iets niet snappen, moeten ze er zélf mee komen.

In dit keuzedeel proberen we een mix te vinden. De eindopdracht hebben we in delen opgesplitst, waarbij ze elke dag een deel doen. Ze krijgen ’s ochtends een college over marketing, en werken daarna in groepjes aan de deelopdracht. Aan het einde van de dag komt de hbo-docent terug en pitchen ze wat ze hebben gedaan. Ze krijgen dan meteen feedback, maar ook feed forward: handvatten voor de volgende stappen.’

 

Merk je dat het keuzedeel effect heeft? Wordt de overstap er gemakkelijker door?

‘Dat is op basis van cijfers nog moeilijk te zeggen. In het eerste jaar dat we dit programma aanboden, schooljaar 2017-2018, volgden vooral tweedejaars mbo-studenten dit keuzedeel. Die gingen pas in schooljaar 2019-2020 naar het hbo. Maar toen kwam corona, dat was natuurlijk niet ideaal.

Ik denk zelf dat de studenten er veel aan hebben, ook al zijn ze zich er misschien niet eens zo van bewust. We zien het echt aan ze, als ze na de hbo-week terug komen op het mbo. Er worden in die week hoge eisen aan ze gesteld, ze hebben een adviesrapport gemaakt en presentaties gegeven, ze hebben feedback gekregen. Het vormt ze. Je merkt het aan hoe ze dingen aanpakken. Ze gaan weg als mbo-studenten, na afloop zijn het pré-hbo-studenten. Dat geldt ook voor de studenten die er aanvankelijk niet veel zin in hebben of die het lastig vinden. Bij hen zien we vaak halverwege de week een kentering. Ze weten: op vrijdag moet ik deze opdracht afleveren. Dat levert een andere mindset op. Voorheen maakte dit keuzedeel geen onderdeel uit van de zak/slaag-regeling. Nu wel. De vrijblijvendheid is eraf.

Studenten zelf zeggen na afloop: het heeft me geholpen in mijn ideevorming, maar ik weet nog niet wát ik wil studeren. Daarom adviseren we ze ook om de zoektocht voort te zetten in het derde jaar, bij de LOB-lessen.’

 

Je zei dat jullie jaarlijks evalueren en kijken wat er beter kan. Zijn er nog dingen die jullie aan dit keuzedeel willen toevoegen of veranderen?

‘We hebben doorstroomlessen ontwikkeld om de overstap naar het hbo te vergemakkelijken. Met name voor Nederlands, Engels en wiskunde, omdat daar voor studenten vaak inhoudelijk nog een flinke stap te overbruggen is.

Komend jaar gaan we daarnaast een pilot draaien waarbij werkproces 1 van het keuzedeel, de oriëntatiefase, deel uit gaat maken van LOB. De mbo-studenten die daarna al zeker weten dat ze niet naar het hbo willen, kunnen dat andere stappen nemen en zich oriënteren op de uitstroom naar werk. Want de overstap van mbo naar passend werk in de regio moet óók aandacht krijgen. Daarvoor gaan we met het bedrijfsleven aan de slag.

Onze toekomstvisie is dat studenten de hbo-oriëntatie in leerjaar 2 doen. Studenten die door willen studeren op het hbo, kunnen dan in het derde studiejaar kiezen voor extra doorstroomlessen, en voor verdiepende keuzedelen met de focus op hun vervolgstudie.’


Vijf LOB-tips om de doorstroom mbo-hbo te verbeteren

1.     Betrek hbo-studenten erbij

’‘Peer-to-peer coaching werkt het beste. Q&A-sessies met hbo-studenten werken bijvoorbeeld heel goed, ook online. Ook na corona-tijd houden we dat erin.’

2.     ‘Zet in op studievaardigheden
‘’‘Ook dit kan in samenwerking met hbo-studenten. Zij geven bij ons bijvoorbeeld workshops over studievaardigheden, zoals zelfstandig werken, plannen, het lezen van een artikel of het analyseren van gegevens. De workshops werken goed bij onze mbo-studenten, want ze zijn laagdrempelig en de studenten krijgen handvatten om beter te studeren.’’’

3.     Breng componenten in in je LOB
‘‘‘Het hoeft niet zo groot als een heel keuzedeel. We hadden een online hbo-dag, waarbij studenten twee mini-colleges volgden bij Hogeschool Inholland en de Haagse Hogeschool. De mbo-studenten maakten daarna een opdracht en aan het eind van de dag was er een Q&A met de twee instellingen.’

4.     Investeer in de relatie
‘Wij werken ook met de zelfdeterminatie theorie van Deci & Ryan: je kunt de intrinsieke motivatie van studenten verhogen door in te spelen op gevoelens van competentie, autonomie en relatie. De laatste is voor ons een hele belangrijke! Je bouwt als Pitstop-docent echt een relatie op met de studen-ten. Daardoor accepteren ze meer, durven ze meer en doen ze ook meer.’ ’

4.     Maak goede werkafspraken

‘‘Zorg voor een levendige samenwerking met andere scholen en hóu dat zo. Maak goede werkafspraken en formeer een vaste club. Het is fijn als er een projectleider is, die kan de samenwerking aanjagen en is het aanspreekpunt. Wij hebben met de zeven deelnemende scholen een regiegroep die regelmatig bij elkaar komt en de bakens uitzet.’

5.     Betrokkenheid moet groeien

‘‘We hebben bij de hbo-scholen een vaste groep van docenten die dit keuzedeel geven. We organiseren werksessies, bijvoorbeeld bij het schrijven van de lessen, en evalueren jaarlijks met elkaar. Zo’n vaste club voelt zich meer betrokken en er is veel interactie. Zet een mbo- en hbo-docent naast elkaar, en ze vinden elkaar heel snel.’

 
Tekst: Anne Wesseling
Fotografie: Hetty van Oijen
>

Pitstop MBO: een tussenjaar voor je persoonlijke ontwikkeling

Als je een duidelijk plan hebt voor je leven, is de studiekeuze een inkopper. Dat is de gedachte achter Pitstop MBO, een eenjarig programma speciaal voor leerlingen die hun vmbo-diploma hebben, maar nog geen keuze kunnen maken voor een vervolgopleiding. Het belangrijkste vak: IK-ologie.

De oefening uit het programma Pitstop MBO waar leerlingen het meeste van leren?
Lastig kiezen, maar Daniëlle Meijer en René Hendrikx kiezen voor ‘levend Mastermind’, een spel waarbij de studenten in groepen tegen elkaar strijden en onder tijdsdruk lastige opdrachten moeten maken terwijl er knetterharde heavymetalmuziek opstaat. Doel: aan den lijve ervaren wat stress met je doet. ‘Dan zie je hoe verschillend studenten op stress reageren’, legt René Hendrikx uit. ‘Sommigen worden bloedfanatiek, compleet met schreeuwen tegen de andere groep, anderen staan perplex te kijken – ‘Wat gebéurt hier?’ – en nog weer anderen trekken zich terug en verlaten hun groepje.’ ’Een betere illustratie kun je je niet indenken van hoe mensen onder druk terugvallen op het ‘reptielenbrein’, de oerinstincten vluchten, vechten of bevriezen’, vult Daniëlle Meijer aan. ’Vervolgens leggen wij ze uit: als jij dus straks met iemand samenwerkt en diegene staat onder druk, snáp je dat mensen op een van die drie manieren gaan reageren. Omdat ze het echt hebben ervaren, vergeten ze het nooit meer.’

Daniëlle Meijer en René Hendrikx zijn docenten van Pitstop MBO, een programma van een jaar dat de afgelopen twee jaar als pilot draaide bij Gilde Opleidingen in Roermond. Pitstop MBO werd speciaal ontwikkeld voor leerlingen die hun vmbo-diploma hebben, maar niet weten welke vervolgopleiding ze willen kiezen. Tijdens hun Pitstop-tussenjaar volgen ze vijf dagen per week in de ochtend generieke vakken (Nederlands, Engels, sport, keuzedelen) en werken ze in de middag aan hun persoonlijke ontwikkeling, afgewisseld met workshops en bezoeken aan bedrijven. Belangrijke vakken in het middagprogramma zijn ‘IK-ologie’, ‘WIJ – de psychologie van het gunnen’ en ‘Verbaal meesterschap’. Deze vakken zijn gebaseerd op het gedachtengoed van Remco Claassen, management-trainer op het gebied van persoonlijk leiderschap en communicatie.

 

Wat was de aanleiding om Pitstop MBO te ontwikkelen?

René: ‘Daniëlle en ik waren allebei docent binnen de sector Economie van Gilde Opleidingen, en we zagen vaak dat studenten na een paar maanden al aangaven: “Deze opleiding gaat hem niet worden, want het is niet wat ik dacht”. Als ik vroeg wat ze dan wél wilden, zeiden negen van de tien studenten “Dat weet ik eigenlijk niet”. “Waar ben je goed in?” “Dat weet ik óók niet.” We vonden dat we er iets mee moesten doen.’

Daniëlle: ‘We hadden contact met Remco Claassen, die het idee van een ‘Pitstop’ rond persoonlijk leiderschap ontwikkelde. Hij kreeg tijdens trainingen vaak van managers de vraag waarom de stof die hij behandelt nog nooit in het onderwijs behandeld was. Wij hebben toen de materie van Remco Claassen vertaald naar een eenjarige opleiding voor het mbo.’ René: ‘Mick Wauthers was op dat moment directeur van de sector economie bij Gilde Opleidingen. Hij bood ons de mogelijkheid om tijdens een tweejarige pilot te onderzoeken hoe het programma zich in de praktijk zou bewijzen. In 2019 volgden vijftien studenten de eerste Pitstop MBO, dit studiejaar zijn er twee klassen van negentien studenten. Overigens geeft Remco zelf geen les op Pitstop, maar hij is natuurlijk wel eigenaar en geestelijk vader van het programma.’

 

Het belangrijkste vak is ‘IK-ologie’. Wat houdt dat precies in?

Daniëlle: ‘IK-ologie is een vak dat echt over ‘ik’ gaat, over de student zelf. Het gaat niet alleen over motieven en kwaliteiten, maar ook over inzicht: wat is mijn gebruiksaanwijzing en waarom functioneer ik zoals ik functioneer? Remco Claassen heeft in zijn Pitstop-programma de belangrijkste inzichten op het gebied van persoonlijk leiderschap samengebracht en gecombineerd in dit vak.’ René: 'IK-ologie bestaat uit drie delen. Eerst het ‘Ik’-verhaal: wie ben ik wat wil ik, wat zijn mijn passies en talenten, hoe zit ik zelf in elkaar? Dan het ‘Wij’-stuk: als je weet wat je stip op de horizon is, hoe kun je dan andere mensen in zetten om je doelen te bereiken? Het derde onderdeel is ‘Verbaal meesterschap’, waarbij de studenten onder meer leren om te spreken met impact, dus op zo’n manier dat mensen écht naar ze luisteren. Dat is lastig, maar we merken dat ze daar op sociaal gebied enorm veel aan hebben.’ Daniëlle: ‘Tijdens een dagdeel IK-ologie ligt de nadruk op doen, we werken zo min mogelijk met vragenlijstjes en geschreven opdrachten. De studenten gaan echt met elkaar aan de slag, ze krijgen inzichten doordat ze samen dingen ervaren.’

IK-ologie gaat dus verder dan LOB?

Daniëlle: ‘Het heeft wel veel raakvlakken, maar het is niet helemaal hetzelfde. Alle dingen die je bij LOB doet, zitten er bij ons wel in. ‘IK-ologie’ gaat over motieven- en kwaliteitenreflectie. ‘WIJ’ gaat erg over netwerken en over hoe je anderen in kunt zetten om je ambities waar te maken. De loopbaan- en werkexploratie zit in de stages en de bezoeken aan opleidingen en bedrijven. Maar bij IK-ologie krijgen de studenten daarnaast ook alle managementtools om de regie te pakken over hun eigen leven. We behandelen bijvoorbeeld ook de inzichten van Robert Cialdini, de ‘zeven gewoonten’ van Stephen Covey en het ‘begin met waarom’ van Simon Sinek. Dat is ook wat dit programma zo bijzonder maakt. Normaalgesproken moet je eerst een burn-out krijgen, of een zescijferig salaris verdienen om echt iets te leren over persoonlijk leiderschap. Wij leren de studenten dat nú al en daar hebben ze de rest van hun leven profijt van.’

 

In het eerste jaar hadden jullie 15 studenten en in tweede jaar meteen 38. Dat ging snel!

