Praktijkvoorbeelden LOB

Expertisepunt LOB

Hoe geven vmbo, havo/vwo-, mbo- en hbo-scholen in Nederland vorm aan LOB? Hier vind je ter inspiratie praktijkvoorbeelden. Je kunt de voorbeelden vrij gebruiken voor je eigen LOB-programma. Wil je zelf een mooi praktijkvoorbeeld van jouw school met ons delen? Graag! Stuur ons een bericht naar info@expertisepuntlob.nl. Deze databank wordt periodiek aangevuld met nieuwe praktijkvoorbeelden.

Thema
visie beleid en kwaliteit
Onderwijs
Regio

Het reflectiecanvas

De LOB-scan van het Expertisepunt LOB biedt scholen inzicht in alle aspecten van LOB en laat zien hoe LOB wordt ervaren door onderwijsprofessionals uit alle lagen van de organisatie. Monique Pauli-Jansen en de LOB-ambassadeurs van het Vista College, waaronder Lieke Hannen, hebben een reflectiecanvas ontworpen om de resultaten van de LOB-scan te vertalen naar concrete actiepunten. Dit canvas helpt ook andere scholen om gestructureerd en doelgericht te werken aan de verbetering en de toekomst van LOB binnen hun organisatie.

 

Wat is het reflectiecanvas?

Het reflectiecanvas is een instrument dat bestaat uit een vijf-stappenplan. Hiermee kunnen scholen maximaal drie van de 11 thema’s uit de LOB-scan analyseren en vervolgens verbeterpunten formuleren. Het canvas helpt bij het opstellen van een actieplan, zodat teams gericht aan de slag kunnen met LOB-verbeteringen.

 

Hoe werk je met het Reflectiecanvas?

  • Analyse van de LOB-scan –Teams bekijken de uitkomsten van de scan en identificeren sterke punten en verbeterpunten.
  • Keuze van de thema’s – Er wordt één thema gekozen waar teams hoog op scoren om te onderzoeken wat er nog verfijnd kan worden. Daarnaast worden één of twee thema’s gekozen waar teams zich in willen ontwikkelen.
  • Verdiepend gesprek – Teams bespreken aan de hand van concrete vragen hoe zij de gekozen thema’s willen verbeteren of verfijnen en wat daarvoor nodig is.
  • Opstellen van een actieplan – Concrete stappen worden genoteerd om de verbeteringen door te voeren.
  • Implementatie en evaluatie – Het plan wordt uitgevoerd en regelmatig geëvalueerd om de voortgang te bewaken.

 

De aanpak binnen het Vista College

Het Vista College heeft een platte organisatie met een College van Bestuur en vijf clusters, waaronder veertig onderwijsteams die zelfstandig opereren. Elk cluster heeft een LOB-ambassadeur die zich inzet voor de ondersteuning en de ontwikkeling van LOB binnen het eigen team. Deze ambassadeurs komen wekelijks bijeen om gezamenlijk aan doelstellingen te werken om het LOB-onderwijs binnen het Vista College te versterken. In het huidige studiejaar hebben vrijwel alle veertig onderwijsteams de LOB-scan ingevuld. 

Volgens Monique Pauli-Jansen, LOB-expert bij het team Strategie en Onderwijsbeleid, is het essentieel dat een team een gemeenschappelijke taal spreekt als het gaat om LOB.

“Met het reflectiecanvas willen wij proberen ervoor te zorgen dat we met de teams, door dezelfde LOB-focus vragen in te zetten en op een gestructureerde manier het gesprek samen te voeren, te ontdekken welke stappen gezet kunnen worden om LOB te verbeteren. Een team kan dan zelf kiezen aan welke thema’s (maximaal drie) ze het eerst zou willen werken”.

Lieke Hannen, LOB-ambassadeur van het cluster Beleving, Vitaliteit en Creativiteit, benadrukt het belang van een positieve benadering: “We willen proberen met het canvas teams aan te moedigen om te kijken naar wat goed gaat. Dit geeft energie en motivatie, om vervolgens wellicht ook te kijken naar verbeterpunten. Het canvas kan ondersteunen om haalbare en realistische stappen te zetten, zonder direct grote veranderingen door te voeren”.

Tijdens een kick-off bijeenkomst op 10 april a.s., gaat het LOB-project op het Vista College van start. Hierna kunnen de onderwijsteams mét het reflectiecanvas, verbeterplannen voor LOB gaan maken voor het komende studiejaar.

 

Conclusie
Het reflectiecanvas is een aanvulling op de LOB-scan en biedt een waardevolle methode om de uitkomsten van de LOB-scan om te zetten in concrete verbeteracties. Door deze gestructureerde aanpak kunnen scholen gericht werken aan de verduurzaming en versterking van LOB binnen hun organisatie.

>

LOB versterkt de verbindingen binnen en buiten de school

Op Stedelijk College Eindhoven is LOB een pijler van het onderwijs. Er is een doorlopend LOB-programma en vanaf klas 2 tot het examenjaar dezelfde LOB-coach.

Dat zorgt voor veel meer continuïteit in de begeleiding, vertellen decaan Koen Meulendijks en lid van de opleidingsdirectie Arjen Daelmans. En dat is niet het enige voordeel.

Praktijkvoorbeeld: Hoe ga je om met een leerling die bijna altijd te laat is? Je kunt er herhaaldelijk wat van zeggen, en aantekeningen maken in Magister of Som. Signaleren dat de leerling nooit op tijd is en dat meenemen in een overdracht naar een vervolgopleiding: leerling heeft weinig discipline, moeite om op tijd te komen.

Maar het kan ook anders, zeggen Arjen Daelmans, lid van de opleidingsdirectie bij het Stedelijk College Eindhoven, en Koen Meulendijks, decaan, docent Economie en Ondernemen en jaarlaagvoorzitter. Want de eerste vraag zou moeten zijn: hoe komt het dat die leerling te laat is? Wat nou als je ontdekt dat de leerling ’s morgens eerst nog broertjes en zusjes naar de basisschool brengt? Dan zie je niet een kind met weinig discipline, maar een kind dat zelfstandig is en verantwoordelijkheden draagt.

“Voor mij is dit de kernvraag bij LOB”, zegt Arjen. “Hoe kunnen we die kwaliteiten die een kind búiten de school laat zien, meer naar boven halen? Want als school zijn we maar een gebouw, het leren en ontwikkelen gebeurt voor een groot deel op straat, thuis, op de sportclub en tijdens stages. Dus hoe kunnen we waarderen wat een kind buiten schooltijd doet en leert, en dat meenemen in wat we leerlingen meegeven in een volgende stap?”

Het was een van de redenen voor het Stedelijk College Eindhoven om zo’n zeven jaar geleden te gaan werken met LOB-coaches, in plaats van mentoren. De LOB-coaches hebben zo’n tien leerlingen onder hun hoede, waarvan ze van leerjaar 2 tot en met het eindexamen de coach blijven. Hun opdracht is de leerlingen te begeleiden bij school- en loopbaankeuzes, te zorgen dat ze na het vmbo op een voor hen zo goed mogelijke plek terecht komen. “LOB is een langetermijn-investering”, zegt Arjen Daelmans. En Koen Meulendijks voegt toe: “Er is op deze manier veel meer continuïteit in de begeleiding.”

 

Waar zit het voordeel vooral in?

Arjen Daelmans: “Voorheen hadden we scherpe scheiding tussen het mentoraat onderbouw en een mentoraat bovenbouw. Als leerlingen naar de bovenbouw gingen, begonnen mentoren meestal weer op nul. Het kwam voor dat een leerling in de schoolperiode vier keer een nieuwe mentor kreeg. Ieder jaar moest er dan een overdracht plaatsvinden. Daarbij gaat altijd iets verloren, en in het meest extreme geval moesten ouders ook vier keer het verhaal over hun kind vertellen. De huidige situatie, met één LOB-coach voor drie jaar, is voor ouders heel fijn. Maar ook voor de docenten.”

Koen Meulendijks: “Het meest waardevolle is dat je als LOB-coach je leerlingen zo goed leert kennen. Elk leerjaar zie je ze groeien. Je hebt veel begeleidingstijd voor de individuele leerling en bovendien een korte lijn met de ouders, je bouwt echt een band op. De LOB-coaches gaan ook mee tijdens de buitenlandse uitwisselingen, en bezoeken de leerlingen op hun stages. We krijgen daardoor een veel completer beeld van de leerling. Een groot verschil is wel: voorheen waren de bovenbouwmentoren meestal docenten van de praktijkvakken van het profiel dat de leerling had gekozen. Zij zagen hun leerlingen dus twaalf tot veertien uur in de week. Nu kan het zijn dat je als LOB-coach je leerlingen wel in de onderbouw lesgeeft, maar dat je ze in de bovenbouw helemaal niet meer in de les ziet.”

 

Hoe lossen jullie dat op?

Arjen: “We denken op school vanuit eigenaarschap, van leerlingen én docenten. Dus zeggen we tegen de LOB-coaches: ‘Je hebt je leerlingen in de derde klas misschien niet meer je eigen les, maar je hebt een aantal uren voor de begeleiding, dus zoek ze maar op. En hier wordt het interessant, want LOB-coaches komen daardoor vaak bij collega’s in de les. De collegiale consultatie kreeg door deze manier van werken echt een boost.”

Koen: “Als ik tijdens een techniekles binnenloop om met een leerling te overleggen over een stageadres, is dat waardevol, want ik zie die leerling dan in een hele andere omgeving dan in mijn eigen les. Daarbij: als onderbouwdocent was je voorheen vooral gefocust op de kerndoelen voor de onderbouw. Als LOB-coach leren we nu het héle curriculum kennen, dus ook de kerndoelen en eindtermen van de bovenbouw. We hebben daardoor veel meer zicht gekregen op wat er in de bovenbouw van leerlingen gevraagd wordt en daar kunnen we in onze lessen al rekening mee houden."

 

Aan die intensieve begeleiding hangt vast ook een prijskaartje.

Arjen: “Ja, maar we vinden LOB zo belangrijk dat we erin willen investeren. Binnen de mavo draaien we nu ook voor dertig leerlingen drie praktijkgerichte programma’s, Economie & Ondernemen, Zorg & Welzijn en PIE. Eigenlijk is dat onbetaalbaar, maar we vinden belangrijk om onze leerlingen die keuze te bieden. De consequentie is dat er dan bijvoorbeeld tijdens andere lessen iets grotere groepen zijn. Het is voor ons een duidelijke keuze om de nadruk te leggen op LOB. Het belangrijkste is dat onze leerlingen na het vmbo op de voor hen juiste plek terecht komen. Daarvoor zetten we alles in.”

 

We hebben het vooral over de LOB-coaches gehad, maar jullie draaien een uitgebreid LOB-programma in alle leerjaren. Hoe ziet dat eruit?

