Praktijkvoorbeelden LOB

Expertisepunt LOB
< overzicht

De waarde van LOB zit in de gesprekken met de leerlingen

Wat zijn nu eigenlijk echt effectieve LOB-activiteiten voor jongeren in het vmbo?
 

Kunnen we wellicht iets leren van de aanpak in andere landen, zoals de Verenigde Staten? In een overzichtsstudie bundelde adjunct hoogleraar onderwijswetenschappen Hanke Korpershoek (Rijksuniversiteit Groningen) literatuur uit binnen- en buitenland, en ze komt op basis daarvan tot concrete adviezen.

 

Het eerste dat Hanke Korpershoek opviel, toen ze onderzoek ging doen naar de effectiviteit van LOB? Dat is dat er in Nederland eigenlijk weinig wetenschappelijk onderzocht wordt. “Er is natuurlijk wel het een en ander bekend, maar LOB wordt niet zo veelvuldig onderzocht als andere onderdelen van het curriculum, terwijl het wel een onderdeel is van de vmbo-exameneisen”, zegt ze.

Eens te meer reden om uitgebreid te kijken naar nationaal - en vooral internationaal onderzoek. Daarbij bleek dat er in de internationale literatuur, waar het gaat om career guidance of career orientation, een breder perspectief is dan bij LOB in Nederland. “Leerlingen in contact brengen met de beroepspraktijk en met vervolgopleidingen, dat gebeurt overal. Maar in het buitenland ligt de nadruk meer op kennis over opleidingen en beroepen, en op wat er allemaal mogelijk is. Van daaruit zoek je wat er aansluit bij jouw kwaliteiten en interesses. Die nadruk op kennisoverdracht zie ik minder in LOB-programma’s op Nederlandse scholen. De basis van LOB is hier meestal dat een leerling zelf zijn of haar eigen kwaliteiten en interesses gaat verkennen. Het uitzoeken van wat er allemaal mogelijk is op het gebied van opleidingen en beroepen, dat wordt in Nederland veel aan leerlingen zelf overgelaten.”

Omdat leerlingen meestal uitgaan van beroepen die ze al kennen, wordt de selectie dan best smal. Immers: als je nog nooit van een beroep gehoord hebt, kom je niet zo snel op het idee dat je dat leuk zou vinden. “Het is één van onze adviezen: vergroot de beroepsinteresse via kennisverwerving. Als leerlingen meer kennis hebben, krijgen ze ook meer zelfvertrouwen in het maken van een loopbaankeuze.”

 

Er is in het buitenland ook meer aandacht voor het omgaan met verwachtingspatronen, blijkt uit jullie studie.

“Dat is inderdaad opvallend. Vaak is dat gericht op genderverschillen: een jongen die een zorgopleiding wil gaan doen, of een meisje wat de bouw in wil. Maar het onderwerp is breder. Misschien moet je vooral omgaan met de verwachtingen van je ouders, je familie, of je hele culturele achtergrond. Als je hele familie in de bouw werkt, wordt er misschien van jou verwacht dat je ook de bouw in gaat. Sommige leerlingen willen dat zelf ook. Prima! Maar wat doe je als je hele andere interesses hebt, en iedereen tegen je zegt ‘Dat is toch niks voor jou?’ Of als je geen stageplaats krijgt, omdat ze denken ‘Dit is misschien niet de juiste plek voor jou’. Hoe ga je daar dan mee om?”

 

Jullie adviseren om van ‘omgaan met verwachtingen’ een extra LOB-competentie te maken.

“Inderdaad, juist omdat het iets is waarvan wij denken dat het goed aan te leren is. Zo'n competentie gaat over kennis en vaardigheden, maar ook over een bepaalde houding: weten dat er misschien stereotype verwachtingen zijn, als je een bepaalde richting kiest, en weten dat je in Nederland helemaal niet mag discrimineren op afkomst. Maar het gaat ook om vaardigheden: hoe ga je ermee om als je merkt dat je meer moeite moet doen voor een stage? Dat is iets dat echt speelt voor leerlingen uit gezinnen met een migratieachtergrond. In Nederland gebeurt er veel om stage-discriminatie tegen te gaan, maar dat gaat vooral over het veranderen van de omgeving. Je moet leerlingen zelf ook handvatten geven om weerbaar te zijn, als ze het toch tegenkomen.”

 

Zijn daar werkvormen voor ontwikkeld?

“Je kunt bijvoorbeeld met rollenspelen werken, om het uit de persoonlijke sfeer te halen. ‘Stel, iemand zegt dit-of-dit, hoe zou je dan kunnen reageren?’ Leerlingen bedenken dan verschillende reacties en spelen die uit, om te onderzoeken wat er dan gebeurt. Of: ‘Stel, je durft niet tegen je oudere broer te zeggen ‘Dat vind ik echt een stom beroep, dat is niks voor mij, dat wil ik helemaal niet’. Ontwerp dan je eigen super alter ego, die dat wél durft. Wat zou die doen?’ Het is niet zeker of dat soort werkvormen meteen effect heeft op de loopbaankeuzes, maar het geeft leerlingen wel handvatten, zodat ze wat steviger in hun schoenen staan als ze een richting op willen die misschien bij anderen verbazing wekt.”