Daniëlle: ‘Het probleem van studenten die moeite hebben met hun studiekeuze is redelijk huge.’ René: ‘Dit was zonder reclame te maken. De angst van Gilde Opleidingen was: als je het meteen helemaal open gaat gooien, heb je straks acht klassen gevuld. Dan krijg je ook studenten die denken: “Ik ga daar een jaar zitten en lekker niks doen”.’ Daniëlle: ‘Zo werkt het niet, dat maken we van tevoren ook wel duidelijk. We voeren met alle studenten intake-gesprekken, met de ouders erbij. Daarin geven we aan dat er hier flinke eisen gesteld worden. Als studenten op zoek zijn naar een chilljaar, moeten ze niet bij ons komen. Het is hier iedere dag een feestje, maar wel een ‘hard werken’-feestje.’ René: ‘Het draait om persoonlijke groei, dus ze lopen ook tegen dingen aan die niet altijd prettig zijn en die ze wel moeten veranderen. Ze worden continu aangesproken op gedrag dat in onze ogen anders zou moeten. Altijd een weerwoord hebben, bijvoorbeeld. Er zijn studenten die altijd “Ja maar” zeggen, tegen ons of collega-studenten. We behandelen dan de theorie daarover en we spreken ze erop aan.’

Bij Pitstop moeten studenten dus best hard werken. Hoe zit het met de motivatie?

René: ‘Het belangrijkste is dat ze een plan maken voor hun leven. Als studenten dan ook nog een studierichting hebben gevonden die echt bij ze past, gaan ze echt ‘aan’. Een voorbeeld: Pitstop is bedoeld voor leerlingen van vmbo-kader en tl, maar we hadden vorig jaar twee jongens van basis die dit programma zó graag wilden volgen, dat we ze toch hebben toegelaten – het was niet voor niets een pilot. Een van die jongens besloot tijdens Pitstop dat hij de sportkant op wilde, een niveau 4-opleiding. Dat ging eigenlijk niet, maar hij mocht toch bij de opleiding op gesprek komen en dat ging zó goed dat hij werd toegelaten, op de capaciteitstest scoorde hij bovengemiddeld. Hij is tijdens Pitstop hard gaan werken aan rekenen en Nederlands. Hij heeft zijn richting bepaald, hij heeft z’n focus. Hij weet dat hij rekenen moet halen om die opleiding te volgen, dus hij werkt er keihard voor.’

 

Pitstop MBO is een tussenjaar, maar leerlingen volgen wel generieke vakken. Hoe is daarna de aansluiting bij vervolgopleidingen?

René: ‘Als studenten hard werken, mogen ze bij ons gewoon verder met de stof van de generieke vakken. Dat motiveert zo dat ze soms echt snel door de stof gaan. Ik denk dat over vier jaar de Pit-stop-studenten in veel gevallen kunnen instromen in het tweede jaar van een opleiding. Soms gebeurt dat nu al: een studente van vorig jaar had tijdens Pitstop rekenen en Nederlands al op het hoogste niveau afgerond, dus zij gaat nu de opleiding voor onderwijsassistente in 2,5 jaar doen, in plaats van in 3,5 jaar. Maar nog niet alle opleidingen zijn al zover. In dat geval starten studenten na Pitstop gewoon in het eerste jaar van de opleiding, en krijgen dan bijvoorbeeld in plaats van rekenen extra opdrachten. Tegen ouders en studenten zeggen we: “Hou er rekening mee dat je na Pitstop gewoon instroomt in het eerste jaar van je opleiding. Alles wat je inhaalt, is meegenomen”.

 

Hoe reageren ouders daarop? Het kost toch een extra jaar.

René: ‘We hebben nog geen ouder gehad die daar moeite mee had. Integendeel. Elke ouder zegt: “Geweldig! Laat ‘m maar lekker groeien, zich ontwikkelen en z’n richting bepalen, dan fluit-ie dadelijk door alles heen en heeft er z’n hele leven plezier van.” Ze zien tijdens Pitstop ook dat hun kind er sterker uit komt.

Dat zien wij hier ook voor onze ogen gebeuren. We hadden in het eerste jaar een student die op de middelbare school altijd spijbelde en problemen had, maar die door Pitstop echt z’n richting en z’n vervolgopleiding heeft gevonden. Hij vindt school nu leuk. Hij heeft nooit meer ruzie met zijn ouders, hij heeft een bijbaantje, een nieuwe vriendin… Hij is echt ‘aangegaan’. Nog een voorbeeld: we hadden een jongen in de Pitstop-groep die best moeite had met sociale vaardigheden, en zijn moeder vroeg me na een tijdje: “Wat heb je met mijn zoon gedaan? Hij begint te práten, over de opleiding en over wat-ie wil!” Dat soort verhalen, daar krijg je kippenvel van.’

 

Na dit jaar gaat Pitstop MBO een vaste richting worden op Gilde Opleidingen. Hoe gaat het verder en wat is jullie ambitie?

Daniëlle: ‘Uiteindelijk willen we met dit programma Nederland veroveren. Er zijn al veel scholen die belangstelling hebben. Als Remco Claassen ergens op een podium zijn verhaal heeft gedaan, stroomt meteen onze LinkedIn vol. Het gaat echt snel!’ René: ‘We willen om te beginnen in iedere provincie een of twee mbo’s vinden waar we Pitstop MBO kunnen opzetten, zodat studenten door heel Nederland dit tussenjaar kunnen doen. Er worden al gesprekken gevoerd om mensen op te gaan leiden in het gedachtengoed van Remco Claassen en IK-ologie. De docenten die Pitstop MBO mogen gaan geven, krijgen vervolgens een gedegen opleiding, deels van Remco en deels van ons, om de kwaliteit te waarborgen.’ Daniëlle: ‘Er is al een format voor hoe we het willen gaan inrichten. Als een school zegt: “We willen graag én we hebben docenten om op te leiden”, dan kan er vrij snel gestart worden.’ René: ‘Daarnaast is er belangstelling om een deel van het programma als keuzedeel op te nemen in het curriculum van het mbo, zodat ook studenten van andere opleidingen het kunnen volgen. Met een tal hbo- en vo-scholen scholen voeren we gesprekken om te kijken hoe we Pitstop zouden kunnen inpassen in die onderwijsvormen. Het vak IK-ologie betekent zoveel voor je persoonlijke ontwikkeling en voor hoe je levensdoelen gaat bereiken. We gunnen het iedere student in Nederland!’


Vijf LOB-tips uit de praktijk van pitstop mbo van René Henrikx en Daniëlle Meijer

1.     Hang posters op

’We hebben twee vaste lokalen en in beide hangen posters en flip-overvellen met uitleg bij theorieën die we hebben behandeld. Dat doen we in steekwoorden, of in de vorm van een tekening. Zo kunnen we er direct naar verwijzen als die situatie zich voordoet die aansluit bij de theorie. We hebben hier bijvoorbeeld een tekening van een bruine broek hangen waar een verhaal bij hoort over dat je risico moet nemen. Op die manier vergeten ze de theorie nooit meer.’’

2.     ‘Eigenaarschap’ is meer dan een multomap met opdrachten
‘’Een opdrachtenklapper is geen ‘regie over het leerproces’. Eigenaarschap houdt in dat je jezelf verantwoordelijk voelt om de regie te pakken op je eigen leerproces. Als leerlingen bijvoorbeeld bij docenten tegen dingen aanlopen, moeten ze van ons eerst zelf formuleren wat ze anders willen en dat bij de docent aankaarten, pas als ze er met de docent zelf niet uitkomen, komen ze terug bij ons. Op die manier laat je ze zien dat ze zélf kunnen sturen en zijn ze echt met hun eigen leerproces bezig.’’

3.     Investeer in een gevoel van veiligheid in de groep
‘‘Wij besteden in de eerste helft van het schooljaar veel tijd en energie aan het creëren van veiligheid in de groep. We stellen studenten de vraag: “Wat heb jij nodig om veilig te kunnen groeien?” Vervolgens bedenken ze samen de tien geboden voor de klas. Die veiligheid moet er zijn zodat studenten ook de dingen durven te doen die spannend zijn. Bij ons doen alle studenten met álles mee, dat spreken we ook af tijdens de intake.’

4.     Investeer in de relatie
‘Wij werken ook met de zelfdeterminatie theorie van Deci & Ryan: je kunt de intrinsieke motivatie van studenten verhogen door in te spelen op gevoelens van competentie, autonomie en relatie. De laatste is voor ons een hele belangrijke! Je bouwt als Pitstop-docent echt een relatie op met de studen-ten. Daardoor accepteren ze meer, durven ze meer en doen ze ook meer.’ ’

4.     LOB hoort bij elk vak

‘In de praktijk is het voor docenten in het vo vaak lastig om voldoende tijd voor LOB te vinden. In het vierde jaar ben je vooral met de examens bezig. Er zijn al zoveel dingen die docenten moeten doen en LOB is dan nog een vak erbij en wordt dan in een uurtje even gedaan. Een oplossing is om LOB een onderdeel te laten zijn van alle vakken: solliciteren moet bij Nederlands, netwerken bij de stage, en een stukje werkexploratie bij de praktijkvakken. Of maak een taakverdeling samen met het mbo. Focus in het vmbo dan op de kwaliteiten- en motievenreflectie, zodat leerlingen een gedegen keuze voor een vervolgopleiding te maken, en ga op het mbo vooral aan de slag met netwerken, werkex-ploratie en loopbaansturing.

 
 

‘Ik geef al ruim 25 jaar training aan hoofdzakelijk hoogopgeleide professionals in het bedrijfsleven en ze vragen mij steevast “Waarom heb ik deze stof niet twintig jaar geleden gehad?!” Vandaar mijn passie om het beste wat de managementgoeroes te bieden hebben ook toegankelijk te maken bin-nen het onderwijs. Dat begon tien jaar geleden met een droom en is nu werkelijkheid geworden met de Pitstop MBO!’

Remco Claassen

M-Jaar Pitstop is niet het enige tussenjaarprogramma voor leerlingen die hun vmbo-diploma hebben be-haald. Aan ROC TOP in Amsterdam kunnen studenten zich inschrijven voor M-jaar en sinds kort ook voor het H-jaar. Lees het praktijkvoorbeeld over het H-jaar!’

Tekst Anne Wesseling
Fotografie Hetty van Oijen

>

Studenten inzetten op school

Landelijk platform om examenleerlingen te ondersteunen en visie op een duurzame aanpak van het lerarentekort

Studenteninzetopschool.nl is een landelijk platform van initiatieven waarbij studenten uit het hoger onderwijs worden ingezet om leerlingen (van de eindexamenklassen) in het voortgezet onderwijs te ondersteunen. Het platform (not-for-profit ) bundelt de krachten en wil de negatieve gevolgen van de coronacrisis minimaliseren door vo-leerlingen te helpen bij bijvoorbeeld de voorbereiding op hun examens en door docenten uit het vo een steuntje in de rug te geven.

De ondersteuning van leerlingen heeft meestal de vorm van één-op-één bijles die in principe zowel online als offline te organiseren is. Maar ook andere vormen van ondersteuning, zoals groepslessen, zijn bespreekbaar. De studenten geven aan in welke vakken ze ondersteuning kunnen geven. De school geeft aan welke leerlingen ondersteuning nodig hebben en waarin. Daarna wordt er gezocht naar een match.

De studenten krijgen een door een lerarenopleiding verzorgde cursus over de meest adequate begeleiding richting het eindexamen. Deze cursus wordt aangevuld met terugkombijeenkomsten en webinars om van elkaar te leren. Zo kan een kwalitatief hoogstaande begeleiding worden gegarandeerd. Voor de studenten is deze ondersteuning een leuke bijbaan met maatschappelijke impact. Voor sommige leerlingen is het misschien wel het verschil tussen zakken of slagen in 2021!

>

Een stage moet echt de blik van de leerling verruimen

Hoe maak je van een stage een echte LOB-stage? Vooral door buiten de kaders te kijken, zegt Cristel van Doorn van het Stagebureau in Meppel. Kies voor een stage dus in elk geval een nieuwe omgeving, niet de plek waar de leerling al een bijbaantje heeft. Dat is misschien niet de gemakkelijkste optie en soms schuurt dat. ‘Maar is het zó waardevol.’

Een leerlinge met het profiel Zorg & Welzijn kon wegens corona moeilijk een stage vinden, en ging uiteindelijk stage lopen op een melkveebedrijf. Je zou denken: dat past niet. Maar volgens de boerin die de leerlinge zou begeleiden, paste het juist prima. ‘Als ze hier met de kalfjes werkt, moet ze die de fles geven, ze moet zorgen voor de medicatie en de gezondheid monitoren. Dat is óók zorg!’