Koen: “In leerjaar 1 en 2 gaat het vooral over de loopbaancompetenties ‘Wie ben ik en wat kan ik? Er zijn LOB-lessen, de coaches overleggen regelmatig over de activiteiten. In leerjaar 1 volgen leerlingen bovendien drie uur per week Horizonlessen en twee uur Skillslabs. Tijdens de Horizonlessen volgen ze bij elke profielrichting tien weken lang lessen: Zorg & Welzijn, Economie & Ondernemen en Techniek, daaronder vallen PIE, BWI en M&T. Aan het eind van de eerste klas hebben alle leerlingen dus met alle profielen kennisgemaakt.

In de Skillslabs ontdekken ze intussen wat ze leuk vinden en wat hun talenten zijn. Leerlingen mogen zelf kiezen welk lab ze willen bijwonen, ze kiezen er drie van de zeven die we aanbieden, waaronder labs over koken, sport, een groenlab en een creatief lab. In leerjaar 2 volgen ze ook drie Skillslabs, en tijdens de Horizonlessen volgen ze in de derde periode lessen bij het profiel dat ze in de derde klas willen kiezen.”

 

Ze kunnen dus echt ervaren hoe het er in het profiel van hun keuze aan toe gaat.

Arjen: “We besteden daar veel aandacht aan, vooral omdat we willen voorkomen dat leerlingen in leerjaar 3 na een paar weken al denken ‘Dit is toch niet wat ik wil’. Leerlingen kozen voorheen vaak op basis van wat vriendjes gingen doen, of van wie er voor de klas stond. Nu maken ze in de tweede klas al uitgebreid kennis met het profiel dat ze willen kiezen. Als een leerling dan in de derde toch nog van profiel wil wisselen, moet die nu eerst een motivatiebrief schrijven. Dat hebben we trouwens nog niet veel meegemaakt.”

Koen: “Vroeger maakten leerlingen ook veel sneller een keuze voor de keuzevakken, en waren we soepel als ze vervolgens toch wilden switchen. Nu maken ze de keuze veel bewuster en zijn we daarom ook strenger: ook als je alsnog liever iets anders had gedaan, vinden we dat je moet doorzetten.” Arjen: “We zijn gewend leerlingen aan de hand te nemen, maar juist van vallen en opstaan leer je. Omgaan met een ‘verkeerde’ keuze is ook een vaardigheid. We denken dat we onze leerlingen op deze manier beter voorbereiden op het mbo.”

 

Hoe gaat verder met LOB in de bovenbouw?

Koen: “In de bovenbouw gaat LOB steeds meer om werkexploratie en netwerken. In leerjaar 3 hebben leerlingen een profiel gekozen en gaat het in de LOB-les vooral om de keuze voor keuzevakken. Er zijn ook veel activiteiten buiten de school waarbij leerlingen kennismaken met verschillende beroepen. Leerlingen lopen drie weken stage, en in leerjaar 4 lopen ze twee weken stages, plus een aantal lintstages. In de vierde wordt de begeleiding steeds individueler. De leerlingen zitten lang niet meer allemaal bij elkaar in de klas en de behoefte per leerling verschilt ook steeds meer. Ze maken een keuze voor een vervolgopleiding, of voor doorstroom naar de havo.”

Arjen: “We bieden in de bovenbouw ook keuzevakken aan op het Summa College. De leerlingen leren dan het mbo-gebouw alvast kennen, de omgeving en een van de docenten, dat maakt later de overstap naar een vervolgopleiding gemakkelijker. De leerlingen gaan er trouwens heen met een PSV-bus, als die vrij is bij de verhuurder. Dat geeft het nog iets extra’s.”

Koen: "We hebben ook een overstapcoach, en samen met Summa een schooloverstijgende coach, die leerlingen kunnen helpen met de studiekeuze.”

 

Zien jullie al effect van deze aanpak, bijvoorbeeld in minder uitval van jullie leerlingen als ze doorstromen naar een mbo-opleiding?

Koen: “Ik heb de indruk dat het werkt, maar we hebben geen cijfers over uitval op het mbo, dus het is lastig aan te tonen. Los daarvan: we leren de leerlingen om keuzes te maken die bij ze passen. Dat is niet alleen relevant bij het kiezen van een profiel of van een vervolgopleiding, maar ook voor de rest van hun leven.”

Arjen: “Ouders waarderen het contact met de LOB-coaches. Als het gaat om de relatie tussen ouders, mentoren en leercoaches krijgen we in het tevredenheidsonderzoek elk jaar weer een hogere score. En we merkten zelf ook hoe waardevol het was in coronatijd. Tijdens de eerste lockdown hadden alle collega’s meteen rechtstreeks contact met de ouders.”

Koen: “Het scheelt natuurlijk dat je een kleine groep hebt van tien leerlingen, dan heb je de leerlingen vanzelf beter in beeld. Wat ik zelf vooral heb geleerd, is hoe waardevol het is om op nieuwe plekken te komen. Als docent Economie en Ondernemen kwam ik natuurlijk wel in winkels en kantoren, maar nu kom ik ook in garages en andere bedrijven buiten de school. Ik heb ook meer contact met mbo-scholen, en ook met collega’s binnen onze school. Het effect van de aanpak met LOB-coaches gaat echt overal doorheen. Het heeft voor veel meer samenhang gezorgd, binnen en buiten de school.”

 

Hoe zou LOB nog verbeterd kunnen worden?

Koen: “Het zou fijn zijn als meer bedrijven langere tijd bij de school betrokken blijven. Dus niet alleen voor een eenmalig bedrijfsbezoek, maar in de vorm van een structurele samenwerking. Binnen het praktijkgerichte programma hebben we daar al voorbeelden van.”

Arjen: “Ik kijk ook naar de lerarenopleidingen. Een praktijkgericht programma vraagt om nieuwe lesvormen, en een LOB-gesprek voer je niet zomaar. Wij hebben hiervoor zelf scholing aangeboden aan onze LOB-coaches, maar eigenlijk zijn dit dingen die elke jonge docent mee zou moeten krijgen. Ik zou tegen lerarenopleidingen willen zeggen: duik erin, praat met ons, onderzoek wat LOB vraagt van nieuwe docenten. En kijk waar je ruimte in het curriculum kunt vinden om meer aandacht aan LOB te besteden.”

 

Arjen, heb je nog tips voor bestuurders op andere scholen als het gaat om LOB?

“Toon lef, ondernemerschap en begin. Aan de voorkant zie je soms allerlei obstakels opdoemen, maar het afstemmen gaat in de praktijk heel snel, de grootste uitdaging is vaak het regelen van het vervoer. Dus leg contact met andere partijen en ga samenwerkingen aan. Kijk hoe je schoolgebouw een plek kunt maken waar bedrijven en onderwijs samenkomen om de leerlingen de best mogelijke praktijkomgeving te bieden, waar ze kunnen leren op een manier die bij ze past.

“En nogmaals, blijf oog houden voor de omstandigheden búiten de school. Want het grote bezwaar van ons onderwijssysteem is precies dat: dat we kinderen in een systeem blijven stoppen. Soms kan het al enorm helpen om een leerling iets meer ruimte te geven. Bijvoorbeeld om wat later te komen, als die leerling eerst broertjes en zusjes naar school moet brengen. Zo eenvoudig is het soms. Vraag jezelf gewoon af ‘Wat is in het belang van de leerling?’ Dan volgt de rest vanzelf.”

 

Tekst: Anne Wesseling Fotografie: Hetty van Oijen
>

Doekoe of nop: LOB op maat!

Durf je als team de LOB-methode los te laten? Durf je zelf invulling te geven aan je LOB lessen?
 

Op het Vista College doen ze het gewoon! Elke student krijgt hier een maatwerktraject aangeboden waarbinnen er ruimte is voor zelfsturing en waarbij het belangrijkste doel is dat de student regie krijgt over zijn eigen loopbaanoriëntatie.

Tijdens de hele opleiding op het Vista College is LOB de rode draad en wordt LOB gekoppeld aan de BSA gesprekken. Deze BSA gesprekken vinden iedere 10 weken plaats. Studenten bereiden BSA gesprekken voor aan de hand van een presentatie die gaat over gedrag, houding, aanwezigheid, resultaten en BPV. Elke periode van het schooljaar doorlopen de studenten de PDCA cyclus op het gebied van LOB. Student en mentor bespreken daarna samen de door de student opgestelde leerdoelen en de daarbij gemaakte afspraken: wat is gelukt en wat moet eventueel worden bijgesteld?

Bij de PDCA-cyclus maken studenten gebruik van een rubric. In combinatie met de uitkomst van de BSA gesprekken wordt teruggekeken (Check) en worden afspraken gemaakt voor de nieuwe periode (Act). Door deze aanpak ervaart de student dat hij zelf invloed heeft op zijn eigen proces en dat hij zijn plan iedere periode kan bijstellen. De student geeft zelf aan wat hij wil leren en hoe hij dat wil doen.

Omdat het onderwijscurriculum binnen het Vista College gedeeltelijk flexibel is, kan de student zijn opleiding verdiepen of verbreden door het volgen van keuzemodules. Aan deze keuzemodules is dan steeds een LOB-opdracht gekoppeld. Zo kan bijvoorbeeld een Verkoper kiezen voor een keuzedeel Financiële Administratie doorstroom, of een ICT’er kiezen voor een keuzedeel Logistiek in het MKB. Doordat de LOB-opdrachten zelf worden ontwikkeld en geschreven kan het LOB-traject gemakkelijk binnen elk onderwijsteam worden geïmplementeerd en breed inzetbaar worden gemaakt. Zo is een veelheid aan mooie opdrachten ontstaan, sommige opdrachten moeten door alle studenten worden uitgevoerd, maar de meeste opdrachten zijn op maat!

Iedere onderwijssector kan werken met een LOB-programma op maat zoals op het Vista College. Binnen het Vista College gaat het om een MBO breed programma dat is bedoeld voor zakelijke dienstverlening, handel en ICT. De oriëntatie en schakeltrajecten binnen Vista zijn gekoppeld aan MBO Breed en hebben daarom ook LOB als leidraad in hun onderwijsprogramma.

Op het Vista College denken docenten bewust na over hun werk en loopbaan. Tijdens studiedagen schrijven zij een LOB-plan en stellen zij zichzelf doelen. Ze evalueren de door hen gestelde doelen gedurende het schooljaar met de PDCA cyclus. Zo ervaren docenten ook zelf wat nadenken óver en de regie pakken óp je loopbaan, kan opleveren.