 

Een ander advies is om aandacht te besteden aan beroepen met een gunstig arbeidsmarktperspectief. In hoeverre kun je leerlingen sturen naar een maatschappelijk gewenste richting?

“Daar is zeker discussie over. We zien ook terughoudendheid bij mentoren en decanen: ‘We willen daar niet in sturen, want de leerling mag gewoon zelf kiezen wat hij of zij wil’. Maar leerlingen hebben wel een realistisch beeld nodig van de arbeidsmarktkansen in verschillende sectoren. Vooral leerlingen op het vmbo en uit gezinnen met een migratieachtergrond denken vaak het beste arbeidsmarktperspectief te vinden in de sector economie. Als je economie kiest, dán krijg je een goede baan, en heb je later geen financiële problemen. Ze schatten de baankansen in de zorg en de techniek aanzienlijk lager in, terwijl daar de baankansen misschien juist hoger zijn dan in de sector economie. Het is belangrijk dat leerlingen dat weten. Anders denkt een leerling misschien ‘Ik moet zorgen dat ik mijn familie of mijn gezin straks goed financieel kan ondersteunen, dus ik kies maar economie’ terwijl hij of zij techniek eigenlijk interessanter vindt. Dat is dan echt een gemiste kans.”

Je hebt met je team in het afgelopen schooljaar op elf middelbare scholen gekeken naar het LOB-aanbod. Wat viel je op?

“Contact met de praktijk gebeurt op vrijwel elke school, in de vorm van korte stages, een stageweek, een bedrijfsbezoek of het bezoeken van open dagen in het mbo. Leerlingen worden gestimuleerd om daar naartoe te gaan, en vaak bouwen leerlingen ook aan een LOB-dossier of portfolio, met opdrachten. Maar de rode draad van die activiteiten is voor leerlingen vaak niet goed zichtbaar. Leerlingen ervaren een bedrijfsbezoek dan meer als een los uitje dan dat ze bezig zijn met hoe zo’n bezoek hen kan helpen met de keuze voor een vervolgopleiding. LOB-activiteiten komen daardoor soms ook op het verkeerde moment: ze krijgen ineens een beroepskeuzetest, terwijl ze zelf al in een volgende fase van het keuzeproces zitten.

Er zijn genoeg mentoren, LOB-coördinatoren en decanen die duidelijk met hun leerlingen bespreken hoe en waarom LOB-activiteiten bijdragen aan loopbaancompetenties en waarom dat belangrijk is voor het kunnen maken van loopbaankeuzes. Maar op scholen waar dat niet verteld wordt, is het voor een leerling niet inzichtelijk waarom ze een LOB-opdracht moeten uitvoeren of een reflectieverslag moeten schrijven.”

 

Over reflectieverslagen zijn jullie sowieso kritisch: die werken niet.

“Vaak gaat het zo: leerlingen bezoeken een open dag en moeten daar na afloop een verslagje over schrijven. Dat wordt dan vervolgens beoordeeld en afgetekend. Maar LOB begint al veel eerder, bij de voorbereiding. Wat wil je te weten komen, met wat voor loopbaanvragen ga je naar die open dag? Zo’n loopbaanvraag kan zijn ‘Vind ik het leuk om samen te werken?’ Of ‘Vind ik het leuk om met mijn handen te werken?’ Dan kom je er met een bepaald doel en daar kun je na afloop op reflecteren: ‘Heb ik mijn doel bereikt? En hoe ga ik nu verder?’ Dat kan best in een wat creatievere werkvorm dan alleen een reflectieverslag.”

 

En dat hoeft niet beoordeeld te worden?

“Nee, want het is helemaal niet duidelijk hoe je ‘goed reflecteren’ moet beoordelen. Misschien is het resultaat van dat bezoek aan die open dag wel ‘Nou, alle opleidingen waar ik was, daar vond ik echt niks aan’. Dat wordt dan misschien als een onvoldoende reflectie gezien, terwijl het wel degelijk goed kan weerspiegelen wat de leerling op dat moment dacht. Dat hoef je als mentor helemaal niet te beoordelen, het gaat erom dat je met die leerling in gesprek gaat: ‘Oké, dit was niet wat je zocht, hoe gaan we nu verder?’ Die gesprekken kosten natuurlijk tijd en dat moet ergens vandaan komen. Maar leerlingen vinden het fijn als er vaker met hen gepraat wordt over wat ze willen. Ze geven duidelijk aan dat dáár de waarde van LOB in zit.”

 

Ben je voorbeelden tegengekomen waarvan je dacht ‘Dit werkt echt goed’?