Het is een voorbeeld dat Cristel van Doorn, hoofd van het Stagebureau in Meppel, gebruikt om aan te geven dat stages buiten de geijkte kaders heel waardevol kunnen zijn. ’Deze stage was zelfs zo’n succes dat de leerlinge nu denkt aan een vervolgopleiding op het gebied van veehouderij.’

Cristel van Doorn is hoofd van het Stagebureau in Meppel. Het Stagebureau is onderdeel van Stad en Esch, een scholengemeenschap met ruim 2000 leerlingen verdeeld over vier scholen voor vmbo, praktijkonderwijs, vso, havo en vwo. De stages variëren van een schaduwstage in het eerste jaar tot en met beroepsgerichte stages van twee dagen per week waarna leerlingen doorstromen naar een baan. De drie medewerkers van het Stagebureau onderhouden onder meer de contacten met ruim 800 bedrijven waar leerlingen stages lopen en regelen de stagecontracten. ‘Het Stagebureau ontzorgt’, zegt Cristel van Doorn. ‘Daarnaast regelen we ook gastlessen en excursies, letten we op de verbinding met LOB en zetten we projecten op.’

 

Wat is eigenlijk een goede stage, als je het vanuit LOB bekijkt?

’Eigenlijk is een stage al heel gauw goed. Omdat kinderen nog niet zoveel referentiekaders hebben, is vrijwel elke ervaring nieuw. Ook als de stage niet leuk is, of niet goed gaat, leer je in elk geval wat níet bij je past, dus vanuit LOB gezien is het dan een hele goede stage. Waar we hier vooral naar streven, is dat de stage de blik van de leerling verruimt. Dus wil een leerling stage lopen bij de supermarkt van zijn zaterdagbaantje, dan zegt een docent toch: ‘Je mag daar best heen als je het kunt motiveren, maar als je daar al werkt, is het handiger als je dan bij een ándere supermarkt je stage gaat lopen’. Dat roept soms weerstand op want het is niet de gemakkelijkste weg, het schuurt en het wringt. Maar je helpt ze ook om boven zichzelf uit te stijgen en dat is zo waardevol.’

 

Een stage hoeft niet per se aan te sluiten bij het profiel?

‘Nee, dat hoeft niet per se. We hebben nu bijvoorbeeld een leerling Mobiliteit die stage loopt bij een herenmodezaak. Prima! De stage is er voor LOB, en als je weet dat je niet verder wilt in de motor-techniek, dan moet je een stage kunnen lopen in een ander vakgebied om te onderzoeken of dat beter bij je past. Overigens sprak ik een PIE-docent die zei: ‘Ik vind dat mijn leerlingen hun eerste stage in elk geval wel in de richting PIE moeten doen’. Daar heeft hij een punt, want je moet toch eerst ontdekken of het inderdaad iets voor je is of niet. Ik vind het leuk dat we dit soort gesprekken voeren. Het geeft ook een ontwikkeling aan: een paar jaar geleden was een stage buiten het profiel nog niet bespreekbaar geweest.’

 

Het Stagebureau ging vier jaar geleden van start. Hoe reageerden docenten erop dat jullie een deel van de taken overnamen?

‘In eerste instantie was er weerstand. Veel docenten vinden een stage regelen juist léuk, en nu was er ineens iemand die het anders deed en beter wist. Maar inmiddels is die weerstand wel weg, want docenten merken dat ik helemaal niets overneem, ik ben er voor de ondersteuning. Ik schrijf de brieven, regel de stage-contracten en zorg dat de stageboekjes er goed uitzien. Ik faciliteer en informeer en ik kan helpen om LOB op een hoger plan te brengen, bijvoorbeeld door te zorgen dat leerlingen van verschillende profielen in hun stageboekjes vergelijkbare opdrachten krijgen, die volgens dezelfde normen worden beoordeeld.

Maar de uitvoering en begeleiding van de stages ligt nog steeds bij de docenten. De rol van de mentor/coach ligt in de voorbespreking: wat ga je doen, waarom? En in het samen reflecteren: wat vond je leuk en wat niet? Daarmee verbind je de stage met LOB.’

 

Jullie werken met het CRM-systeem Teamspot. Hoe bevalt dat?

‘Teamspot is voor ons echt de rode draad. De leerlingen kunnen inloggen, ze vinden er bedrijven waar ze stage kunnen lopen, maar ook lesmateriaal. Wat ik vooral fijn vind aan Teamspot, is dat je het langzaam uit kunt bouwen. Teamspot had aanvankelijk een beperkte functionaliteit, dat is inmiddels enorm uitgebreid. De procedures zijn bijvoorbeeld gestroomlijnd: als een stage is goedgekeurd, wordt er automatisch een stagecontract gegenereerd.

We hebben inmiddels ook icoontjes voor de loopbaancompetenties bij de opdrachten gezet, zodat leerlingen zien wat de link is met de vijf loopbaancompetenties van Marinka Kuijpers. Leerlingen kunnen nu ook filmpjes toevoegen en als de stageboekjes klaar zijn, kunnen ze die uploaden in hun LOB-dossier. Het implementeren van het CRM-systeem was in het begin een uitdaging, maar we hebben er nu veel plezier van. We hebben een database met 800 bedrijven waar leerlingen de afgelopen vier jaar stage hebben gelopen, en heel belangrijk: alle gegevens zijn up-to-date. Onze STO-bedrijven zitten er bijvoorbeeld ook in, met de contactpersonen en de activiteiten of gastlessen die ze kunnen verzorgen. We zijn nu een keuzemodule ‘Maritiem’ aan het ontwikkelen, en in ons systeem kan ik snel en gemakkelijk en aantal bedrijven zoeken die daarbij passen. Geweldig, echt zo fijn!’

 

Het Stagebureau bestaat nu vier jaar. Wat is het belangrijkste dat je hebt geleerd?

‘Dat je hele grote stappen kunt zetten als je gewoon begint. Ga van start met een klein clubje enthousiaste mensen, dan kun je daarna gaandeweg uitbreiden en verbeteren. Het voordeel is dat je veel sneller kunt werken dan wanneer alles eerst uitgebreid door het management beoordeeld en goedgekeurd moet worden.

Die aanpak past ook bij de visie van Stad en Esch. We werken met zelfsturende teams en er is veel ruimte voor eigen initiatief en ideeën. ‘De zeven eigenschappen van effectief leiderschap’, van Steven Covey, hebben we hier omarmd: proactief zijn, werk met het doel in gedachten. We bedenken iets en dan gaan we het dóen. En dan voeren we stapje voor stapje verbeteringen door. Zo worden bijvoorbeeld de Stageboekjes elk jaar beter. Dit jaar zijn er ook Stageboekjes voor de havo en het valt me op dat de havo-docenten heel kritisch zijn op het taalgebruik in de opdrachten. Daar komt weer een nieuwe verbeteringsslag uit voort, zo houden we elkaar scherp.’

 

Geldt dat ook voor de projecten die jullie vanuit het Stagebureau opzetten?

‘Zeker! Ik heb dit schooljaar bijvoorbeeld de cyclus ‘Solliciteren kun je leren’ ontwikkeld, samen met een van onze docenten Nederlands. Het is een serie lessen voor de derde klassen vmbo, waarbij leerlingen onder meer op een fictieve vacature solliciteren. Ze schrijven een sollicitatiebrief en voeren via Zoom een sollicitatiegesprek. We hadden mensen uit ons netwerk erbij betrokken, zodat de leerlingen echt in een realistische setting konden oefenen.

Ook hier was onze aanpak: bedenken, snel beginnen, en gaandeweg verbeteren. We begonnen met 100 leerlingen en 25 begeleiders en we hebben van tevoren duidelijk gezegd: ‘Dit is de eerste keer dat we dit doen, dus misschien gaan er dingen niet helemaal goed, we zijn blij met jullie feedback!’ Op zo’n manier is het niet erg als het niet meteen vlekkeloos verloopt. Maar het was echt een succes, de reacties waren heel positief. Een moeder vertelde: ‘Mijn zoon is niet zo’n prater dus hij was zó zenuwachtig voor het sollicitatiegesprek, maar hij heeft wel een uur gezoomd en hij had een tien voor zijn gesprek, hij was zo blij!’ Het leuke is dat deze leerling had gesproken met een student HRM, die op deze manier ook kon oefenen met het voeren van een sollicitatiegesprek. Ik wil nu graag dat alle leerlingen in de derde dit vak kunnen volgen, ook op de havo en het vwo. Daarvoor moeten we opschalen. Dat kan bijvoorbeeld door samen te werken met een opleiding HRM. Dan heb je een hartstikke mooie win-winsituatie, want de studenten kunnen dan oefenen met het voeren van sollicitatiegesprekken. Ik heb net een mailtje gestuurd naar de Regiocampus, de bemiddelaar tussen bedrijfsleven en onderwijs, om dit groter te maken.’

 

Wat zijn verder jullie plannen voor de toekomst?

‘We streven ernaar dat binnenkort ook vwo-leerlingen een stage gaan lopen. We willen meer gaan samenwerken met andere scholen, ook vanuit het programma Sterk Techniekonderwijs. Daarnaast willen we de gastlessen en excursies verder professionaliseren en ook de professionalisering van docenten blijft belangrijk, bijvoorbeeld als het gaat om de LOB-cyclus en het voeren van LOB-gesprekken. Het is ook een cultuurverandering, dat gaat niet zo snel, je moet het de organisatie indruppelen. Maar ook hier geldt: het beste is om gewoon te beginnen, met elkaar in gesprek te gaan en te zorgen voor mooie voorbeelden. En dan gaandeweg verbeteren.’

 

Nog een laatste vraag: klopt het dat bij jullie de leraren voor LOB ook stage lopen?

‘Ja, een keer per twee jaar lopen onze docenten een dag stage. Dat mag bij een andere school zijn of bij een bedrijf. Voor die stages geldt hetzelfde als voor de leerlingen: het doel is om je horizon te verbreden. Ik vind het mooi dat dezelfde visie erachter zit niet alleen de leerlingen, maar óók de docenten worden gestimuleerd om zich in de breedte te ontwikkelen!’

 


Drie kenmerken van een goede LOB-stage

1.     Een stage verruimt de wereld van de leerling

Cristel van Doorn: ’In de eerste plaats is het belangrijk dat leerlingen op een voor hen vreemde, nieuwe plek komen. Ga niet te snel voor het gemak van, bijvoorbeeld, het bedrijf waar de leerling al een bijbaantje heeft. Vraag altijd: waarom deze stageplek? Wat wil je hier leren? In het eerste jaar is het prima om een korte stage te doen bij ouders of familie, maar bij een serieuze stage gaat het er-om dat de leerlingen echt onbekend terrein betreden.’

2.     De stagebegeleider geeft feedback
‘Tijdens hun stage hebben de leerlingen een andere rol dan ze gewend zijn: niet kind of leerling, maar een meer volwassen rol, waarbij ander gedrag hoort. De leerling leert bijvoorbeeld van alles over omgangsvormen, samenwerken en organiseren. De stagebegeleider begeleidt de leerlingen in die nieuwe rol.’

3.     Gesprek met de LOB coach
‘Het is belangrijk dat er na de stage op school een gesprek plaatsvindt tussen de LOB-coach en de leerling. Onderwerp: hoe heb je de stage ervaren en wat betekent het voor je toekomst? Is deze rich-ting iets wat jij je past, waarom wel om waarom niet? Op deze wijze verbind je stage en LOB.’

 

 


Informatie

Teamspot,  www.teamspot.nl

Stad en Esch, www.stadenesch.nl

De schoolwiki van het Stagebureau, https://stadenesch.schoolwiki.nl/stagebureau Waar willen de leerlingen van Stad en Esch zijn over vijftien jaar?

Over 15 jaar - Meppel from Stad & Esch on Vimeo.

Tekst Anne Wesseling
Fotografie Hetty van Oijen

>

‘De manier waarop je LOB optuigt, is bepalend voor het succes’

In Zeeland is Mayke de Jong Florisse een van de aanjagers van de regionale LOB-website én van het LOB-programma binnen haar eigen school, vmbo gl/tl CS Walcheren Van de Perre in Middelburg. Haar visie: LOB moet door álle medewerkers in de school gedragen worden om het te laten slagen. Hoe bereikt ze dat?