_________________________________________

TIPS

_________________________________________

 

De PDCA-cyclus is bij de meeste scholen bekend in het kader van kwaliteitszorg. Het model bestaat uit vier stappen: Plan – Do – Check – Act. Doordat de cyclus zich herhaalt, leidt het doorlopen van de stappen tot een voortdurende verbetering van de resultaten. Niet alle stappen in de cyclus duren even lang
>

LOB-materiaal ontwikkelen tijdens een bijeenkomst van de decanenkring

Aan de slag in ontwikkelgroepen vo-ho tijdens de decanenkring

 

Bij kringbijeenkomsten van de decanenkring Flevoland (havo/vwo) ontwikkelen decanen én vertegenwoordigers van het hoger onderwijs uit de regio materiaal dat alle betrokken scholen kunnen gebruiken binnen hun eigen LOB-programma.

De bijeenkomsten van de decanenkring Flevoland zijn sinds een aantal jaar niet meer alleen gericht op kennisdeling en het uitwisselen van ervaringen, maar ook op het ontwikkelen van LOB-opdrachten en materiaal waarvan alle betrokken decanen en hun collega’s zoals bijvoorbeeld mentoren, plezier en profijt hebben.

Maaike Vollebregt is voorzitter van deze kring en vertelt hoe de kringbijeenkomsten er qua opzet uitzien en wat dat oplevert aan materiaal. “Onze bijeenkomsten zijn altijd in aanwezigheid van het (regionale) hoger onderwijs. In ons geval gaat dat om adviseurs aansluiting van Aeres Almere, de Hogeschool van Amsterdam, Inholland en de Universiteit van Amsterdam. Met Hogeschool Windesheim hebben wij buiten onze bijeenkomsten om regelmatig een-op-een contact.

Een kringbijeenkomst duurt drie uur. Na een korte inleiding delen we goede voorbeelden met elkaar: materiaal waarvan we denken dat het voor iedereen bruikbaar kan zijn, maar waar eventueel nog iets aan toegevoegd of verbeterd kan worden. We kunnen ook een thema agenderen waarvan we denken dat het om een praktische uitwerking vraagt. Met dit materiaal of dit thema gaan we vervolgens drie kwartier in kleine ontwikkelgroepen aan de slag. Een ontwikkelgroep bestaat altijd uit een mix van vertegenwoordigers van het ho en het vo. Dat maakt de opbrengst vanuit de groep extra waardevol en verdiepend.

 

Kun je een concreet voorbeeld noemen van een goed voorbeeld dat verder is uitgewerkt door een ontwikkelgroep?

Ik heb een good practice gedeeld dat gaat over een stageboekje dat bij ons op school wordt gebruikt. Bij ons lopen leerlingen al vanaf klas 1 stage en doen dat vervolgens ieder jaar opnieuw. Het stageboekje geeft de leerlingen hierover alle informatie. De ontwikkelgroep is aan de slag gegaan met het stageboekje met vragen als: wat ontbreekt er eventueel nog?, hoe kunnen andere scholen ook gebruik maken van het boekje?, kan de ontwikkelgroep materiaal toevoegen om het boekje nog beter te maken?”

 

En dan, nadat de ontwikkelgroep het goede voorbeeld onder de loep heeft genomen?

“Het materiaal dat we op deze manier maken delen we in een drive, zodat iedereen daar naar behoefte gebruik van kan maken. Wij zijn als kring heel tevreden over de gekozen opzet van onze bijeenkomsten. Op deze manier delen we ervaringen en informatie met elkaar, maar zorgen we er ook voor dat er steeds een concrete opbrengst is van onze bijeenkomsten waarmee we direct op onze eigen scholen aan de slag kunnen.”

________________________________________________

TIPS

  • Neem ruim de tijd voor een dergelijke bijeenkomst. De bijeenkomsten van de kring Flevoland duren drie uur
  • Nodig vertegenwoordigers van het vervolgonderwijs uit bij kringbijeenkomsten en laat ze meedenken over LOB-opdrachten en materiaal

________________________________________________

>

Regionaal loopbaandossier in Noordoost Brabant

Vo- en mbo-scholen maken zich sterk voor het onderwijs door het ontwikkelen van een regionaal loopbaandossier.

 

In de regio Noordoost Brabant, is op initiatief van loopbaanprofessionals van verschillende vo- en mbo-scholen, het regionaal loopbaandossier ontwikkeld. Het regionaal loopbaandossier is bedoeld als aanvulling op het Digitale Doorstroom Dossier in Intergrip en kan zorgen voor een soepeler aanmelding en kennismaking op het mbo én een betere voortgang van de op het vmbo ingezette loopbaanbegeleiding.

Bij de ontwikkeling van het loopbaandossier hebben scholen de gezamenlijke ambitie uitgesproken om ‘over de eigen muren’ heen te kijken en afspraken gemaakt over de uitgangspunten en invulling van het dossier. Het regionaal loopbaandossier sluit aan bij de landelijke beleidsmaatregelen en ontwikkelingen van de afgelopen jaren zoals bijvoorbeeld de exameneisen voor het vmbo.

Het dossier kent de volgende uitgangspunten:

  • Het brengt de loopbaanontwikkeling van de leerling in beeld binnen het vo

  • Het geeft inzicht in keuzes die de leerling heeft gemaakt en de reflectie daarop

  • De leerling kan zich aan de hand van het dossier presenteren/introduceren op het mbo

  • De op het vmbo ingezette loopbaanbegeleiding kan hiermee een vervolg krijgen op het mbo (doorlopende leerlijn)

De leerling is en blijft eigenaar van het loopbaandossier. Het dossier is een hulpmiddel en staat los van LOB-methodes en programma’s die op school worden gebruikt. De leerling maakt het dossier in het vierde jaar van het vmbo en het dossier bevat de essentie/samenvatting/conclusie van het LOB-proces dat de leerling heeft doorlopen. Het dossier geeft daarmee handvatten aan de mbo-opleiding om een passende start en vervolg te geven aan dit LOB-proces binnen het mbo. De leerling kan zelf vorm geven aan zijn of haar loopbaandossier en er bijvoorbeeld foto’s en filmpjes aan toevoegen. Dit maakt het dossier persoonlijk en verhoogt de motivatie van de leerling. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de intergriptool Grip Loopbaandossier.

De scholen doorlopen met elkaar tijdens het schooljaar de pdca-cyclus. Dit betekent dat ze een gezamenlijk plan van aanpak opstellen over de voortgang van de implementatie, dit uitvoeren en evalueren. Verdere informatie is op te vragen bij Jolanda Cuijpers (begeleider van dit proces en de regionale werkgroep).

Steeds meer scholen binnen de regio Noordoost Brabant (en het proces kent een verbreding naar Zuidoost Brabant) werken met het regionaal loopbaandossier. en spreken Hiermee tonen zij de ambitie om, bij de overgang naar het mbo, een gezamenlijke taal te spreken.

 

Werkboek

Bij de tien vragen van het regionaal loopbaandossier hoort een werkboek dat coaches en mentoren ondersteunt in het begeleiden van het proces. Het werkboek biedt per vraag een gerichte opdracht, met een werkvorm, die individueel en ook klassikaal gemaakt kan worden. Deze opdrachten helpen leerlingen bij het opbouwen van hun loopbaandossier. Omdat de opdrachten alleen toegankelijk zijn met een account van de school, kun je voor meer informatie contact opnemen met Jolanda Cuijpers, j.cuijpers@kw1c.nl

De indeling van het werkboek is als volgt:

De verschillende opdrachten in het werkboek zijn ingedeeld op basis van de vijf loopbaancompetenties. Via onderstaande link kan het werkboek gedownload worden

 

____________________________________________

TIPS

Een goede begeleiding van de leerling, bij het proces en de inhoud, is voorwaardelijk om te komen tot een inhoudelijk sterk gevuld (regionaal) loopbaandossier

  • Zorg dat er les- en voorbereidingstijd is voor leerlingen om eraan te werken

  • Ondersteun mentoren/coaches met hulpmiddelen/handvatten bij de uitvoering

  • Faciliteer en professionaliseer mentoren/coaches

  • Neem het dossier op in het LOB-programma en PTA op school

  • Zorg voor een duidelijke procesbeschrijving: wat, wanneer en hoe

  • Commitment en aansturing vanuit de directie is belangrijk

Geef binnen je school vooral aandacht aan ‘het waarom’. Als collega’s de toegevoegde waarde zien van het werken met een regionaal overdrachtsdocument kunnen zij dit proces begeleiden vanuit eigenaarschap en intrinsieke overtuiging. Dit versterkt de kwaliteit van de begeleiding.

____________________________________________

>

Studiekeuzestress? Kies ook met je hart, is het advies van Gilde Opleidingen

“Onze studenten zullen hun hele leven nog keuzes maken. Het doel is dat ze daar op het vo én bij ons een goede basis voor leggen.”

Gilde Opleidingen vraagt met de campagne ‘Vandaag maak ik een keuze’ extra aandacht voor het studiekeuzeproces van leerlingen in het voortgezet onderwijs (vo). De campagne omvat onder meer een lied van singer-songwriter Stef Classens en voorlichtingsmateriaal voor vo-scholen, en past in het brede LOB-beleid van Gilde Opleidingen. “We leiden op voor een loopbaan”, zeggen bestuurslid Patrick Tummers en teamleider Communicatie Sue Poos. “Onze studenten zullen hun hele leven nog keuzes maken. Het doel is dat ze daar op het vo én bij ons een goede basis voor leggen.”

 

Het lied ‘Vandaag maak ik een keuze’ van singer-songwriter Stef Classens vertelt het verhaal van een student die het hele studiekeuzeproces doormaakt. In een scène van de bijbehorende muziekvideo zitten hoofdrolspeler Klin en de acteurs die zijn ouders spelen rond de tafel. De vader probeert met klem zijn punt te maken, maar Klin wordt er zo te zien niet vrolijk van. Het is een van de scènes waarbij nauwelijks geregisseerd hoefde te worden”, vertelt Sue Poos, teamleider Marketing & Communicatie van Gilde Opleidingen. “De instructie voor Klin was: ‘Probeer je voor te stellen dat je een gesprek met je ouders voert over je studiekeuze en dat jullie het niet eens zijn’. Maar Klin hoefde hiervoor niet te doen alsof, hij had namelijk zelf ook moeilijke gesprekken over zijn studiekeuze gevoerd.”

“Een van de bijrollen wordt gespeeld door een studente die op het hbo niet gelukkig werd en inmiddels bij ons een mbo-opleiding volgt waar ze heel blij mee is”, zegt Patrick Tummers, als lid van de College van Bestuur met onderwijs in zijn portefeuille. “We wisten het van tevoren niet, maar bij de opnamen bleek dat alle studenten in de video een vergelijkbaar traject rondom studiekeuze hebben meegemaakt.”

 

Met het muzieknummer, de scholentour door Noord- en Midden-Limburg en een toolkit voor deze vo-scholen, vragen jullie aandacht voor het studiekeuzeproces van vo-leerlingen. Wat was de aanleiding voor deze campagne?