“De mooiste voorbeelden zijn die waar een mentor echt een kartrekker is, en zegt ‘We gaan voor elke leerling op zoek naar iets waardoor het vlammetje gaat branden.’ Sommige mentoren zien dat echt als een persoonlijk doel en voelen zich er verantwoordelijk voor. Die blijven dus zoeken, samen met de leerling. Soms is daar op school ook een structuur voor opgebouwd: als je er met de mentor niet uitkomt, ga je naar een decaan, en als dat niet werkt, ga je naar een loopbaancoach. We blijven net zo lang zoeken tot je iets vindt dat bij je past, en als het voor jou relevant is om een dag mee te lopen in een bedrijf, dan krijgt je een dag vrij om dat te doen. Dan heb je echt de essentie van LOB te pakken: zorgen dat elke leerling zich ontwikkelt om goede loopbaankeuzes te kunnen maken. Dát is het doel, niet dat dat portfolio gevuld is met testjes en opdrachten. Ik merk dat op de scholen waar LOB echt gedragen wordt, leerlingen zich ook ondersteund voelen en dat het hen ook echt helpt.”

 

Nog even terug naar de internationale studie: in de Verenigde Staten, bijvoorbeeld, spelen zomerscholen ook een rol bij LOB.

“Daar zijn Summer schools vaak bijspijkerscholen rond een bepaald thema, zoals techniek of zorg, en ook gericht op leerlingen die weinig in aanraking komen met buitenschools leren. Er is op die zomerscholen ook aandacht voor career guidance. Er is iemand die bijvoorbeeld tegen een leerling zegt ‘Wat kun je dit eigenlijk goed, wil je hier misschien later ook iets mee?’ Dat is een systeem dat we hier niet echt kennen, maar we hebben wel zomerkampen en naschoolse activiteiten. Ik kan me voorstellen dat je op brede scholen in de naschoolse activiteiten ook een link met LOB zou kunnen leggen. Misschien moet de mentor daar ook eens een keer gaan kijken, of kan een begeleider die link leggen naar LOB.

Als een vwo’er op zeilkamp laat zien hoe praktisch-technisch hij eigenlijk is, zou het mooi zijn als er iemand is die dat opmerkt en zegt: ‘Je zou een theoretische opleiding gaan doen, maar ik zie dat je hier helemaal opbloeit. Is dit misschien iets voor je?’ Dat kan echt helpen.”

 

Wat is de beste manier om LOB effectiever te maken?

“Dat is door meer te praten met de leerlingen. Bespreek doelbewust wat ze nodig hebben om te verkennen wat ze kunnen en wat ze willen. Je hebt een goede band nodig met leerlingen, want het kan best dat leerlingen in het begin helemaal niet veel prijs geven over wat ze eigenlijk willen of vinden, of over hun overwegingen. Daar kom je pas als je doorvraagt, en dan kun je ze ook helpen. Misschien kiezen ze bijvoorbeeld een profiel omdat ze bij hun vrienden in de klas willen blijven – dat kan óók door de algemene vakken gezamenlijk aan te bieden. Het hoeft trouwens niet altijd een formeel LOB-gesprek te zijn, het kan ook even tussendoor. Docenten onderschatten soms hoe belangrijk het is om het ook tegen de leerling zélf te zeggen, als je ziet dat die ergens goed in is, en niet alleen tegen je collega’s in de lerarenkamer. Ouders kunnen dat net zo goed doen, en klasgenoten kunnen het ook. Het gaat erom dat een leerling zich realiseert waar die goed in is, dat dat erkend wordt, en dat iemand de weg wijst naar een mogelijke vervolgopleiding. Want als leerling weet je het vaak gewoon niet zo goed. Dan is het fijn als iemand tegen je zegt ‘Hé, wist je dat er ook een opleiding Game Design bestaat?’”

________________________________________________________

[LITERATUUR]\strong><\span>

H. Korpershoek et al., Effectieve loopbaanoriëntatie en loopbaanbegeleiding (LOB) in het vmbo: een overzichtsstudie van nationale en internationale literatuur’ 

________________________________________________________

Welke vakken passen bij jou? Dat ontdek je met de Profielkeuzetool Speciaal voor vo-leerlingen ontwikkelde Hanke Korpershoek met collega’s de Profielkeuzetool. “Leerlingen moeten aan het eind van de onderbouw een profiel kiezen, maar ze weten dan nog niet goed wat een vak precies inhoudt. We hebben daarom voor de examenvakken van alle profielen uitgewerkt wat er in die vakken precies gebeurt in de bovenbouw. Wat zijn de onderwerpen, wat ga je doen als huiswerk? Op basis daarvan hebben we een profielkeuzetool gemaakt waarbij leerlingen steeds kiezen tussen twee opties, bijvoorbeeld ‘Wat lijkt je interessanter: hoe het menselijk lichaam werkt of rekenen met formules?’ Aan het eind hebben ze een overzicht van het profiel én de profielvakken die echt bij hen passen.” Het gebruik van de profielkeuzetool is gratis, en hij sluit aan bij alle niveaus van het vo. Meer informatie: www.profielkeuzetool.nl

________________________________________________________

 

Tekst Anne Wesseling, Fotografie Hetty van Oijen