 

Decaan/LOB-coördinator Mayke de Jong Florisse kreeg net een mailtje van iemand van het Maritiem College in Vlissingen: ‘Wij willen best wel eens een vakles wiskunde bij jullie geven, om uit te leggen hoe je met een zeekaart kunt navigeren.’ Een aanbod waar ze blij van wordt, want het is precies een voorbeeld van waar het volgens haar bij LOB om gaat: de leerlingen een idee geven van hoe de kennis die ze op school opdoen écht van pas komt in de praktijk. Niet alleen tijdens de lessen over LOB, maar in alle lessen, dus ook bij wiskunde. ’Zo’n praktische les is leuk voor de docent wiskunde, maar natuurlijk vooral voor de leerlingen,’ zegt ze. ‘Op deze manier gaat de stof leven.’

 

LOB is dus niet alleen een zaak voor decanen en mentoren?

‘Het doel is dat LOB vanaf leerjaar één ondersteund wordt. Dat lukt niet als een decaan of mentor het in z’n eentje doet, je hebt iedereen in de organisatie nodig. Op alle niveaus en in alle lessen kun je de praktijk meer de school in halen, en de nadruk meer leggen op ‘leren door ervaren’. Het is ook helemaal niet zo ingewikkeld. Vaak zijn de opdrachten er al, en hoef je ze alleen te herschrijven om er een LOB-perspectief in te brengen. Moeten de leerlingen bij Engels of Frans een zakelijke mail schrijven? Maak er dan bijvoorbeeld van dat de leerling stage wil lopen bij een bedrijf. Of koppel de opdracht aan een bezoek aan een camping, waar veel Duits gesproken wordt. De kennis koppelen aan een praktische situatie, dat gaat eigenlijk om een verandering van mindset.’

 

Hoe krijg je alle docenten daarin mee?

‘Dat ‘omdenken’ is in het begin best lastig. Je wilt ook niet dat collega-docenten het gevoel hebben dat ze iets opgelegd krijgen, dat dit weer iets is dat móet. De insteek is juist positief: ‘Je dóet al veel, het is alleen even een vertaalslag om te maken. Je kunt eruit filteren wat goed werkt voor jezelf, maar ook voor de leerlingen’.

Die positieve insteek is belangrijk, want hebt het draagvlak onder alle docenten wel echt nodig. De leerlingen krijgen het vak LOB en de verantwoordelijkheid voor de LOB-leerlijn ligt bij de vakdocent. Maar als de mentor LOB niks vindt, krijg je de leerlingen ook niet mee. In het begin is denk ik een derde van de docenten meteen enthousiast is over LOB, en op den duur is dat twee derde. Een aantal leraren zal er misschien nooit enthousiast over worden, maar op termijn worden die wel meegenomen door de rest.

Je moet dus best een lange adem hebben. Daarom is het ook zo belangrijk dat je wat je als decaan doet, in de visie van de school past. Dat je gesteund voelt en dat je de tijd krijgt om het LOB-programma uit te rollen. Hier op school wordt het belang van LOB gelukkig heel erg gezien: de directie steunt mij en het LOB-beleid wordt schoolbreed opgepakt. Ook mijn collega’s van havo en vwo zijn er actief mee bezig, en waar mogelijk werken we nauw samen. Dat is zó belangrijk. Je krijgt alleen dingen voor elkaar door het samen te doen.’

 

Hoe betrekken jullie de ouders bij LOB?

‘Ouderbetrokkenheid is echt een onderdeel van LOB. Op de LOB-website staan ook opdrachten waarbij de ouders meedoen, bijvoorbeeld bij opdrachten waarin leerlingen ontdekken wat voor soorten vervolgopleidingen er zijn.

De ouderavonden zijn bij ons ook altijd samen met de kinderen. Zo’n driehoeksgesprek is per leerjaar anders, we behandelen andere vragen en de leerlingen bereiden die vragen thuis voor, samen met hun ouders. Het is gekoppeld aan opdrachten in de LOB-website: hoe gaat het met de leerling? Wat gaat goed, wat is nog moeilijk? Waarmee zouden we kunnen helpen? Die voorbereiding hoort echt bij LOB. Pas daarná heb je het gesprek.

Wat trouwen ook echt bij LOB hoort, is dat je na altijd na afloop altijd zegt: hoe is het gegaan, welke afspraken zijn gemaakt? Zodat je daar bij een volgend gesprek weer op in kunt gaan.’

 

Jullie hebben het profielwerkstuk gekoppeld aan LOB-opdrachten. Hoe ziet dat er precies uit?

‘De leerlingen maken om te beginnen een loopbaanblog. Daarmee beginnen ze al in leerjaar 1. Het loopbaanblog is gekoppeld aan de loopbaancompetenties. Er komt bijvoorbeeld aan de orde: wie ben ik, wat wordt mijn vervolgstap, waar wil ik zijn over vijf jaar, welke meeloopdagen heb ik bijgewoond? Dat loopbaanblog is onderdeel van het profielwerkstuk dat de leerlingen maken in leerjaar drie en vier. Dat profielwerkstuk bevat onder meer ook de uitslagen van de interessetest en een sterkte/zwakte analyse en de leerlingen maken een presentatie over zichzelf, in de vorm van een YouTube-filmpje waarin ze laten zien wie ze zijn, welke ervaringen ze hebben en wat hun motivatie is voor hun vervolgopleiding. Het profielwerkstuk bevat ook een verslag van een gesprek met een beroepsbeoefenaar, en een motivatiebrief, die ook meetelt als opdracht voor het vak Nederlands. Er zitten opdrachten in voor de intake van het mbo, en ook een evaluatieopdracht over hoe de leerling het maken van het profielwerkstuk heeft ervaren.

De afronding van het profielwerkstuk is een voorwaarde om examen te kunnen doen. Het is ook het uitgangspunt bij het intakegesprek voor een vervolgopleiding. De intakers gebruiken bijvoorbeeld het loopbaanblog om met de leerlingen over de vervolgstappen te praten.’

 

Alle vo- en mbo-scholen in Zeeland werken met hetzelfde LOB-programma, Intergrip. Wat is het voordeel?

‘Zo’n LOB-programma is natuurlijk een middel, geen doel, maar het is wel helpend. We willen dat alle middelen op één plek staan, zodat er ook voor de kinderen een overzicht is. Via de site kan ik een loopbaangesprek inplannen, de leerling kan ook zelf een gesprek met mij inplannen. Je kunt er aan de hand van vragen gesprekken voorbereiden en achteraf verslagen vastleggen. Het voordeel van de samenwerking is dat we nu met z’n allen de site kunnen verbeteren en dat alle scholen opdrachten kunnen aanleveren voor de opdrachtenbank.

Het is ook heel fijn om samen op te trekken met de mbo-opleidingen. Bijvoorbeeld bij meeloopdagen. Leerlingen krijgen eerst een LOB-opdracht: welke beroepen zijn er, welke competenties heb je daarvoor nodig en welke opleidingen kun je daarvoor volgen? Aan de hand van die opdracht leiden we de leerlingen eigenlijk naar een keuze voor een opleiding waar ze graag een dag mee willen lopen. Vervolgens kunnen ze zich ook via de LOB-site rechtstreeks inschrijven voor een meeloopdag op een van de Zeeuwse mbo-scholen. Ze krijgen dan automatisch een aantal daaraan gekoppelde LOB-opdrachten. Ze schrijven bijvoorbeeld een zakelijke e-mail: ‘Ik wil bij u graag een meeloopdag meemaken, is dat mogelijk?’ Vooraf krijgen leerlingen de opdracht alvast de website van de opleiding te bekijken, en om tien vragen te bedenken die ze tijdens de meeloopdag kunnen stellen aan studenten en docenten. Na afloop is er ook een reflectieopdracht. Nu maak ik die opdrachten nog vanuit de school, de bedoeling is dat de mbo-opleidingen ook opdrachten aan gaan leveren; zij weten natuurlijk het beste welke competenties ze verwachten van hun toekomstige studenten.

De site geeft trouwens ook voor mij veel overzicht, dat is prettig. Bij ons heeft, zie ik, al 97% van de leerlingen een keuze voor een vervolgstudie ingevuld, drie zijn in behandeling. Je zou het tussen scholen bijna als een soort wedstrijdje kunnen gaan zien, misschien is het een extra stimulans om goed te monitoren.’

 

Zo’n netwerk in de provincie Zeeland opbouwen, dat is best een klus!

‘Zeker. Nu moet ik zeggen: het is voor ons relatief gemakkelijk. We hebben in de hele regio te maken met dertien vmbo- en mbo-scholen, in een regio als Rotterdam of Den Haag zal het lastiger zijn. Evengoed is het best een hele weg geweest. Dat is gelukt doordat we het samen hebben gedaan, en dankzij Bianca van der Meijden, zij werkt nu voor het Expertisepunt LOB. Bianca is een echte netwerker. Scalda en het Expertisepunt LOB faciliteren haar. We werken veel samen met Iris Verbruggen van Scalda, die tussenpersoon is voor Intergrip. Daarnaast zijn er werkgroepen van decanen, bijvoorbeeld over de warme overdracht – wat vooral belangrijk is voor kwetsbare leerlingen. De Zeeuwse vmbo- en mbo-scholen hebben ook samen de student journey in kaart gebracht. Het was een initiatief van Scalda, met het doel om de activiteiten meer op elkaar af te stemmen.’

 

Die student journey, wat houdt die precies in?

‘In de student journey staat wat we aan LOB-activiteiten en opdrachten aanbieden en hoe dat aansluit op waar de leerlingen op dat moment mee bezig zijn. We brengen de hele route van de leerlingen in kaart, met de LOB-activiteiten: wie biedt wat aan, met welk doel, en doen we het op de juiste plek, in welk leerjaar?

Om zo’n student journey te maken, moet je denken in het belang van de leerling op een bepaalde leeftijd. Als je van het vmbo wilt doorstromen naar de havo, wat voor competenties heb je dan nodig? Als je vanaf mavo 2 naar kader 3 wilt: welke profielen zijn er? Dat soort opdrachten wil je aanbieden op momenten dat leerlingen ermee te maken hebben.

Bijvoorbeeld ook bij de profielkeuze. Leerlingen gaan al in de tweede klas naar een meeloopdag. Ze moeten dan eigenlijk al kiezen voor een meeloopdag, bijvoorbeeld verpleegkunde, terwijl ze nog niet eens weten welke profielen ze in de derde kunnen kiezen. Daarom heb ik opdrachten gemaakt naar aanleiding van de website KiesMBO.nl, zodat de leerlingen in de tweede eerst rustig kunnen rondsnuffelen en, bijvoorbeeld, ontdekken dat je na de mavo een mbo-niveau 4 opleiding kunt doen.’

 

Wat wordt in Zeeland de volgende stap?

‘We zijn nu ook bezig Zeeuwsbreed speeddates op te zetten, waarbij mbo-leerlingen op een vaste dag in het jaar op bezoek bij hun oude vo-school, om voorlichting te geven over hun opleiding aan leerlingen die een vervolgopleiding gaan kiezen. Daar willen we een gezamenlijk evenement van maken.

Verder willen we ons meer gaan richten op de samenwerken met bedrijven. De mbo-student blijft na de studie meestal in Zeeland wonen, en Zeeland is daar ook bij gebaat, vanwege de werkgelegenheid. Daarom willen we binnen LOB meer gaan inzoomen op de regionale werkgelegenheid. De sector maritiem is bijvoorbeeld echt een verbindende factor in Zeeland, met de visserij en de loodsboten. Maar ook in de sectoren groen en technologie zijn veel banen. Er zijn straks gigantisch veel mensen nodig om windmolenparken op zee aan te leggen, daar start binnenkort een mbo-opleiding voor.’

 

Best een leuk vak, decaan en LOB-coördinator!

‘Ik vind het het mooiste vak dat er is. De functienaam is natuurlijk van oorsprong ‘decaan’, maar sinds de invoering van LOB ben ik me meer LOB-coördinator gaan voelen. Ik ben trouwens ook nog steeds mentor en gymleraar. Er zijn raakvlakken: je ziet een kind voor wie het is en wat het kan. Je kunt leerlingen daardoor ook helpen, als ze niet lekker in hun vel zitten en niks leuk vinden. Door het om te draaien: wat vind je wél leuk? Wat heb je nodig? Je ziet leerlingen soms in hun onhandigheid, maar je ziet ze ook groeien. Een leerling die heel graag archeoloog wil worden en die aardrijkskunde stom vindt, raakt intrinsiek gemotiveerd als hij ziet dat aardrijkskunde nuttig en belangrijk is voor wat hij later wil gaan doen. Dát vuurtje, dat moeten we met z’n allen aan krijgen.’