Sue: “We hoorden het van onze studenten, en ook van decanen van vo-scholen: die studiekeuze is echt niet makkelijk. Vanuit de overheid is er lang veel nadruk gelegd op ‘hoger’ opleiden, sommige studiekiezers ervaren veel sturing vanuit hun ouders én vo-scholen worden gekort als leerlingen afstromen, bijvoorbeeld van havo naar vmbo. Er is enorm veel keuze, en er ligt van alle kanten druk op leerlingen om een zo ‘hoog’ mogelijke opleiding te kiezen. We wilden dat bespreekbaar maken, maar wel op een luchtige manier.”
Patrick: “We zagen ook een maatschappelijk belang. We leiden de vakmensen van de toekomst op en we voelen de verantwoordelijkheid om studenten op de voor hen juiste plek te krijgen.” Sue: “We moeten met de vo-scholen sámen de kar trekken om de overgang vo-mbo soepel te laten verlopen. We wilden hen ook praktische handvatten bieden, daarom hebben we samen met onze loopbaanadviseurs ook een toolkit voor vo-scholen ontwikkeld.”


Die toolkit bevat verschillende onderdelen. Kun je daar iets meer over vertellen?

Sue: “De toolkit bevat onder meer het Studiekeuzespel. Dat is bedoeld voor gebruik in de mentorles en is op verschillende manieren te spelen. Er komen vragen aan bod die bijvoorbeeld gaan over waar je trots op bent, of wat je later belangrijk vindt in je werk. Tijdens de ‘Stellingenstrijd’ gaan leerlingen met elkaar in gesprek over uitspraken als ‘Mijn ouders of verzorgers spelen een grote rol in mijn studiekeuze’ of ‘Na mijn mbo-opleiding wil ik graag doorstuderen’. Verder bevat de toolkit voor alle leerlingen een Studiekeuzepaspoort, met onder meer een aantal dilemma’s waarbij ze kiezen tussen bijvoorbeeld ‘Een baan waar je veel geld mee verdient’ of ‘Een baan waar je iedere dag blij van thuiskomt.’

De bedoeling is om leerlingen aan het denken te zetten, zodat ze gaandeweg ontdekken welk studiepad bij hen past. Op basis daarvan kunnen ze vervolgens gemakkelijker een selectie maken uit het aanbod van voorlichtingsactiviteiten. Want naast de toolkit hebben we natuurlijk ook de gebruikelijke activiteiten, zoals informatieavonden, studiekeuzetesten en loopbaangesprekken.”


Welke rol speelt LOB in jullie onderwijs?

Patrick: “Loopbaanleren is al langer een rode draad binnen ons onderwijs, en we hebben onlangs een nieuwe visie op LOB geformuleerd omdat we het nog prominenter willen vormgeven in het curriculum. Je leert bij ons niet alleen voor een vak, maar ook voor je loopbaan. LOB moet daarom ook verweven zijn met álle opleidingen. Ik hoop dat we op die manier studenten gaan afleveren met nog betere loopbaancompetenties, waaronder het maken van goede keuzes. Onze studenten zullen hun hele leven nog keuzes maken. Het doel is dat ze daar op de vo-scholen én bij ons een goede basis voor leggen, zodat ze de keuzes kunnen maken die echt bij hen passen.”


Geldt dat ook voor zijinstromers?

Patrick: “Ja, zeker! Een tijdje terug vroeg iemand me: ‘Als een timmerman met een eigen bedrijf hier als zijinstromer komt studeren, krijgt die dan vrijstelling van LOB?’ Mijn antwoord was ‘Nee, niet op voorhand, want je weet niet of hij al loopbaancompetenties heeft. En óók binnen een eigen bedrijf ontwikkel je je, en wil je die loopbaancompetenties ontwikkelen. Het keuzeproces speelt niet alleen bij de studiekeuze voor een mbo-opleiding, ook daarna moet je blijven nadenken over je loopbaan.”
Sue: “Loopbaankeuzes maken hoort bij je leven. Misschien vraag ik me over vier jaar ook wel af of ik liever bakker wil worden. We hebben bij Gilde Opleidingen daarom ook een toegewijd team loopbaanadviseurs en voorlichters die jong én oud kunnen ondersteunen op het gebied van loopbaanvragen en studiekeuzeactiviteiten.”


‘Vandaag maak ik een keuze, vandaag volg ik mijn hart’, zingt Stef Classens. Jullie zeggen in deze campagne uitdrukkelijk: ‘Kies met je hart’.

Patrick: “Hoofd en hart zijn allebei belangrijk, maar de laatste jaren sloeg het wel erg door naar de rationele benadering. De balans was zoek.” Sue: “Het imago van het mbo speelde daarbij ook mee. Leerlingen die eigenlijk liever een meer praktisch beroep wilden, voelden extra druk door hun omgeving om toch zo ‘hoog’ mogelijk te kiezen, terwijl ze daar niet gelukkig van werden. Dat begint te veranderen. De laatste tijd wordt steeds meer het belang gezien van vakmanschap. Ik ben ook heel blij dat we onze studenten sinds een paar jaar gewoon ‘studenten’ mogen noemen.”
Patrick: “De inzet van minister Dijkgraaf als het gaat om het waarderen van beroepsopleidingen vind ik fantastisch. Onderschat niet hoe zwaar die maatschappelijke druk is van ‘hoe hoger, hoe beter’. Hoeveel leerlingen stranden niet in 4 havo omdat ze gepusht worden? ‘Wat ik moet en wat ik kan’, zingt Stef ook in het lied. Daar zit soms ook een spanning tussen. ’Kies wat bij je past’ is daarom een mooie boodschap.”


Maar raakt ‘het hoofd’ dan niet op de achtergrond? Je wilt toch ook dat leerlingen kansrijk kiezen? Of voor een sector met grote tekorten?

Patrick: “Kansrijk kiezen is belangrijk en natuurlijk wil je leerlingen meegeven dat er in bepaalde sectoren een enorme behoefte is aan vakmensen. Maar om eerlijk te zijn: eigenlijk geldt dit op het moment voor álle sectoren. Als je kiest wat echt bij je past, is de kans om voor je opleiding te slagen ook groter.”
Sue: “Het stukje ‘hoofd’ zit ook in de voorlichtingactiviteiten. We hopen dat leerlingen door de vragen in de toolbox ontdekken wat bij hen past, en dat ze daarmee een handvat hebben om een voorselectie te maken uit de voorlichtingsactiviteiten. Een baan met aanzien en geld moet je zeker kiezen, als dat is wat bij je past. Anderen willen echt iets bijdragen aan de samenleving, of allebei. En ná de voorlichting, als ze alle informatie hebben en uiteindelijk hun definitieve keuze maken, zeggen we: ‘Kies met je hart’.”


Wat is eigenlijk de belangrijkste reden dat studenten uitvallen of switchen?

Patrick: “Studenten geven zelf aan dat ze eerst een verkeerde keuze hebben gemaakt. Dat kan natuurlijk ook een sociaal wenselijk antwoord zijn, en ik vraag me sowieso af: hoe verkeerd was de keuze eigenlijk? Misschien was het op dat moment wel degelijk een goeie keuze, maar is je belangstelling inmiddels veranderd. ‘Verkeerd’ wil bovendien niet zeggen dat die keuze je niet geholpen heeft. Ik ben zelf ooit opgeleid tot gymleraar. Uiteindelijk sla je andere paden in, maar dan komen de competenties die je tijdens je studie opdeed nog steeds van pas. Discipline, mensenkennis. Een studiegenoot werd later een fantastische supply chain manager. Wat is er dan mis mee, als je na je opleiding niet in die richting verder gaat, maar met de competenties die je hebt opgedaan wel de basis legt voor je verdere loopbaan?”
Sue: “Er is geen verkeerde keuze, maar een gevoel van falen moet je natuurlijk niet hebben. Als je het gevoel hebt dat je keuze inmiddels niet meer bij je past, is het belangrijk dat je dat aan kunt geven. Wij willen je helpen!”


Wat zijn bij Gilde Opleidingen de opties voor studenten die van studie willen veranderen, of voor jongeren die echt niet weten wat ze willen gaan studeren?

Patrick: “Loopbaanadviseurs hebben daarbij ook een belangrijke rol. Die voeren een-op-een-gesprekken met leerlingen en studenten, eventueel met ouders erbij. Je kunt ook een keuzedeel meedoen, of een korte stage lopen bij een opleiding. We doen dat nu drie jaar en we zien dat studenten daardoor sneller op een voor hen goede plek terecht komen. En voor jongeren die het echt niet weten, hebben we inmiddels ook ‘Mijn Tussenjaar Mbo’, dat is echt een oriëntatietraject, met meer nadruk op persoonsvorming.”
Sue: “Veel opleidingen zijn trouwens zo flexibel ingericht dat je op meerdere momenten in het jaar, soms zelfs iedere maand, kunt instromen. Als je wilt switchen van studie, hoef je dus niet te wachten tot het nieuwe studiejaar, maar kun je veel sneller aan je nieuwe opleiding beginnen.”
 

Nog even naar de videoclip: daarin zie je dat de studiekeuze ook aan de keukentafel speelt.

Sue: “Ouders hebben, soms bewust en soms onbewust, een grote rol in het studiekeuzeproces. Uiteindelijk gaat het erom dat jongeren kiezen waar zíj gelukkig van worden en wat bij hen past. Maar houd er rekening mee dat jongeren in dit proces toch ook meenemen wat de ouder belangrijk vindt. Bijvoorbeeld een 'hogere opleiding' of het vak van je ouders kiezen.”
Patrick: “Ouders hebben trouwens ook vaak een vertekend beeld van het beroepsonderwijs. Misschien moeten we nog een stapje meer naar ouders toe zetten, om ze te helpen met de keukentafelgesprekken.”


In de video loopt alles goed af: de hoofdrolspeler maakt uiteindelijk een studiekeuze waar hij echt blij mee is. Wanneer is deze campagne een succes?

Sue: “Het nummer doet het goed. Ik krijg wekelijks updates en het is leuk om te zien dat het in de hitlijst in Rotterdam of Flevoland zit, of op 3FM en 100%NL wordt gedraaid. We ontvangen complimenten van mede-ROC’s en samenwerkingsverbanden, waarvoor we zeker dankbaar zijn. Studiekeuze en LOB is een thema dat we allemaal moeten omarmen. Als deze campagne leidt tot één extra keukentafelgesprek, is hij al geslaagd – en tegelijkertijd is het natuurlijk nooit klaar.”
Patrick: “De druk die de maatschappij op jongeren legt, mag best een tandje minder. Dat vind ik echt de kracht van het lied van Stef Classens: er zijn zoveel mogelijkheden, maar uiteindelijk kies je gewoon wat bij je past en dan waag je de sprong. Dat is wat we willen benadrukken: de studiekeuze is echt niet alleen maar zwaar. Het mag ook af en toe luchtig zijn.”