 


3 tips van LOB-coördinator Mayke de Jong Florisse

1.     Zorg dat je zelf enthousiast bent en erin gelooft

‘Het begint bij jou. Dat jij als LOB-coördinator echt enthousiast bent en gelooft in LOB, is een voorwaarde om het een succes te maken.’

2.     Zorg dat je de schoolleiding mee krijgt

‘Om LOB door de hele school uit te rollen is het echt een voorwaarde dat de directie erachter staat en het faciliteert.’

3.     Maak een plan van aanpak

‘Zomaar aan opdrachten werken is leuk, maar wat is je doelstelling en wat is je visie? Het is belangrijk om daarover na te denken. De manier waarop je LOB vervolgens optuigt, is bepalend voor het succes.’

 

 


Contactpersoon:

Mayke de Jong Florisse, JGM@cswalcheren.nl

Informatie:

 

Tekst Anne Wesseling
Fotografie Hetty van Oijen

>

De reflectietoolbox

Inzetten op diversiteit en creativiteit

Omdat iedere leerling anders is, heeft een team van ROC de Leijgraaf (en als onderdeel van het desginteam Niveau2Plus), de Reflectietoolbox ontworpen.

In een digitale leeromgeving worden studenten door middel van verschillende werkvormen uitgedaagd te reflecteren op (bpv-)ervaringen, situaties, competenties, activiteiten en andere zaken die te maken hebben met de ontwikkeling van hun loopbaancompetenties. De opdrachten zijn zeer divers en sluiten daarmee aan bij verschillende leervoorkeuren en leerstijlen.

Op deze manier kan iedere student zo optimaal mogelijk leren en gestimuleerd worden om zijn/haar competenties verder te ontwikkelen. Zo kunnen studenten bijvoorbeeld kiezen uit beschrijvende opdrachten, presentaties, video en vlogs, werken met tools als Scrumbler of CANVA, audio, fotografie, pitchen, het maken van een stripverhaal, song, rap of gedicht.

>

Hoe zorg je ervoor dat LOB bij studenten echt gaat leven?

Studieloopbaanbegeleiding 2.0

Aeres Hogeschool Wageningen ging dit jaar van start met een innovatief en toekomstgericht programma voor studieloopbaanbegeleiding (SLB), gericht op de studenten van de opleidingen ‘Docent en kennismanager in de groene sector’. Vooral de samenhang tussen SLB en de rest van de opleiding is belangrijk, aldus lerarenopleiders Ineke Beumer en Manon Bouwman. ‘Als studenten merken dat ze er echt iets aan hebben, gaat het leven.’

Ze noemen het de ‘lightbulb-momentjes’. De momenten waarop bij studenten ‘het licht aangaat’ en ze plotseling uitroepen: ‘Oh, nú snap ik het!’ of ‘Nú begrijp ik waarom ik zo reageer!’ Lerarenopleiders Ineke Beumer en Manon Bouwman van Aeres Hogeschool Wageningen (AHW) zijn dol op die momenten en ze zien ze vaker sinds AHW een vernieuwd SLB-programma ontwierp voor studenten van de bachelor opleidingen ‘Docent en kennismanager Groene sector’, ‘Docent en kennismanager Consumptieve techniek’ en ‘Docent en kennismanager D&P’. De belangrijkste kenmerken: studenten komen wekelijks bijeen in een vaste groep van vijftien studenten, met een eigen begeleider. Voor de bijeenkomsten wordt een duidelijke agenda vastgesteld en het programma is zoveel mogelijk verweven met de rest van de opleiding. De aanpak is afgestemd op de specifieke behoeften van voltijd- en deeltijdstudenten en ook het SLB-portfolio waar de studenten aan werken, ‘ademt mee’ met de opleiding. Ineke Beumer en Manon Bouwman maakten deel uit van de ontwikkelgroep die het SLB-programma vormgaf en gebruiken het nu bij de begeleiding van hun studenten. Hoe is het om met het nieuwe programma te werken, en hebben zij tips voor andere studieloopbaanbegeleiders?

Groepsgesprekken voerden jullie al langer bij Aeres Hogeschool Wageningen. Wat is er nu nieuw?

Ineke: ‘SLB is verdeeld in drie invalshoeken: studievoortgang, loopbaanbegeleiding en begeleiding bij professionele ontwikkeling. Bij loopbaanbegeleiding behandelen we de vijf loopbaancompetenties, zoals kwaliteitenreflectie en netwerken, en bij professionele ontwikkeling kijken we samen met de studenten hoe ver ze zijn in de ontwikkeling van hun bekwaamheden. Dit is de kern van het programma en daar werken we al een aantal jaren mee. De belangrijkste vernieuwing is de samenhang die we hebben aangebracht in de hele SLB-lijn. Dat doen we bijvoorbeeld door de thema’s te laten aansluiten bij waar studenten op dat moment mee bezig zijn. Als ze op zoek gaan naar een stage spelen we daar op dát moment op in tijdens de SLB-gesprekken: wat gaat je volgende stageplek worden, wat wordt de volgende module die je kiest, waarom kies je daarvoor? Zo merken de studenten dat de studieloopbaanbegeleiding echt rechtstreeks verband houdt met hun hele studie en daardoor gaat SLB meer leven. Ons uitgangspunt bij het vernieuwde programma was het model van Kariene Mittendorff, lector aan Hogeschool Saxion.’

De groepen blijven gedurende hun hele studie zoveel mogelijk bij elkaar.

Waarom is dat belangrijk? Manon: ‘SLB helpt enorm om de groepsbinding tussen studenten te versterken. Het sluit aan bij de psychologische basisbehoefte ‘relatie’: studenten gaan binding met elkaar voelen en krijgen het gevoel ‘we doen dit sámen’. Van daaruit ga je echt bouwen aan de professionele ontwikkeling, en vervolgens kijk je naar je studievoortgang en loopbaan. Dan gaat het ook om de twee andere basisbehoeften, competentie en autonomie. Het begint allemaal bij een gevoel van veiligheid, dat is essentieel.’

Ineke: ‘Je ziet dat studenten door het werken met een vaste groep meer gaan samenwerken en dat ze elkaar steunen. Ik had bijvoorbeeld een SLB-groep met studenten die wat achterliepen. Die hadden zichzelf ‘het Motivatieteam’ genoemd, en ook een eigen app gemaakt. Die steunden elkaar echt, ze wisten elkaar te motiveren. Daar vond ik echt mooi om te zien.’

Jullie hanteren bij SLB voor voltijd- en deeltijdstudenten een andere aanpak. Wat is het verschil?

Manon: ‘In grote lijnen gaat het om hetzelfde, maar de invalshoek is anders en sluit beter aan bij de ontwikkeling van de student. Een voltijdstudent komt vaak van de havo of uit het mbo, een deeltijdstudent heeft misschien een gezin op de achtergrond, of een eigen bedrijf. Het verschil bij SLB zit vooral in de manier waarop we het aanbieden. Bij het onderwerp ‘Timemanagement’ gaat Ineke bijvoorbeeld met haar voltijdstudenten met een bepaalde opdracht aan de slag, ik doe met mijn deeltijdstudenten meer met intervisie. We wisselen dan vooral ervaringen uit: waar ben jij mee bezig, waar loop jij tegenaan? Hoe hou jij alle ballen in de lucht, als je een deeltijdstudie doet en je hebt een gezin? Heb je misschien tools op het gebied van timemanagement waar de anderen wat aan kunnen hebben?’

Kwaliteitenreflectie en motievenreflectie zijn belangrijke loopbaancompetenties. Hoe behandelen jullie die?

Ineke: ‘De studenten doen gedurende de hele opleiding aan ‘werkplekleren’, zo heet bij ons de stage. Dat is in het kader van SLB prettig, want we kunnen ze echt een praktijkgerichte leeromgeving aanbieden. We hebben bijvoorbeeld een module ‘activerende didactiek’ en dan kijken we hoe ze een activerende didactiek kunnen toepassen in de klas. Daarbij reflecteren ze op hun didactische en pedagogische bekwaamheden. We hebben er overigens voor gekozen om het in het eerste half jaar niet over ‘reflectie’ te hebben. Reflecteren, daar hebben studenten in het begin niet zoveel mee. Maar als je het hebt over ‘samen terugkijken op onze stage-ervaringen’ gaat het wél leven.’

Manon: ‘Eigenlijk zijn de studenten bij de opleidingen Docent en kennismanager continu bezig met kijken naar zichzelf: wie ben ik, wat kan ik, waar sta ik voor? Ik geef een lesonderdeel over pedagogiek en adolescentenontwikkeling. Dan gaat het ook over vragen als: wie bén jij, als pedagoog? Waar ligt jouw grens? Wat vind jij wel en niet kunnen? Ga eerst eens bij jezelf kijken: wat zijn jouw normen en waarden, waar kom jij vandaan? Maar ook: leer je van successen of juist wanneer iets verkeerd gaat? En hoe vertaal je dat dan weer naar je eigen leerlingen?’

Gaat het bij SLB eigenlijk meer om het leren van successen of om leren van fouten?

Ineke: ‘Wij blikken bij SLB vooral terug op succeservaringen: wat heb je goed gedaan en wat zegt dat over je kwaliteiten? Waarom vind je die ervaring belangrijk en wat zegt dat over je motieven? Ik benoem het ook als studenten goeie, constructieve bijdragen leveren aan hun eigen SLB-groep.’ Manon: ‘Of als ze een goed cijfer hebben. Ik zeg wel eens: “Geniet ervan, bestel wat lekkers te eten en maak er een klein feestje van! Je hebt die toets gehaald en dat is een succes!” En we kijken ook meteen: wat heb je ervoor gedaan, hoe kun je die succesmomenten naar een volgend moment tillen, en kun je je medestudenten helpen door dit te delen?’

Ineke: ‘Natuurlijk leer je ervan als je ergens tegenaan loopt en vervolgens bedenkt hoe je dat anders kunt doen. Maar tegelijkertijd denk ik dat je ook veel leert door je kwaliteiten verder te ontwikkelen. Als jij weet wat je kwaliteiten zijn, en je kunt dat op je werkplek benutten en verder uitbouwen, dan is dat volgens mij heel leerzaam. Zelf vind ik het trouwens ook fijn om te kijken welke positieve ontwikkeling we de afgelopen jaren met het team hebben meegemaakt. En we vragen onze collega’s bijvoorbeeld ook naar materialen waarmee ze goede ervaringen hebben, zodat we die in kunnen zetten. Die waarderende, positieve benadering is echt kenmerkend voor SLB.’

De studenten bouwen ook een SLB-portfolio op. Hoe gaat dat precies?

Ineke: ‘Het portfolio bestaat uit twee onderdelen. Een gedeelte gaat over de loopbaancompetenties en bevat bijvoorbeeld opdrachten die ze hebben gedaan over kwaliteiten- en motievenreflectie. Dit gedeelte wordt alleen gebruikt binnen SLB. Daarnaast verzamelen ze in hun portfolio ook feedback van hun werkplekbegeleiders en andere betrokkenen. We werken met een semestersysteem, de studenten sluiten elk half jaar twee modules af. Dan kijken ze, met behulp van die feedback, op welk niveau ze zitten als het gaat om hun bekwaamheden. De uitkomsten van hun halfjaarlijkse ontwikkelgesprekken stoppen ze ook in hun portfolio.

Dat tweede deel van hun portfolio, met de zelfevaluaties en de feedback, gebruiken ze voor een ‘etalagemap’ en die is weer de basis van de assessments die ze doen na de propedeuse, de hoofdfase en de afstudeerfase. Het portfolio en de assessments zijn dus echt verweven. Dat portfolio is overigens nog niet digitaal. De inhoudsopgave en ook alle opdrachten zitten al wel in de digitale onderwijsomgeving, dus het is voor de studenten al heel makkelijk om dat allemaal in een map te stoppen. We willen in de komende tijd wel een digitaal portfolio maken, dat ze eventueel ook mee kunnen nemen naar stageplekken en werkgevers.’

Naast de studieloopbaanbegeleiding geven jullie ook het vak LOB. Voltijdstudenten hebben daarmee op de middelbare school misschien al ervaring, maar deeltijdstudenten niet. Hoe reageren die daarop?

Manon: ‘De deeltijdstudenten variëren in leeftijd van eind twintig tot begin zestig. De meeste hebben op school nooit LOB gehad, dus die zegt het aanvankelijk weinig. Maar ze zien wel veel kansen voor zichzelf. Ze krijgen het vak LOB, maar ze gaan zelf als docent óók die LOB-gesprekken voeren. Dat zijn niet zomaar gesprekken, het vraagt van hen als docent veel kennis en inzicht. Waar moet ik verstand van hebben, welke koers wil zo’n leerling op, wat is realistisch en niet realistisch, ken ik de netwerken, ken ik de sectoren, ken ik mijn eigen normen en waarden, wat straal ik daarin uit, hoe vertel ik zoiets en hoe draag ik dat dan over? LOB is leerzaam voor de leerlingen die ze straks bedienen, maar ook voor henzelf. Er gaat echt een nieuwe wereld voor ze open.’

Je noemt de LOB-gesprekken die studenten leren voeren. Kan iedereen dat eigenlijk leren?

Ineke: ‘Volgens mij kan elke student en docent leren om ontwikkelgesprekken te voeren. Het verschil met een gezellig praatje is dat een ontwikkelgesprek echt een doel heeft: als het goed is, levert het de student of leerling inzicht op, én een actiestap. De kunst is om vragen te stellen die een student of leerling aan het denken zetten, zelfinzicht opleveren en aanzetten tot actie.’ Manon: ‘Eigenlijk zijn we bij dat vak ook samen op zoek naar het antwoord op de vraag ‘Hoe leer ik luisteren?’ En dan op zo’n manier dat je niet na de eerste zin zelf al een oplossing voor de leerling bedenkt. Dat is enorm lastig. We zijn allemaal gek op de leerlingen en we willen ze graag helpen, maar vervolgens zijn we geneigd om ze op ónze manier te willen helpen. Goed luisteren, ook naar wat er onder de vraag ligt, is echt een kwestie van veel oefenen. Onze studenten filmen zichzelf ook tijdens LOB-gesprekken, die opnamen kijken we tijdens intervisies samen terug. Dat is ongemakkelijk, studenten vinden het in het begin héél lastig, maar het levert veel heldere momenten op: “Oh, nú zie ik dat ik dingen zelf ga invullen”, of “Ik ga nu al door met mijn volgende vraag, terwijl die leerling net iets essentieels vertelt”.’

Leren jullie daar zelf ook van?

Manon: ‘Ja, zeker! De opleiding is zo’n levend studietraject, je blijft continu in ontwikkeling, ook als opleider. De ene keer leer ik van een student die een goed gesprek heeft gevoerd met intervisie, de andere keer leer ik iets over een nieuwe werkvorm die ze hebben uitgeprobeerd. Of bijvoorbeeld wanneer we het hebben over sociale media: wat moet je als docent daarvan weten, hoe ga je daarmee om, hoe integreer je Snapchat of TikTok in je lessen? De studenten leren van mij, maar ik ook van hen, die wederkerigheid zit er heel erg in.’

Ineke: ‘Ik vind het ook knap hoe studenten op stages als jonge, aankomende docenten veranderingen weten te realiseren binnen hun team. Ze gaan bijvoorbeeld ook tijdens de gewone praktijklessen aan LOB doen, door op een informele manier aandacht te geven aan kwaliteiten en motieven van leerlingen. Gewoon door tussendoor even te vragen: “Wat vond je nou echt leuk aan deze les?” Of: “Ik zag dat je dit echt goed deed!” Daar leer ik ook weer van.’

Wat zijn voor jullie nog stippen aan de horizon?

Ineke: ‘In ieder geval dat digitale portfolio. Wat ik zelf belangrijk vind is dat er meer aandacht komt voor deskundigheidsbevordering van studieloopbaanbegeleiders, en dat we intervisie binnen het team ook wat gestructureerder gaan oppakken.’ Manon: ‘We willen ook graag nog meer maatwerk kunnen leveren voor de studenten. En, maar nu trek ik het breder: wat mij bij de deeltijders steeds weer treft en verrast is de inzet, de liefde en de betrokkenheid die zij laten zien ten aanzien van hun studie en hun leerlingen.

Er zit nog zo’n grote groep mensen in de maatschappij die zich zó hard willen maken voor de ontwikkeling van jonge mensen. Ik hoop echt dat ze niet alleen maatschappelijk gezien waardering krijgen, maar ook meer gefaciliteerd gaan worden. Hetzij door de overheid, als het gaat om de kosten van de studie, hetzij door een werkgever die studietijd kan reserveren. Want er is gewoon behoefte aan goeie mensen in onderwijsland.’


5 Tips voor SLB-bijeenkomsten

  1. Werk met een vaste groep Door met een vaste groep te werken en begeleider te werken, ontstaat er een ‘wij-gevoel’. Studenten kennen en steunen elkaar en krijgen het gevoel het echt sámen te doen.
  2. Zorg voor een duidelijke agenda Zorg dat er bij de bijeenkomsten ook echt iets op het programma staat, zodat studenten weten wat het doel is van de bijeenkomst is en wat ze eraan hebben.
  3. Hanteer een positieve en waarderende benadering Benoem de successen, of het nu gaat om kwaliteiten, een goed cijfer of een opdracht die op tijd is ingeleverd. Het verhoogt de motivatie en studenten vinden het leuk om successen met elkaar uit te wisselen.
  4. Verweef SLB met de rest van de opleiding Laat het thema van SLB-bijeenkomsten aansluiten bij waar de studenten op dat moment behoefte aan hebben en hou rekening met het jaarrooster, bijvoorbeeld door ontwikkelgesprekken in te plannen nádat studenten vakken hebben afgerond en opdrachten hebben ingeleverd.
  5. ‘Reflectie’? Liever ‘leren van ervaringen’ Met ‘reflecteren’ hebben studenten in het begin vaak niet zoveel, maar ‘samen terugkijken op onze stage-ervaringen’ spreekt ze wél aan.
Informatie:
Aeres Hogeschool Wageningen 
Het SLB-programma is ontworpen op basis van een model/schema dat is ontwikkeld door Kariene Mittendorff, lector Studieloopbaanbegeleiding binnen het lectoraat Innovatief en Effectief Onderwijs van hogeschool Saxion.

 


Wat zijn de kenmerken van een goede studieloopbaanbegeleider?

Ineke Beumer vroeg een van haar studenten onderzoek te doen naar wat studenten verwachten van een goede studieloopbaanbegeleider. De belangrijkste kenmerken:

  • De SLB’er toont oprechte interesse in de student;
  • De SLB'er neemt de tijd voor persoonlijke gesprekken;
  • De SLB'er is goed en gemakkelijk benaderbaar (reageert bijvoorbeeld snel op mails);
  • De SLB'er geeft studenten de ruimte hun eigen keuzes te maken;
  • De SLB'er kan goed en duidelijk advies geven over hoe studenten dat
  • vervolgens kunnen aanpakken.

Ineke Beumer: ‘Een goede studieloopbaanbegeleider is dus iemand die aan de ene kant zorgt voor eigenaarschap bij de student en de student in zijn of haar waarde laat, maar aan de andere kant ook weet: dít is het moment dat ik even moet adviseren.’ 
 

Tekst Anne Wesseling
Fotografie Hetty van Oijen
>

LOB als pijler van het onderwijs

Montessori Lyceum Oostpoort in Amsterdam is dit jaar begonnen met een praktische havo-afdeling. LOB is een van de pijlers van het onderwijs. Teamleider Anita Alsemgeest en decaan Claudia van der Heijden leggen uit waarom LOB zo belangrijk is en hoe dat op de praktische havo wordt vormgegeven.

Interview met Anita Alsemgeest en Claudia van der Heijden, teamleider en decaan bij Montessori Lyceum Oostpoort

Een voorbeeld van hoe praktische kennismaking meer inzicht geeft dan alleen theorie? Decaan Claudia van der Heijden hoeft er niet lang over na te denken: een bezoek aan de rechtbank, vorig schooljaar. ’Een van onze leerlingen wilde advocaat worden. We hebben met haar klas als LOB-activiteit een bezoek gebracht aan de rechtbank om een zitting bij te wonen. Toen ze buitenkwam, zei ze: “Is dát wat een advocaat doet? Dan hoef ik het niet meer!” Haar idee van wat een advocaat doet, was gebaseerd op het geromantiseerde beeld dat je ziet in Amerikaanse televisieseries. Het bijwonen van een rechtbankzitting liet zien hoe het écht was, daar kon geen gesprek tegenop. Het fijne is dat de weg daarna ook meteen open was om het over allerlei andere beroepen te hebben. Want soms zijn leerlingen zo gefixeerd op wat ze willen, dat er over iets anders gewoon niet valt te praten.’

Die praktische kennismaking met werk en beroepen en het opdoen van vaardigheden is precies wat voorop staat bij de nieuwe praktische havo op Montessori Lyceum Oostpoort in Amsterdam, die dit jaar van start ging met 20 leerlingen in de eerste klas en 23 in de vierde. De onderbouw werkt met dagdelen en domeinen, zoals Mens en maatschappij, Mens en natuur, Sport en bewegen en Kunst en cultuur. In de ochtend krijgen de leerlingen instructiemomenten en uitleg. In de middag wordt er vakoverstijgend gewerkt, aan de hand van projectlijnen en thema’s. De vierdeklassers krijgen instructie in dagdelen.

De praktische havo ging dit jaar van start met een eerste klas en een vierde klas. Wat was precies de aanleiding?

Anita Alsemgeest, teamleider: ‘Het Montessori Lyceum Oostpoort is een brede vmbo-school en heeft daarnaast Internationale Schakel Klassen voor alle niveaus. We raken dus de leerlingen kwijt die na hun vmbo-diploma naar de havo willen, en ook de ISK-leerlingen die naar de havo uitstro-men. Die leerlingen wilden we graag binnenhouden en daarom wilden we een havo/vwo opstarten. We kozen ervoor om te beginnen met een eerste en vierde klas: de eerste voor nieuwe leerlingen, en de vierde voor onze eigen leerlingen die doorstromen vanuit het vmbo en vanuit de ISK.

Dat het een praktische havo werd, lag voor de hand, omdat we vanuit het vmbo al prachtige praktijk-lokalen hebben en ook de kennis al in huis is. Het paste bovendien goed binnen het Amsterdamse scholenlandschap. Maar we hebben natuurlijk ook naar de leerlingen gekeken. We zien dat de havo-leerlingen het fijn vinden om praktisch aan het werk te gaan, in plaats van alleen maar te leren en te reproduceren. De leerlingen die het op de havo nét niet redden, hebben in de onderbouw vaak moeite met stilzitten en om zich te concentreren. Daarvoor is hier wél ruimte.’

Decaan Claudia van der Heijden: ‘Wat ik bijzonder vind, is dat we op de praktische havo de leerlingen een kans geven om na het vmbo nog twee jaar een algemeen vormende opleiding te doen. Dat gaat om ISK-leerlingen, maar ook om de mavo-leerlingen die wel een vaag plan hebben van wat ze zouden willen gaan doen, maar die zich nog breder willen oriënteren. Die bieden wij nu via de havo de kans en ruimte om te ontdekken wat voor hen de juiste weg is.’

LOB is een grote pijler van de praktische havo

Anita: ‘Het is vooral een geïntegreerde pijler. In de brugklas is LOB nog vrij algemeen. Het gaat dan echt om de basis: Wie ben ik, wat kan ik, wat vind ik leuk? Bij alles wat de leerlingen doen, leren we ze om zich constant af te vragen wat er goed en niet goed ging, wat ze leuk vinden en wat juist niet. Alle leerlingen beginnen de dag met het maken van een planning en sluiten af met een moment voor reflectie over wat ze die dag gedaan hebben en waar ze de komende dagen aan gaan werken. Omdat LOB geïntegreerd is, zijn ze zich er overigens vaak niet echt bewust van dat activiteiten onder LOB vallen.’

Claudia: ‘We zeggen in de bovenbouw ook niet: “Je gaat nu LOB doen”, maar eerder: “Je bent nu in gesprek over je toekomst”. De leerlingen ervaren het niet bewust als LOB, maar dat vind ik eerlijk gezegd niet erg. Ik denk namelijk dat het resultaat er wél is. Het gaat erom dat ze zichzelf leren kennen en steeds beter weten wat ze later willen gaan doen.’

Anita: ‘We werken met vijf periodes per jaar, elk met een thema, bijvoorbeeld ‘Wie ben ik?’ Of ’Ik en de ander’. In de onderbouw maakten de leerlingen een drieluik, waarbij ze in allerlei talen dingen over zichzelf vertelden. In de bovenbouw zijn ze met elkaar mee naar huis gegaan om een cultureel portret van de ander te maken. De uitwerking zit bij CKV, maar maatschappijleer en Nederlands zijn helemaal geïntegreerd. Een leerling heeft bijvoorbeeld een fotoserie gemaakt, er zitten prachtige portretten tussen. En natuurlijk heeft het alles te maken met LOB, want het draait om vragen als: wat is je identiteit, waar kom je vandaan, wat heb je meegemaakt dat maakt dat je bent wie je bent?’