Tekst Anne Wesseling, Fotografie Hetty van Oijen

>

Het voormalige Slotervaartziekenhuis als opleidingsplek

“Studenten maken hier op alle mogelijke manieren kennis met het werkveld van de gezondheidszorg.”
 

Mbo-studenten van de zorg- en welzijnsopleidingen van ROC TOP krijgen sinds het begin van dit studiejaar les in het gebouw van het voormalige Slotervaartziekenhuis, temidden van medische bedrijven en instellingen. Docent verpleegkunde Judith Bromet en facilitair coördinator Brenda Weij vertellen over het ziekenhuisgebouw als opleidingsplek.

Hoe kan een gebouw meehelpen om studenten voor te bereiden op de beroepspraktijk? Het is nu te zien in het voormalige Slotervaartziekenhuis in Amsterdam. Sinds september krijgen zo’n 1500 studenten van de opleidingen binnen Zorg en Welzijn van ROC TOP hier les, in een aantal vleugels op de vijfde en zesde verdieping.

Judith Bromet is opleidingsmanager van de opleidingen Verpleegkunde en Verzorgende bij ROC TOP. Brenda Weij is als coördinator Servicepunt verantwoordelijk voor de faciliteiten. “Mijn allereerste baan als verpleegkundige was in het Slotervaartziekenhuis”, zegt Judith. “Dus toen ik hier voor het eerst weer binnenkwam was het echt een déjà vu: dit was waar ik begon, hier liep ik! Collega’s hadden dat ook, want ik ben niet de enige docent die hier vroeger heeft gewerkt. Sommige studenten zeiden: ‘Ik ben hier geboren’, want op de zesde verdieping was de afdeling gynaecologie. Of ze kennen het gebouw omdat familie in het Slotervaartziekenhuis heeft gelegen.” “Nadat het ziekenhuis failliet was gegaan, verkocht de gemeente het gebouw aan projectontwikkelaar Zadelhoff, onder de voorwaarde dat het een zorg-gerelateerde bestemming zou krijgen”, vertelt Brenda. “Wij zijn er als een van de eerste ingetrokken en verder zijn er nu onder meer een bloedbank, een diabetisch centrum en een locatie van het Antonie van Leeuwenhoekziekenhuis. De projectontwikkelaar had het gebouw aanvankelijk omgedoopt tot ‘Centrum voor Zorg’, maar iedereen noemt het gewoon ‘het Slotervaart’. Daaraan zie je wat een naam doet.”

Judith: “Als ik zeg dat ik in het Slotervaart werk, is de reactie vaak: ‘Hè, maar het is toch geen ziekenhuis meer?’ Dan moet ik uitleggen wat er veranderd is.”

 

Is het een groot contrast met waar jullie vandaan komen?

Judith: “Hiervoor zaten we in De Klencke in Amsterdam-Zuid. Dat was oorspronkelijk een kantoorgebouw en had totaal geen ziekenhuis-uitstraling, maar het was wel kleinschalig en knus. Voor onze studenten voelt het Slotervaart als een heel groot gebouw en de reistijd is ook vaak langer. Maar het gebouw zelf vind ik mooi. In mijn herinnering was het toen ik hier werkte echt een oud gebouw, het was niet de meest positieve periode. Nu is het is opgeknapt, nieuw, schoon, en alles werkt. Er is veel daglicht, de akoestiek in de lokalen is echt goed. Het voelt prettig. We zitten vrij hoog, als je naar buiten kijkt zie je zoveel: het uitzicht over Amsterdam, aan de andere kant de vliegtuigen die landen op Schiphol.”
Brenda: “Van buitenaf gezien is het een groot gebouw, maar eenmaal binnen is het zo ingericht dat het al snel ook best knus is. De lokalen zijn bijvoorbeeld geschikt voor 12, 18 en 24 personen. Als je twaalf studenten lesgeeft, zit je dus niet tegen lege tafels aan te kijken. En er is veel hout verwerkt, vandaar die fijne akoestiek. De omgeving is helemaal gericht op zorg en welzijn. Voor de studenten is dat een voordeel, de plek waar ze later kunnen gaan werken, daar zitten ze nu al middenin.”

 

Zijn er nog dingen overgebleven van het ziekenhuis?

Brenda: “Van de inrichting is niet veel over: alles is gestript en opnieuw opgebouwd en ingericht.” Judith: “Wij hoopten dat misschien de zuurstofringen hier nog in de muur zouden zitten, maar die waren er al uit. Er zijn bijvoorbeeld ook geen voormalige operatiezalen die we nu als praktijkruimte zouden kunnen gebruiken. Maar de praktijkruimten die we nu hebben, zijn wel helemaal op maat gemaakt en naar onze wensen ingericht. Die geven je ook echt het gevoel dat je in een ziekenhuis of verpleeghuis bent.”
Brenda: “Er zijn van het oude ziekenhuis nog wel wat spullen overgebleven, het lijkt me leuk om dat straks hier tentoon te stellen, zodat je nog kunt zien hoe het vroeger was.”

 

Het viel me bij aankomst op dat de brede, houten trap naar boven heel uitnodigend is, meer dan de lift. Is dat bewust?

Brenda: “Ja, er zitten nog meer aanpassingen in het gebouw die je nauwelijks opmerkt, maar die wel stimuleren om net een gezondere keuze te maken. Er is in onze vleugels bijvoorbeeld geen lift tussen de vijfde en zesde verdieping, dus studenten nemen vanzelf de trap. Roken is in het gebouw en op het hele terrein verboden, dus als studenten dat willen, moeten ze naar de bushalte lopen. We zijn een gecertificeerde ‘Gezonde school’, er ligt fruit klaar dat studenten gratis mee kunnen nemen, en in de automaten zitten sapjes en fruitsalades.”
Judith: “Zo’n omgeving past bij een opleiding welzijn of zorg. Het heeft met bewustwording te maken: als de gezondheidszorg je werkveld wordt, dan maak je er hier op alle mogelijke manier alvast kennis mee. Als je straks in een ziekenhuis werkt, kun je ook niet tussendoor even een sigaretje roken.”

Welke rol heeft LOB eigenlijk in de opleidingen van ROC TOP?

Judith: “LOB is belangrijk, met name het begeleidende deel: we zijn een kleinschalig ROC met veel individuele aandacht voor de studenten. Elke student heeft vanaf het eerste jaar tot het moment van afstuderen dezelfde mentor. Daardoor kun je echt een band opbouwen, en krijgt de student veel persoonlijke aandacht. Verder zijn onze docenten allemaal mensen uit het vak, dus we weten uit eigen ervaring waar we het over hebben en dat gebruiken we ook in de lessen. In het eerste jaar hebben we het bijvoorbeeld over wat de studenten kunnen verwachten als ze op stage gaan. Hoe is het om voor het eerst iemand te wassen? Dan vertel ik dat ik nog precies weet wie ik heb gewassen, hoe diegene eruitzag en wat die nodig had. Ik zie dan dat studenten zich opgelucht voelen: ze zijn niet die enige die er de eerste keer een beetje tegenop ziet, en ze leren ook dat het snel went. Als het in de les gaat over psychiatrie, kan ik vertellen over mijn ervaringen daar. Met voorbeelden maak je de stap naar de praktijk laagdrempeliger.”

 

Een voordeel van een omgeving met veel zorginstellingen is dat studenten ook vlakbij stage kunnen lopen of gastlessen kunnen volgen. Wordt er al samengewerkt met de andere organisaties?

Judith: “Dat begint te komen. Met het Antonie van Leeuwenhoek hadden we al eerder contact, zij gaan dit jaar gastlessen geven aan onze studenten. We hopen dat we in de toekomst ook bij de andere medische instellingen in het gebouw terecht kunnen voor gastlessen en stageplekken. De diversiteit is een groot voordeel. Als onze studenten bijvoorbeeld stage kunnen lopen bij een bloedbank, is dat een verbreding van hun ervaring. Je hoeft na je opleiding immers niet per se in een verpleeghuis of een ziekenhuis terecht te komen.”
Brenda: “Op dit moment zijn nog lang niet alle verdiepingen en vleugels van het gebouw bezet. Bovendien gaat er dit studiejaar nog veel tijd en aandacht naar de transitie van ROC TOP naar het ROC van Amsterdam. Volgend jaar komen we in rustiger vaarwater en dan worden die samenwerkingen ook verder uitgewerkt.”

 

Je noemt het al: ROC TOP is onlangs onderdeel geworden van ROCvA. Wat verandert er precies voor de studenten?

Judith: “Op dit moment weten veel studenten niet eens dat er een fusie speelt, maar in de toekomst verhuizen onze welzijnsopleidingen naar een andere locatie, en komen de verpleegkunde-opleidingen van ROCvA naar het Slotervaart. Het aantal studenten hier blijft ongeveer 1500, maar de focus ligt dan dus echt op de opleidingen Verpleegkunde en Verzorgende. Er komen nieuwe docenten en studenten bij, dat wordt een onrustige periode. We willen in elk geval dat het Slotervaart de persoonlijke sfeer en de LOB-aanpak van ROC TOP houdt, met veel individuele aandacht voor de studenten.”
Brenda: “Voor sommige studenten is het waarschijnlijk even slikken, want ze kozen bewust voor ROC TOP omdat ze naar een kleinschalig ROC wilden, en nu studeren ze alsnog aan het veel grotere ROCvA. De uitdaging is om te zorgen dat de studenten zich hier thuis blijven voelen. Daarbij kan het gebouw denk ik ook een rol spelen. Het ‘hart’, waar je binnenkomt en waar de gangen van de vier vleugels op uitkomen, is nu nog bijvoorbeeld nog opgeruimd en leeg. Dat wordt in de loop der tijd vanzelf gezelliger, dat heeft gewoon even tijd nodig. Aan de buitenkant ziet het gebouw er groot uit, maar in onze vleugels wordt het vanzelf weer knus.”

 

Denk je dat het in de toekomst ook meer studenten naar de verpleegkunde-opleidingen trekt?

Judith: “Als een student echt gemotiveerd is om een verpleegkunde-opleiding te volgen, maakt het niet uit of die hier zit of ergens anders. Maar voor de opleiding zelf is het wel een voordeel, omdat we met de studenten nu veel gemakkelijker in de keuken van een andere organisatie kunnen kijken. Bovendien geeft het de opleiding meer uitstraling. Ook naar de ouders toe. Ik hoorde laatst een ouder zeggen: ‘Ik weet nog dat mijn moeder hier lag!’ En ouders zijn belangrijk in het studiekeuzeproces, dat kan straks misschien ook meespelen als nieuwe studenten hun opleiding kiezen.” Brenda: “Iedereen kende het Slotervaart, en het hééft gewoon iets om hier te mogen werken of studeren. Ik voel me gewoon trots als ik ’s morgens door de tuin naar de hoofdingang loop. Dan denk ik: ‘Kijk, het Slotervaart, daar werk ik!’”