De nadruk op de praktische havo ligt op context gericht onderwijs

Hoe sluit het aan bij LOB? Anita: ‘Het doel van zulke vakoverstijgende, contextuele onderwerpen is dat dat beter inzicht geeft in wat je met de theoretische vakken kunt doen. Een goed voorbeeld is het slaapkamerproject, waar de eerste klas nu mee bezig is. Daarbij maken de leerlingen een maquette van hun droomslaapkamer, met als uitgangspunt hun kamer thuis. In de ochtend krijgen ze instructies: bij Mens en natuur gaat het bijvoorbeeld over technisch tekenen, bij wiskunde over schaalmodellen en bij de talen zit thematische woordenschat. In de middag gaan ze praktisch aan het werk: ontwerpen, een plan van aanpak maken, een maquette bouwen. Ze presenteren dat aan de docenten en de groep, dus ze pakken ook meteen presentatievaardigheden mee.’

Claudia: ‘Het mooie is ook dat leerlingen op die manier al in de praktijk ervaren wat beroepen inhouden en wat ze leuk vinden of juist niet. Een van onze ISK-leerlingen wil nu bijvoorbeeld allround timmerman worden óf bouwkundig tekenaar. Ze spreekt nauwelijks Nederlands en heeft nog niet echt een beeld van wat een timmerman of bouwkundig tekenaar doet. Als leerlingen in 1 havo al met technisch tekenen bezig zijn, kunnen we daar later naar verwijzen. En als docententeam krijgen we ook meer zicht op de talenten van de leerlingen.’

Alle 4 havo-leerlingen hebben individuele mentoren en voeren ook gesprekken met de decaan, wat zijn daarbij de  belangrijkste onderwerpen?

Claudia: ’Ze willen vooral weten of ze wel het juiste profiel hebben voor wat ze hierna willen gaan doen, of ze nog iets kunnen veranderen en of wat ze willen ook reëel is. Een aantal wil geneeskunde gaan doen, dan zoeken we samen uit wat de weg daarnaartoe is. De ene leerling denkt dan “Dat duurt me te lang, laat maar!” Maar de ander wil er echt voor gaan. Als een leerling chirurg wil worden, leg ik ook uit dat er tegen de tijd dat ze zich gaan specialiseren wel een opleidingsplaats moet zijn. Als die er niet is, kan het zomaar zijn dat je oogarts wordt, in plaats van chirurg. Het is best lastig, vind ik, want aan de ene kant wil je een kind niet demotiveren, maar aan de andere kant vind ik wel dat ze dat moeten weten.’

Anita: ‘Ze geven ook aan dat ze zich serieus genomen voelen. Onze 4 havo-leerlingen zijn een of twee jaar ouder dan de gemiddelde leerling en dan moet je ze ook behandelen als jongvolwassenen. We laten ze veel reflecteren en terugkijken op wat ze hebben gedaan. Dat is vanaf de start onze instelling geweest: laten we op zoek gaan naar waar je goed in bent, wat je kunt en wat je wilt. Wat je níet wilt en níet kunt is daar een onderdeel van, maar de insteek is zo positief mogelijk.’

Hebben ISK-leerlingen eigenlijk behoefte aan andere LOB-activiteiten dan leerlingen die in Nederland geboren en getogen zijn?

Claudia: ‘Ze hebben geen behoefte aan ándere activiteiten, maar ze hebben wel meer uitleg nodig. Ik heb ook veel gesprekken met ouders, want die snappen gewoon het hele onderwijssysteem in Nederland niet. Ze hebben bijvoorbeeld geen idee dat het mbo verschillende niveaus heeft. Een belangrijk punt is ook de aansluiting met het Nederlandse onderwijs, die is vaak lastig. Een leerling die bijvoorbeeld in Suriname naar mulo 4 zou gaan, kan hier niet naar mavo 4, omdat er in de derde al schoolexamens worden gedaan. Zo’n leerling moet dan opnieuw naar de derde en die vindt dat natuurlijk niet leuk. Als ouders uit Suriname bellen, adviseer ik dan ook om liever eerst dáár de mulo af te maken, en daarna hier naar het mbo te gaan.’

Anita: ‘Leerlingen hebben soms het gevoel dat ze overnieuw moeten beginnen en soms ís dat ook zo. De taalachterstand speelt daarbij ook mee. Er zijn ISK-leerlingen die moeiteloos een vwo-opleiding hadden kunnen doen. Maar als je zestien bent als je in Nederland komt en je moet eerst de taal leren, ben je te laat om die aansluiting naadloos te kunnen maken, dus dan ga je eerst naar een vmbo-opleiding of een mbo-opleiding. Uiteindelijk kom je heus wel waar je terecht moet komen, het duurt alleen langer.’

Claudia: ‘Als ze eenmaal een richting hebben, is het LOB-programma bij ons voor alle leerlingen hetzelfde: vanaf leerjaar 2 in het vmbo gaan we bijvoorbeeld bij verschillende profielen kijken en bedrijven bezoeken. Daarbij maakt het niet uit of een leerling nu wel of niet in Nederland geboren is.’

Wat zou er volgens jullie verbeterd kunnen worden op het gebied van LOB?

Claudia: ‘Het zou vooral fijn zijn LOB-portfolio’s makkelijker uitgewisseld konden worden. Toen we hier het LOB-dossier wilden invoeren, hebben we een stuk of zes mensen laten komen van verschil-lende LOB-programma’s. Vanuit allerlei disciplines hebben er mensen meegekeken: mentoren, do-centen, systeembeheerders, roostermakers, de medezeggenschapsraad, de leerlingen. Zo kwam er voor ons een LOB-programma uit waarin je een portfolio kunt opbouwen, opdrachten kunt uitvoeren en testen kunt doen.

Maar in feite kiest iedere school dus op die manier zijn eigen LOB-portfolio. Dat is logisch, want het moet ook bij type school en leerlingen passen. Maar als leerlingen overstappen naar een andere school, kunnen ze na een tijdje dat portfolio online niet meer in. Dat zijn ze dan dus kwijt. Terwijl de bedoeling was, en zo is het ons ook gepresenteerd, dat leerlingen het LOB-portfolio mee konden nemen naar hun vervolgopleiding. Het zou zo mooi zijn als dat opgelost werd, zodat LOB echt een doorlopende leerlijn kan worden. En dat vervolgopleidingen daar dan ook echt naar kijken, zodat niet, zoals nu wel gebeurt, een leerling op het mbo opnieuw een persoonlijkheidstest doet die ze bij ons ook al gedaan hebben.’

Hoe gaat het verder na dit eerste jaar?

Anita: ‘Wij hebben een vmbo-t en we blijven de ISK-leerlingen houden, dus die aparte instroom aan de bovenkant van de havo blijft. Ook als de praktische havo van onderaf volloopt, blijven die twee stromen hier waarschijnlijk naast elkaar bestaan.

Het leuke is trouwens dat we nu al projecten hebben waarbij de eersteklassers en de vierdeklassers samenwerken. Dan organiseert de bovenbouw iets voor de eersteklassers. Laatst moest ik even uit een les weg en vroeg aan een van de meiden van de bovenbouw of ze even op kon letten. Toen ik terugkwam had ze de leerlingen, omdat ze hun taak af hadden, uit eigen initiatief een vervolgopdracht laten doen. Dat was echt leuk om te zien. De eersteklassers nemen de oudere leerlingen ook onmiddellijk aan als autoriteit. Ze zijn echt met elkaar verbonden.’

Scholenmarkt online? Laptop mee naar school!

De Amsterdamse scholenmarkt voor havo- en vwo-leerlingen vindt dit jaar online plaats. Montessori Lyceum Oostpoort organiseert dan op school een speciale avond voor de leerlingen van 4 havo. De leerlingen nemen hun laptops mee en er zijn docenten aanwezig om de avond te begeleiden. ‘De leerlingen hóeven voor zo’n online informatiemarkt niet naar school,’ zegt teamleider Anita Alsemgeest, ‘maar thuis zitten ze in hun eentje achter de computer. Op deze manier kunnen ze hun ervaringen direct met elkaar delen en met hun docenten bespreken. Het heeft echt meerwaarde.’

 

Meer Informatie: Montessori Lyceum Oostpoort www.oostpoort.nl

 

>

Neem ook je eigen ervaringen mee in een LOB-gesprek

Rijn IJssel ontwikkelt een LOB-werkwijze waarmee studenten snel inzicht krijgen in de LOB-competenties en hoe ze die kunnen verbeteren. 

Interview met Pascal Mariany, LOB-intermediair

ICT-docent Pascal Mariany ontwikkelde samen met collega’s voor de studenten Software Developer op Rijn IJssel een LOB-werkwijze waarmee ze snel inzicht hebben in de LOB-competenties en hoe ze die kunnen verbeteren. De pilot verliep zo succesvol dat hij de komende jaren wordt uitgerold over de andere opleidingen van Rijn IJssel. Wat houdt de werkwijze in, hoe verliep de pilot en heeft hij tips voor collega’s op andere scholen?

De favoriete LOB-activiteit van Pascal Mariany? Dat is de opdracht ‘Terugblikken op een bepaalde periode’. ’Bij die oefening krijg je een aantal vragen om terug te blikken, maar ook om alvast vooruit te kijken,’ zegt Mariany, ICT docent en LOB Intermediair op Rijn IJssel. ‘Zo ervaren de studenten hoe zelfreflectie werkt. Ontzettend leerzaam!’ Dat komt goed uit: we blikken met Mariany terug op de LOB-pilot die de afgelopen twee jaar op Rijn IJssel draaide voor studenten Software Developer. Mariany ontwierp een ‘LOB-Rubric’ samen met collega Marjon Dullenmond van de opleiding laboratoriumtechniek, een beoordelingsmatrix die aansluiten bij de vijf LOB competenties. Rita Sessink, een beleidsmedewerker met de portefeuille loopbaancoaching, heeft hier ook in meegedacht. Studenten kunnen nu met behulp van een meetinstrument (De Peilstok) voor elke LOB-competentie bepalen op welk niveau ze zitten, ‘Oriëntatie’, ‘Ontwikkel’ of ‘Expert’. Vervolgens kunnen ze LOB-activiteiten uitkiezen die daarbij aansluiten, met het doel om voor alle competenties het niveau ‘Expert’ te halen. De activiteiten en resultaten houden ze bij in hun digitale LOB Portfolio.

LOB werd bij Rijn IJssel zo’n twee jaar geleden op de agenda gezet. Waar begin je dan?

’Met inventariseren. LOB voelde in eerste instantie als iets dat er extra bij kwam, maar we ontdekten dat we eigenlijk al best veel deden. We hadden het alleen niet inzichtelijk, waardoor we ons er niet zo van bewust van waren. De eerste stap was dus om te onderzoeken wat we al aan LOB deden en waar nog hiaten zaten. Die gaten hebben we vervolgens opgevuld met LOB-activiteiten, die we onder meer vonden in de database van het Expertisepunt LOB. Vervolgens hebben we er een programma omheen gemaakt. Twee jaar geleden hebben we met een stuk of acht studenten een pilot gedraaid. Daar kregen we positieve reacties op. Na overleg met het docententeam van Software Developer hebben we hetzelfde programma vorig jaar met alle zestig eerstejaars gedraaid.’

Hoe hebben jullie LOB ingebed in het normale onderwijs?

‘Bij Rijn IJssel liep de introductie van LOB bijna gelijk op met de omslag naar een vorm van onderwijs die we RIJK noemen: Rijn IJssel Kwalitatief onderwijs. We willen studenten stimuleren om steeds meer zelf de regie te nemen over hun ontwikkeling, en de docent heeft meer een coachende rol. Onze docenten krijgen daarvoor ook trainingen, bijvoorbeeld hoe je een coachend gesprek voert. LOB was een soort katalysator, het werkte ontzettend goed om die twee lijnen tegelijk te hebben. Daarnaast kregen we een nieuw online systeem, SBIS. We werken bij RIJK onderwijs met leereenheden van vijf of tien weken, daarbinnen valt dan een aantal leeractiviteiten rond een praktijkgericht doel. LOB is ook zo’n leereenheid, de werkwijze is ontwikkeld op basis van het sjabloon ‘Leeractiviteiten’ in het online systeem. Voor de studiebelasting staat in dit geval 750 minuten. Dat is trouwens wel een beetje natte vingerwerk, ook afhankelijk van of een student een opdracht alleen of in een groepje doet. Sommige activiteiten, zoals de Belbin teamroltest, heb ik zelf doorlopen, dat duurt ongeveer een kwartier en dat is ook wat we terughoren dat een student er mee bezig is.’