__________________________________________

 Het Slotervaart als opleidingsplek – wat vinden de studenten?

De vierdejaars studenten Verpleegkunde vinden het leuk dat ze nu in het voormalige Slotervaartziekenhuis studeren. “Als ik het vertel, zeggen mensen vaak ‘Oh, ik dacht dat het gesloten was!’,” zegt Elisa. “Dan vind ik het leuk om uit te leggen dat ik hier nu les heb.” Nikki kende het gebouw nog als ziekenhuis, omdat ze hier wel eens op bezoek kwam. “Het is in het begin wel een gek gevoel, dan kom je in een ziekenhuis dat je kent, en ineens heb je er les. Maar ik vind het wel vet dat we nu hier zitten.”
Junior vindt het een unieke ervaring: “Je komt al direct in contact met de werkvloer, terwijl je nog in je opleiding zit. Op de etages onder en boven ons zitten bijvoorbeeld een diabetisch centrum, een cardiologische kliniek en een medische kinderopvang. Dat geeft een bepaalde chemie in het gebouw.”
Noël merkt dat ook: “Vanochtend stond ik in de lift met mensen van het Diabetes Centrum, die hadden het over dingen waar we het in de les ook over hebben.” De vierdejaars krijgen alleen nog dit jaar les in het voormalige Slotervaart, dus voor hen maakt het niet zoveel uit, voegt ze toe. “Maar voor volgende klassen en nieuwe studenten lijkt het me echt geweldig om in dit gebouw les te hebben.” Het enige dat nóg cooler zou zijn? Dat is als het een écht werkend ziekenhuis zou zijn. Nikki: “Eigenlijk hadden ze het moeten houden!”

__________________________________________

 

Tekst: Anne Wesseling, Fotografie: Hetty van Oijen

>

We hebben weinig tijd, dus laten we vertragen!

Welke interventies zijn effectief als scholen besluiten om zoveel mogelijk mensen van het team te betrekken bij LOB?

 

Vooral niet te overhaast te werk gaan blijkt uit onderzoek. Mieke van Diepen, Daphne Wiersema en Japke Ebbinge van het Lectoraat Kansrijke Schoolloopbanen in een Diverse Stad en de Leergang Loopbaancoaching van de Hogeschool van Amsterdam, brachten met hun onderzoek ‘We hebben weinig tijd, dus laten we vertragen’ in kaart wat docententeams nodig hebben om loopbaanbegeleiding meer van iedereen te maken. Op basis van hun praktijkgerichte onderzoek geven de onderzoekers veel praktische tips om dit veranderproces tot stand te brengen. Het onderzoek werd uitgevoerd in samenwerking met verschillende onderwijsorganisaties, waarbij zoveel mogelijk mensen vanuit verschillende rollen betrokken waren.

De betrokken organisaties committeerden zich om stappen te zetten voor meer betrokkenheid bij LOB in een viertal doelstellingen: visievorming, draagvlak ontwikkelen voor de ontwikkelde visie, inzicht geven aan betrokken professionals op welke manier zij een rol kunnen spelen in de loopbaanbegeleiding van leerlingen én kennis en vaardigheden ontwikkelen om dit te kunnen doen. Maar voordat de schoolteams aan de slag gingen met de bovengenoemde doelstellingen, werd eerst vooral tijd en energie gestoken in het creëren van een context. Deze context moest aan drie voorwaarden voldoen: het slim organiseren van het versterken van LOB door managers of leidinggevenden, professionele ruimte creëren voor het schoolteam en het (voortdurend) aanjagen van het veranderproces door de experts binnen de organisatie. Deze drie voorwaarden beïnvloeden elkaar. Zo is slim organiseren door het management bijvoorbeeld nodig om de professionele ruimte voor docenten mogelijk te maken.


Slim organiseren

De onderzoekers hebben vijf sleutels geformuleerd die managers en leidinggevenden kunnen gebruiken om het proces om loopbaanbegeleiding meer van iedereen te maken te ondersteunen.

  • Begin klein en ga uit van wat er op school al gebeurt op het gebied van loopbaanontwikkeling- en begeleiding.

  • Toon interesse en geef steun, maak weloverwogen keuzes die laten zien dat je hecht aan het belang van loopbaanbegeleiding.

  • Houd de regie op het proces van docentprofessionalisering (door een aanjager) en bouw aan een gedeelde verantwoordelijkheid van het team.

  • Zet de aanjagers van het proces in positie en geef ze de ruimte om loopbaanbegeleiding een onderwerp te maken dat zichtbaar is en leeft binnen de gehele organisatie.

  • Zorg voor zogenaamde ‘sparringpartners’ voor de aanjagers. Deze ‘sparringpartners kunnen fungeren als maatje voor de aanjager of er bijvoorbeeld voor waken dat er te snel te grote stappen worden gezet in het veranderproces. Managers kunnen zelf ook de rol van ‘sparringpartner’ voor de aanjager vervullen.


Professionele ruimte benutten

Professionele ruimte geven en benutten blijkt uit het onderzoek, is noodzakelijk om loopbaanbegeleiding meer van iedereen te maken. Dit begint met het kiezen voor vertraging en verbinding. Vooral de tijd nemen om met elkaar te onderzoeken waarom een grotere betrokkenheid van zoveel mensen binnen de school bij LOB belangrijk is. Hiervoor kan de dialoog als middel worden ingezet, maar ook verschillende vormen van intervisie of andere ‘ontmoetingen-zonder-agenda’, zijn helpend bij het ontstaan van professionele ruimte.

Aanjagen

Aanjagers (bijvoorbeeld decanen) zijn nodig om het thema voortdurend onder de aandacht te brengen en te houden. Aanjagers die zichzelf (en het thema) zichtbaar maken, proactief handelen en ruimte innemen, kunnen managers helpen om slim te organiseren en docenten helpen om professionele ruimte te benutten. Andersom werkt het ook: als managers slim organiseren en docenten de professionele ruimte benutten, kan de aanjager zichzelf goed zichtbaar maken en invloed uitoefenen. Aanjagen en regie voeren vraagt om luisteren en ruimte maken voor ervaringen, gedachten en gevoelens van collega’s. Daarnaast om het inspireren van collega’s voor LOB en het verbinden van de visie van de instelling met dat wat al gebeurt.

____________________________________________

TIPS

Kennis en vaardigheden aanleren Bij het aanleren van kennis en vaardigheden (professionalisering) is het erg belangrijk dat eerst aan bovengenoemde drie voorwaarden wordt voldaan. Het is noodzakelijk dat het management slim organiseert, het docententeam leert om professionele ruimte te benutten en aanjagers aansluiten bij de behoeften die leven en hierin voortdurend in verbinding blijven. Het is daarbij een uitdaging om als organisatie te balanceren tussen het vervullen van behoefte aan ‘klassieke’ training of aanbod van concrete kennis en vaardigheden en de wetenschap dat soms het vertragen meer oplevert dan dergelijke trainingen.

____________________________________________

>

LOB op de lerarenopleiding heeft echt een positieve impact

Als docent oefenen met LOB-vaardigheden is ook goed voor je éigen ontwikkeling.

 

Niet alle lerarenopleidingen hebben aandacht voor LOB. Dat is jammer, vinden Karina Baarda (Expertisepunt LOB) en Minette van den Bemd van BiOND, de vereniging voor begeleiders van jongeren in het voortgezet onderwijs en het mbo. Aandacht voor LOB heeft namelijk een aantal positieve effecten, die niet alleen doorwerken op school. “Wanneer je als docent oefent met LOB-vaardigheden, is dat ook goed voor je éigen ontwikkeling.”

Loopbaanontwikkeling, loopbaanbegeleiding, leerlingen helpen ontdekken wie ze zijn en wat hun talenten zijn, kortom: leerlingen en studenten begeleiden in hun ontwikkeling en voorbereiden op een volgende stap, na de middelbare school, mbo en hbo. Het zijn allemaal belangrijke vaardigheden voor een docent. Toch is er voor LOB in de lerarenopleidingen nog weinig aandacht, signaleren BiOND (de vereniging voor begeleiders van jongeren in het v oortgezet onderwijs) en het Expertisepunt LOB. Reden om de handen ineen te slaan en het onderwerp op de kaart te zetten.
“Op een aantal hogescholen wordt er bij specifieke lerarenopleidingen wel al aandacht besteed aan LOB, en soms is het voor studenten mogelijk om een minor of een los vak over LOB te volgen”, zegt Minette van den Bemd. “Maar vrijwel nergens is LOB structureel onderdeel van de lerarenopleiding, en vaak ontbreekt het zelfs helemaal op het curriculum. Terwijl álle docenten in hun dagelijkse lespraktijk te maken krijgen met LOB.”
Karina Baarda: “Wij zeggen altijd: ‘LOB is van iedereen en LOB past in iedere les’. Dus niet alleen in de mentorles, maar ook in de vaklessen. Docenten geven hun vak, maar ze zijn daarbij ook begeleider van jongeren. Juist die begeleiding, daarover gaat het bij LOB. Het zou helpen als studenten dat al meekrijgen in de lerarenopleiding.”

 

Is het beroepsbeeld van leraren volgens jullie nog teveel toegespitst op het overdragen van kennis?

Minette: “Dat is inderdaad nog steeds het overheersende beroepsbeeld. Lerarenopleiders leiden studenten op als leraar en de studenten denken ook: ‘Ik word leraar, dus ik ga kennis overdragen’. Wat studenten tijdens de opleiding leren is vooral gericht op de inhoud en de vakdidactiek. Maar als je aan studenten op de lerarenopleiding vraagt ‘wie is jouw rolmodel?’, gaat het vrijwel altijd om een docent door wie ze zich gezien voelden. Een inspirerende docent, met aandacht voor de leerlingen.”
Karina: “Die individuele aandacht voor de identiteitsontwikkeling van de leerling, daarover gaat het bij LOB. Met LOB in de lerarenopleiding geef je studenten dus eigenlijk de instrumenten om de docent te worden die ze wíllen worden.”

 

Waarom is het volgens jullie noodzakelijk dat alle docenten oog hebben voor de ontwikkeling van leerlingen?

Minette: “Toen ik zelf begon als docent wiskunde, dertig jaar geleden, lag de nadruk in de praktijk van het lesgeven vooral op de vakinhoud. Nu zie je op de lerarenopleidingen meer studenten die het leuk vinden om met jongeren te werken en daarnaast ook een vak te geven. Je kunt als docent in deze tijd gewoon niet meer alleen gefocust zijn op de inhoud van je vak, zoals dertig jaar geleden nog wel kon. De maatschappij is veranderd en jongeren zijn ook veranderd. Alleen al de zorgen die ze hebben: het milieu, oorlog, immigratie, polarisatie. Er gaat zoveel in die hoofden om.”
Karina: “Daar moet op school aandacht voor zijn, niet alleen in mentorlessen maar ook in de vaklessen. Ik kom vanuit het vmbo, waar ik begon als docent en uiteindelijk tien jaar een vmbo-school mocht leiden. Daar heb ik ervaren dat je ook in de vakles niets begint als er iets niet in orde is met leerlingen. Of dat nu een overleden opa is, of ruzie in de pauze: dáár moet eerst aandacht voor zijn. Op die manier maak je ruimte, zodat de leerlingen kunnen leren. Het onderwijs heeft professionals nodig die daar oog voor hebben. Die de leerlingen zíen – en daarnaast ook nog een vak geven.”

 

Hebben jullie voorbeelden van hoe LOB in een vakles eruit ziet?

Karina: “Ik hoorde van een ervaren docent dat hij in de les veel groepswerk gaf. Als hem opviel dat een leerling de leiding nam, zei hij dat tegen de leerling, en vroeg dan bijvoorbeeld ‘Ik zie dat jou dat ligt, zou jij het leuk vinden om de sportdag te helpen organiseren?’ Dát is LOB. Dat je zoiets opmerkt, en het teruggeeft aan de leerling. Het gaat om het zoeken naar de talenten van de leerlingen.”
Minette: “LOB gaat ook over ervaringsgericht onderwijs. Dat betekent niet dat je het leren weg laat, het gaat om de manier waarop je die kennis overbrengt. Meer aandacht voor LOB in de les kan dus ook zorgen dat die basisvaardigheden juist béter beklijven bij de leerlingen. Leerlingen vragen er zelf ook om. Een vertegenwoordiger van het LAKS verwoordde het laatst mooi: ‘Je kunt bij natuurkunde vertellen wat een formule is, of je neemt me mee naar een brug en je laat zien hoe die formule wordt toegepast en waaróm dat belangrijk is. Dan blijft de stof ook veel beter hangen.’”

 

Meer LOB op de lerarenopleiding, wordt een student daar later ook een betere leraar van?

Karina: “Dat denk ik zeker. LOB heeft te maken met het begeleiden van leerlingen in het algemeen: hoe voer je een goed gesprek met jongeren, hoe help je ze bij hun ontwikkeling en hoe help je ze te reflecteren op hun ervaringen? Als je die begeleiding van leerlingen goed in de vingers hebt, werk je ook aan een beter klassenmanagement en een betere sfeer in de klas. De aandacht voor LOB heeft een bredere impact dan je op het eerste gezicht zou zeggen.”
Minette: “Aandacht voor LOB tijdens de lerarenopleiding gaat bovendien niet alleen over wat je als toekomstig docent gaat doen, het draagt ook bij aan je eigen ontwikkeling als student. Door bezig te zijn met LOB ga je vanzelf ook over je eigen loopbaan en ontwikkeling nadenken. ‘Waar ben ik zelf goed in, wat past echt bij mij? Doe ik nog de dingen waar mijn hart sneller van gaat kloppen?’ Dat zijn ook voor studenten en startende docenten hele relevante vragen.”

 

Zou dat indirect ook kunnen helpen tegen het lerarentekort?

Minette: “Het zou zeker kunnen helpen tegen voortijdige uitstroom van jonge leraren. Al speelt daarbij natuurlijk veel meer mee: je krijgt als docent van alles op je bord en er zijn grote tekorten, en daardoor vaak minder tijd voor begeleiding van de startende docent in de inductieperiode. Het is nu bovendien gemakkelijk om te switchen naar een ander werkveld, omdat er bijna overal tekorten zijn. Maar als LOB jonge leraren sterker maakt als docent, dan is voor hen het lesgeven daarmee ook leuker. Dan is de kans dat je uitvalt minder groot.”
Karina: “Een ander aspect werd genoemd in het rapport ‘Vissen in eigen vijver’: van scholen waar veel aandacht is voor LOB, en waar dat ook vanuit het bestuur geborgd wordt, stromen significant meer leerlingen door naar een lerarenopleiding. Docenten zijn op die scholen ambassadeurs van hun eigen beroepsgroep, want ze laten aan hun leerlingen zien dat het vak van docent hartstikke leuk is. Daardoor kiezen leerlingen vanuit die scholen dus ook eerder voor de lerarenopleiding, en vaak komen ze vervolgens ook als leraar terug op hun eigen school.”

 

Intussen betekent dat lerarentekort ook dat er weinig tijd is om beginnende leraren goed te begeleiden.

Karina: “Het lerarentekort is ook tijdens de opleiding al een belangrijke factor. Er zijn nu studenten aan lerarenopleidingen die tijdens hun studie al bijna voltijds aan het werk zijn. Bij de inductieperiode op scholen is er intussen vaak niet genoeg tijd om beginnende docenten goed te begeleiden. Terwijl alle beginnende docenten ook een soort (LOB)-coach zou moeten hebben, om samen te reflecteren op hoe het lesgeven gaat, wat er beter kan, of ze op hun plek zijn. Hoe gaat het in de klas, welk onderdeel van het lesgeven past echt bij jou, wat zou je willen leren, hoe kun jij de leraar zijn die je wilt zijn? Dat is belangrijk voor docenten die net van de lerarenopleiding komen, maar ook voor zijinstromers.”
Minette: “Wat we eerder al zeiden: eigenlijk zou er een doorlopende LOB-leerlijn moeten zijn voor de studenten en docenten zelf. LOB op de lerarenopleiding is niet alleen relevant omdat de docent dan leerlingen beter kan begeleiden, je denkt door LOB ook als docent meer na over je éigen loopbaan.”

 

Wat is eigenlijk de reden dat er nog weinig aandacht is voor LOB op de lerarenopleiding?

Minette: “Dat zit vooral in de overladenheid van het programma op de lerarenopleidingen. Het curriculum is al heel vol, dus je moet keuzes maken. Daarbij zou je kunnen denken: vrijwel geen enkele beginnende docent wordt meteen ook mentor, dus beginnende docenten hebben LOB niet direct nodig. Maar eigenlijk is dat juist een reden om LOB juist wel een plek te geven: als een beginnende docent tijdens de opleiding al kennis heeft gemaakt met LOB, kan die daarna veel sneller mentor worden.”

 

Hoe zien jullie die plek voor LOB in de lerarenopleiding?

Minette: “LOB kan bijvoorbeeld onderdeel uitmaken van de vakdidactiek: op welke specifieke manier kun je in jouw vaklessen LOB verwerken? En misschien moeten we in de toekomst ook ruimte maken door anders naar het curriculum te kijken. Als op termijn bijvoorbeeld het curriculum voor middelbare scholen aangepast zou worden, met meer aandacht voor LOB en voor ervaringsgericht leren, dan gaan de lerarenopleidingen waarschijnlijk vanzelf mee in die ontwikkeling en komt er ook ruimte in het programma.”
Karina: “Daarnaast is het belangrijk dat er aandacht is voor de samenwerking op het gebied van LOB. Hoe zorg je op school sámen voor een loopbaangerichte leeromgeving? Zowel binnen een leerjaar als in een doorlopende leerlijn? Dat verschilt natuurlijk per school, want scholen zijn autonoom in hoe ze LOB vormgeven. Maar de basis van LOB zouden studenten moeten meekrijgen, zodat ze die samenwerking als beginnend docent ook kunnen helpen vormgeven.”

 

Onlangs organiseerden jullie een bijeenkomst over aandacht voor LOB op de lerarenopleiding. Hoe verliep die?

Karina: “Op de startbijeenkomst waren vertegenwoordigers aanwezig van onder meer het ministerie van OCW, van SLO, het LAKS, de VO-raad, diverse hbo-scholen en onafhankelijke deskundigen. We merkten daar dat iedereen het belang van LOB op de lerarenopleidingen onderschreef en ook bereid was zich ervoor in te zetten. Dat was heel positief.”
Minette: “We gaan ons nu eerst buigen over een concreet actieplan, de taken verdelen en een tijdpad vaststellen. We hopen alle docentenopleidingen te overtuigen dat aandacht voor LOB in het curriculum loont. Waarbij je als school natuurlijk de vrijheid hebt om het in te passen op een manier die past bij jouw opleiding. Daar gaan we voor.” Karina: “Een vervolgbijeenkomst is al gepland. Dus: wordt vervolgd!”
 

Tekst Anne Wesseling Fotografie Hetty van Oijen

 

>

Samenwerking tussen vmbo en mbo zorgt voor meer kansen

In Assen stromen meer vmbo-leerlingen beter door naar het mbo, sinds de scholen de handen ineensloegen en doorlopende leerlijnen creëerden.

 

Projectleiders Huubs Hubbeling van het Dr. Nassau College (vo) en Karin Stoffers van het ROC Drenthe College (mbo) namen het initiatief.

Het doel van doorlopende leerlijnen is een betere doorstroom van vmbo-leerlingen naar het mbo doordat het onderwijs beter op elkaar is afgestemd (zie kader). Via de qr-code is in de video te zien hoe de samenwerking tussen de vo-scholen Dr. Nassau College Penta, Vincent van Gogh Salland en Terra Assen met de mbo-instelling Drenthe College tot stand kwam en hoe de eerste ervaringen waren. Karin is nog steeds projectleider, Huubs is deels betrokken. Ze brengen collega’s samen en stimuleren ze.

 

Inzet en betrokkenheid

Vele medewerkers van de deelnemende scholen zijn al jaren betrokken bij de ontwikkeling van de doorlopende leerlijnen. Werkgroepen met mbo- en vo-leraren bespreken hun curriculum met elkaar en stemmen ze - waar mogelijk - op elkaar af, leidinggevenden ondersteunen hun werk, onder andere door te faciliteren. Mbo-docent Horeca Geert Jan Siebring: “Ik zie het als pioniers- met een stukje liefdadigheidswerk en zet me hier graag voor in.”