Studenten werken voor een flink deel zelfstandig aan hun LOB-activiteiten. Hoe verliep dat tijdens de pilot?

‘Het viel me op dat het verschilt per leeftijdsgroep: de studenten jonger dan achttien zijn er wat minder zelfstandig in, die moet je af en toe sturen, bijvoorbeeld door te zeggen ‘Ik verwacht dat je volgende week die-en-die activiteit hebt gedaan. Onder de studenten van achttien plus pikt het gros het zelfstandig op. Ik vroeg dan tussendoor aan een student ‘Hoe gaat het met je LOB?’ en dan was het antwoord ‘Goed, kijk maar in mijn portfolio, ik heb al drie opdrachten gedaan!’ Een toevoeging van mijn collega-docent Luuk Burgers is dat we twee keer LOB-dag hebben georganiseerd, waarop studenten aan elkaar presenteren wat ze aan LOB hebben gedaan. Dat werkt heel goed, het is een beetje een stok achter de deur.’

Zijn er onderdelen die je op basis van die pilot hebt bijgesteld?

‘Sommige LOB-activiteiten zijn inhoudelijk en tekstueel wat verduidelijkt of aangepast. Soms was niet duidelijk hoe een student het moest vastleggen, of was de tekst te moeilijk. Daarnaast hebben we feedback gevraagd aan een handvol studenten: wat vonden jullie ervan? Sommigen zeiden eerlijk dat ze LOB wel een beetje een ‘moetje’ vonden, al snapten ze wel de beweegredenen erachter. Maar de meeste studenten waren en zijn echt positief en ook intrinsiek gemotiveerd. Omdat ze begrijpen ‘Oké, dit is een proces, uiteindelijk is er een gevuld portfolio, dat ik mee kan nemen naar een vervolgopleiding of werkgever.’

Merk je dat de studenten door de LOB-activiteiten ècht meer inzicht krijgen in wat ze willen en hoe ze zich ontwikkelen?

‘Ik wil dat graag gaan onderzoeken zodat ik het met grafieken kan aantonen, maar als ik studenten ernaar vraag zijn ze er in elk geval positief over. Een heel concreet voorbeeld: een student had twee keer een Belbin teamroltest gedaan en merkte dat er de tweede keer een andere rol uitkwam: van ‘Plant’ was hij nu meer een ‘Groepswerker’. Hij vond dat fijn om terug te zien, want dat was ook echt wat hij wilde. Hij zit nu net een paar dagen op stage en ik ben benieuwd hoe hij het ervaart, of het klopt. Studenten kunnen in overleg trouwens ook zelf LOB-activiteiten toevoegen. Een student was bij zijn middelbare school gevraagd om een presentatie te geven over de studie Software developer, om leerlingen te inspireren. Dat heeft hij gedaan en daarmee heeft hij meerdere LOB-competenties in één klap geslagen, want het viel behalve onder kwaliteitenreflectie ook onder netwerken.’

Nog even over de docent als coach. Voor veel docenten is zo’n coachende rol best een verandering!

‘Ik vind het zelf echt mooi dat de het traject met loopbaancoaching erbij is gekomen, het was voor mij ook een reden om bij Rijn IJssel te willen werken. Ik zie wel dat het voor sommige docenten een omslag is, die voelen zich comfortabeler in de rol van traditionele docent die informatie overdraagt en halen het meeste plezier uit het geven van hun vak. Je kunt het natuurlijk best combineren. In een team is er altijd wel íemand die LOB erg leuk vindt of er affiniteit mee heeft, of die het op natuurlijke wijze al doet. Juist diegene zou voorloper of ambassadeur van LOB kunnen zijn. Ik heb zelf gemerkt dat LOB na een tijdje steeds meer gedragen wordt door de rest van het team. Het besef dringt steeds meer door dat ‘Een leven lang leren en ontwikkelen’ niet alleen voor de studenten geldt, maar ook voor ons.’

Hoe zijn eigenlijk jouw eigen ervaringen met loopbaanbegeleiding? Neem je die ook mee in je gesprekken?

‘Ik kom uit een gezin waar aan de opvoeding niet echt veel aandacht werd besteed, ik was zo’n jongetje dat altijd lief met z’n autootjes zat te spelen, het idee was ‘Pascal redt zich wel’. Ik wil niet alle ouders over een kam scheren, maar alle ouders zijn druk en ik herken mezelf in de studenten van nu: ze zijn een beetje lost, ze zijn verloren in de keuzes die ze moeten maken. Dat is niet erg, dat hoort ook gewoon bij hun ontwikkeling. Maar wat mij motiveert, is dat wij op school daarbij ook een soort kompas kunnen bieden en dat af en toe kunnen helpen bijsturen. Gewoon door te zeggen ‘Kom er even bij, dan kijken we samen naar je loopbaan’.’

Bij zo’n LOB-gesprek horen ook persoonlijke vragen: Hoe gaat het thuis, hoe zit je in je vel, voel je je hier op je plek? We hebben als docent allemaal een loopbaan achter de rug, je hebt een rugzak vol ervaringen. Het is mooi als je daar bij een LOB-gesprek af en toe iets uit kunt halen dat misschien kan helpen. ‘Dit is mijn ervaring, hoe kijk jij ertegenaan, misschien heb je er iets aan?’ Je moet natuurlijk altijd even checken of studenten daarvoor open staan, als het niet zo is, dan is het ook prima. Maar mijn ervaring is dat studenten er zeker voor open staan.’ Deze LOB-werkwijze wordt nu standaard opgenomen in de opleiding Software Developer. Hoe gaat het verder?

‘Ik heb inmiddels de taak en de uren gekregen om LOB op eenzelfde manier op te pakken voor het hele cluster Techniek/ICT, dat zijn meer dan dertig teams. De stip aan de horizon is dat in schooljaar 2022/2023 álle teams LOB hebben opgenomen in de online leeromgeving van hun opleidingen. Dat wordt een hele klus, want bij sommige opleidingen hebben nog niet alle studenten een laptop. Misschien moet je dan focussen op de LOB-gesprekken en op het portfolio en is dat voor die opleiding voldoende. Het begint in elk geval altijd met contact leggen en inventariseren: wat wordt er al aan LOB gedaan, waar zitten de hiaten en hoe kun je die invullen op een manier die past bij de opleiding?’

Tot slot: heb je tips voor collega-docenten die LOB ontwikkelen?

‘Ik zou zeggen: ga als team eerst na wie de kartrekker kan zijn voor wat betreft LOB. Misschien kan hij of zij samenwerken met iemand die alles coördineert. Verder is het belangrijk om ‘de broodjes warm te houden’. Ook in de plenaire overleggen met de docenten. Zet LOB gewoon op de agenda! Ook al heb je niks bedacht, er komt vanzelf een gesprek en dat kan uitmonden in een intervisiemoment, een evaluatiemoment of nieuwe ideeën.

Als docent: kijk ook eens naar hoe je je eigen loopbaan hebt ervaren en hoe je je hebt ontwikkeld, en neem die ervaring mee in je gesprekken met studenten. Zoek de verbinding. Juist vanuit je eigen levenservaring kun je iets bijdragen waar een student wat aan heeft.’

Tekst: Anne Wesseling 
Fotografie: Hetty van Oijen

 

 

 


 

Meer weten?

LOB als doorlopende leerlijn

Binnen de LOB-werkwijze die Pascal Mariany ontwierp is het voor de student gemakkelijk om het LOB Portfolio bij te werken en actueel te houden: activiteiten worden eenvoudig toegevoegd, metingen van de Peilstok worden automatisch bewaard en wanneer studenten met hun loopbaancoach hun voortgang evalueren, maken ze een LOB-reflectie en slaan die ook op in hun LOB Portfolio. Zo’n actueel Portfolio heeft meerdere pluspunten. ’In het examenplan is een inspanningsverplichting LOB opgenomen en het LOB-portfolio is een prachtige manier om het traject te stroomlijnen en aantoonbaar te maken. Daarnaast willen we dat studenten aan het eind van hun opleiding hun LOB-portfolio als pdf kunnen downloaden, zodat ze het kunnen meenemen naar een vervolgopleiding, of naar een sollicitatie.’

Het portfolio kan ook daarbij helpen bij het ontwikkelen van een doorlopende leerlijn. ‘In het voortgezet onderwijs zijn ze al langer met LOB bezig, dus veel leerlingen zijn er al mee in aanraking geweest. Ik wil ervoor pleiten om dat ook mee te nemen in de intake. Misschien hebben de studenten zelfs al een LOB-portfolio gemaakt, en kun je dat aan laten sluiten. Het gaat bij LOB immers om een blijvende persoonlijke ontwikkeling. Daar past ook een doorlopende leerlijn bij.’ Bekijk de uitleg van Pascal Mariany over een doorlopende leerlijn LOB


 

Wat is een rubric?

Een rubric is een beoordelingsmatrix die snel duidelijk welke niveaus er zijn en volgens welke criteria een prestatie wordt beoordeeld. Bij de LOB-Rubric van Rijn IJssel is voor elk van de vijf loopbaancompetenties (motievenreflectie, kwaliteitenreflectie, werkexploratie, loopbaansturing en netwerken) aangegeven wat de drie niveaus zijn: ‘Oriëntatie’, ‘Ontwikkel’ of ‘Expert’. Met behulp van een online test (De Peilstok) kunnen studenten voor elke competentie hun huidige niveau bepalen. Vervolgens kiezen ze bijpassende LOB-activiteiten waarmee ze hun niveau kunnen te verbeteren. Doel is om voor alle competenties het niveau ‘Expert’ te bereiken.

Tijdens LOB-gesprekken met hun docent/coach evalueren ze hun voortgang. Groot voordeel van een rubric is dat studenten snel inzicht hebben in waar ze nu staan, wat het einddoel is, en wat ze moeten of kunnen doen om het doel te bereiken. Bekijk de uitleg van Pascal Mariany over de rubric


 

>

Leren kiezen voor de toekomst

Tips en opdrachten via YouTube

Errol Hogenkamp en Els Dillerop, decanen op het Montessori College in Arnhem startten een eigen YouTubekanaal en maakten een studiekeuzechallenge van 30 filmpjes om leerlingen aan het denken te zetten over hun loopbaankeuzes. Daarnaast voerden zij interviews met beroepsbeoefenaren om hun leerlingen te inspireren en aan te zetten tot zelf interviews houden.

>

Een padlet bij de doorstroom mbo-hbo

Een padlet met veel informatie en inspiratie voor een soepele doorstroom van mbo naar hbo!

De afgelopen 2 jaar heeft de projectgroep doorstroom mbo-hbo, met daarin 6 docenten die betrokken zijn bij de overstap naar het hbo, gewerkt aan het versterken van het doorstroomrendement van studenten niveau 4 die de overstap naar het hbo maken. Doel van het project is studenten nieuwe leerervaringen laten opdoen en ze in contact brengen met mhbo-ambassadeurs (ervaringsdeskundigen die de overstap zelf al hebben gemaakt). Om te zien wat er is gemaakt en opgeleverd vanuit de projectgroep zijn een aantal van de producten verzameld op een padlet. In één oogopslag kun je naar keuze producten terugvinden waar jij binnen je team en met je studenten direct mee aan de slag kunt.

>

TL-profielwerkstuk samen met mbo

Kennis maken met de dagelijkse praktijk op het mbo

Op het mbo, onder leiding van mbo-docenten en studenten, werken Twentse vierdejaars TL-leerlingen twee tot drie dagdelen aan hun profielwerkstuk. Leerlingen maken zo kennis met de dagelijkse praktijk op het mbo en kunnen ervaren of de gekozen opleiding bij hem/haar past. Het profielwerkstuk, dat onderdeel is van hun examen, krijgt op deze manier een beroeps- en opleidingsoriënterend karakter.

>

Studiekeuze stripboek

Op een luchtige en toegankelijke manier uitleggen waar studiekeuze over gaat!

Decanenkring Arnhem en Wageningen University ontwikkelden samen het Studiekeuze Stripboek over de stappen die je moet zetten om een hbo- of wo-studie te kiezen. Bij elke stap in het proces horen een striptekening en vijf tips. Het stripboek helpt jongeren en ouders op een luchtige manier over studiekeuze te praten. Ook ouders die zelf niet gestudeerd hebben of uit een ander land komen, kunnen de strips en tips lezen. Voor mensen die meer willen weten is er bij elke strip een verdiepend artikel.

>