 

Doorlopende leerlijn als loopbaanoriëntatie

Een aantal jaren geleden is binnen de vijf profielen van vmbo-basis (bb) en vmbo-kader (kb) gestart met doorlopende leerlijnen. Voor elk mbo-profiel ziet de invulling er anders uit. Leerlingen kunnen meelopen met lessen op het Drenthe College en de vo-scholen zorgen voor inhoudelijke afstemming van de vakken. Geert Jan: “Leerlingen van het vmbo doen nu korte workshops bij Horeca, Bakkerij en Recreatie (HBR), zoals mini-barista, basisflamberen en zelf friet maken. Daarnaast vertellen we ze meer over deze opleiding op het mbo.” De leerlingen maken kennis met de vakken op het mbo en ze maken een weloverwogen keuze voor hun vervolgstudie. “Een doorlopende leerlijn zien wij als Loopbaanoriëntatie en begeleiding (LOB)-activiteit. De leerlingen volgen LOB-gerichte activiteiten in het bedrijfsleven of op het mbo om een goed beeld van de opleiding te krijgen en om zich te oriënteren”, legt Huubs uit. Karin: “Intussen hebben we ook een doorlopende leerlijn ontwikkeld van het vmbo-t (theoretische leerwegen) en gl (gemengde leerweg) naar mbo niveau 3 en 4.”

Lees verder op de website van de VO-raad

Bron: VO-raad

>

Greater Skills: een onderwijsprogramma voor praktijk- en competentiegericht leren op de havo

Binnen Greater Skills ontdekken leerlingen waar hun talenten en interesses liggen.

En ze ontwikkelen belangrijke studievaardigheden zoals bijvoorbeeld samenwerken, presenteren, analyseren, reflecteren en onderzoeken.

Greater Skills is het praktijk- en competentiegerichte onderwijsprogramma voor de praktijkhavo op BC Broekhin in Roermond en heeft als doel leerlingen beter voor te bereiden op (studie)vaardigheden die ze nodig hebben binnen het hbo én op de maatschappij van de toekomst. Leerlingen die in de bovenbouw kiezen voor het profiel E&M volgen met Greater Skills één dag(deel) in de week praktijkgericht en projectmatig onderwijs. Leerlingen uit de profielen C&M, N&G en N&T volgen twee lesuren in de week dit onderwijs. BC Broekin ontwikkelt momenteel een praktijkhavo voor elke havist.

Binnen het praktijkprogramma wordt intensief samengewerkt met verschillende mbo- en hbo-opleidingen, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties uit de regio. Leren door te doen dus!

Linda Rams is docent economie en de projectleider van Greater Skills: “Mijn voorliefde voor praktijkgericht en projectmatig onderwijs is ontstaan als docent economie op het vmbo binnen het praktijkvak economie en ondernemen. Leerlingen van het vmbo worden niet alleen opgeleid met kennis, maar ook met vaardigheden en competenties. Toen ik vijf jaar geleden op mijn huidige school kwam werken als docent economie in de bovenbouw, vond ik de school en de organisatie meteen heel erg leuk, maar ik vond ook dat het onderwijs dat werd gegeven erg theoretisch was. BC Broekhin neemt jaarlijks enquêtes af bij afgestudeerde havisten om de doorstroom van de havo naar het hbo in kaart te brengen. Uit deze enquêtes bleek dat de leerlingen vonden dat zij qua kennis uitstekend waren voorbereid op een hbo-opleiding, maar dat er op school nog te weinig aandacht was geweest voor het aanleren van sommige (hbo)vaardigheden en het voldoende ontwikkelen van competenties. Dat alles motiveerde het havo-team om een praktijkgericht programma te ontwikkelen.

Greater Skills was in eerste instantie een pilot binnen het vak economie, waar leerlingen twee uur per week werkten aan het opzetten van een eigen onderneming. Maar we merkten dat we binnen die twee uur te weinig tijd hadden om echt goed aan de slag te gaan met het ontwikkelen van (hbo)-vaardigheden. De docenten van het havo-team hebben toen onderzocht hoe praktijkgericht en projectmatig onderwijs zou kunnen passen binnen de eindtermen van hun vak, zodat leerlingen een deel van die eindtermen binnen het praktijkprogramma Greater Skills kunnen afsluiten.”

 

Hoe ziet het programma Greater Skills binnen E&M er nu uit?

“De basis van de praktijkhavo is praktijkgericht en projectmatig onderwijs waarbij de koppeling wordt gezocht tussen de theoretische concepten naar de praktische toepassing daarvan binnen het profiel. Greater Skills bestaat voor leerlingen met een E&M profiel uit het oprichten van een eigen onderneming. Dit doen we i.s.m. de Stichting Jong Ondernemen. Leerlingen schrijven o.a. een ondernemingsplan, verkopen aandelen om een startkapitaal te vergaren, kopen producten in, maken een marketingplan en houden de financiële administratie bij. Het vak Nederlands sluit op dit programma aan door leerlingen te laten werken aan hun presentatievaardigheden en schrijfvaardigheid. Leerlingen leren pitchen voor potentiële aandeelhouders, notuleren, solliciteren, leren zakelijke corresponderen en schrijven een nieuwsbrief over het project. Bij Engels leren ze een vlog maken over hun onderneming ter promotie van het te verkopen product en stellen ze een klachtenbrief op aan een leverancier. Bij CKV werken de leerlingen aan de creatieve kant van het opzetten van een onderneming, zoals bijvoorbeeld het ontwerpen van een logo en het creëren van een huisstijl. Bij levensbeschouwing is er aandacht voor bedrijfsethiek. Hier wordt nagedacht over de missie en visie van het bedrijf en over normen en waarden die leerlingen belangrijk vinden binnen hun bedrijf. Ook bieden we een module digitale vaardigheden aan, waar we focussen op het gebruik van google drive, classroom, documenten en presentaties. En we bieden een module international skills aan waarbij de leerlingen een dagexcursie voorbereiden naar een stad in België of Duitsland en leerlingen zelf een sociale, culturele en economische activiteit voorbereiden en uitvoeren. In Havo 5 richten de leerlingen zich op het verlenen van een maatschappelijke dienst voor een externe opdrachtgever en is de stage een belangrijke onderdeel van de praktijklessen.

CKV en levensbeschouwing worden in havo 4 afgerond binnen Greater Skills en voor Nederlands en Engels gebeurt dit op examenonderdelen die passen binnen het project. Leerlingen ronden binnen Greater Skills ook hun profielwerkstuk af.”

 

 

Hoe gaan de praktijkgerichte programma’s voor de andere profielen eruit zien?

“Wij zijn op school bezig om voor alle profielen een praktijkgericht programma te ontwikkelen. Als voorloper op het Greater Skills programma ontwikkelt het havo-team binnen de ALT-uren (=Anders Leren Tijd) praktijklessen voor élke havist. Concreet houdt dat in dat elke leerling die kiest voor een C&M, N&G of een N&T profiel twee lesuren in de week praktijkgericht en projectmatig onderwijs aangeboden krijgt dat past binnen het gekozen profiel. De inhoud van de ALT-uren is dus niet zozeer vakgebonden maar meer profiel gebonden. Tijdens deze ALT- uren werken de leerlingen middels praktijklessen aan een project, opdracht, onderzoek, proef of practicum; aan vaardigheden die van belang zijn om succesvol een hbo opleiding te kunnen doorlopen. Zo hebben leerlingen van het C&M profiel een activiteitenmiddag georganiseerd voor de kinderen uit het asielzoekerscentrum in Beaxem.

Leerlingen van het N&G profiel hebben de ontwikkeling van spierkracht onderzocht en de leerlingen van het N&T profiel hebben gewerkt aan het programmeren van robots. Verder ronden ook de leerlingen van C&M, N&G en N&T met de inzet van hun ALT-uren hun profielwerkstuk af. Naast de verslaglegging van hun ervaringen verzorgen de leerlingen een presentatie voor ouders, docenten en andere belangstellenden. Nadat elk profiel een praktijkgericht programma heeft ontwikkeld, zoeken we met het team de verbinding met de andere vakken zodat er een volwaardig Greater Skills programma ontstaat binnen elk profiel.”

  • Leerlingen in havo 5 volgen Greater Skills tot de kerstvakantie, zodat zij daarna voldoende tijd hebben om zich voor te bereiden op hun eindexamen.
  • Het programma Greater Skills binnen E&M vindt plaats op een vaste dag in de week. Op die dag krijgen leerlingen alle vakken die onderdeel uitmaken van het programma.
  • De hbo-studievaardigheden die aandacht krijgen binnen het programma zijn gebaseerd op de generieke studievaardigheden set van Jan Harbers Brochure-doorstroom-havo-hbo.pdf (havohbo.nl)

____________________________________________

De bijdrage van elke docent binnen het havo-team is van belang om gezamenlijk tot een praktijkhavo te kunnen komen voor elke leerling. De kracht zit in de praktijkgerichte projecten binnen ieder profiel, waarbij we een aantal vakken integreren en dus gezamenlijk werken aan een vakoverstijgend curriculum.

____________________________________________

>

Van standaardtoetsing naar flexibele toetsing

De motivatie en keuzevaardigheid vergroten van studenten op het mbo.

 


‘Kan flexibel toetsen bijdragen aan de motivatie en keuzevaardigheid van studenten’? Deze vraag vormt de basis van een promotieonderzoek dat Giel Kessels doet bij de Open Universiteit.

Giel is docent Automotive bij het Summa College in Eindhoven en denkt al langer na over de vraag of het bieden van keuzes binnen een onderwijsprogramma zorgt voor gemotiveerdere studenten.
“Wij hebben een jaar of zeven geleden de kans gehad om onze opleiding Automotive anders te gaan inrichten en zijn toen echt gaan kijken hoe we studenten binnen deze opleiding meer keuzes konden geven. Als metafoor gebruikten we het winkelen bij Ikea. Hierbij kun je altijd kiezen: ga je de hele winkel door, of kies je voor de verkorte route? Wij wilden bij het inrichten van het nieuwe programma onze studenten steeds deze twee opties geven: de gewone route volgen of ergens binnen de route een stukje afsnijden. Maar in de praktijk bleek het niet zo simpel. We gaven de studenten een keuze, maar toch deden ze allemaal hetzelfde! Studenten zeiden hierover ‘Ja, we kunnen allemaal wel een keuze hebben, maar als de manier van toetsen uiteindelijk hetzelfde is, dan heeft het maken van die keuzes dus uiteindelijk helemaal geen zin.’
Dat was heel verhelderend. Met deze feedback zijn we aan de slag gegaan en zo ontstond het idee om de keuzemogelijkheid vooral te gaan bieden bij toetsing. Toen zagen we dat studenten wel andere keuzes gingen maken en was de basis voor mijn onderzoek gelegd.

Wat mij betreft is toetsen het begin van het leren: de uitkomst van de toets moet aansluiten bij dat wat je wil dat studenten leren. Iedereen leert op zijn eigen manier. Het leren kiezen speelt bij dit alles een belangrijke rol en op de keuzes die studenten maken wordt ook gereflecteerd. ‘Hoe maak jij eigenlijk je keuzes als het gaat om toetsing en in hoeverre zijn die van invloed op het verloop van je opleiding of je latere beroep?’ Zo had ik een student die alle leerstof afsloot met een filmpje. Wat bleek? Hij vond het spannend als andere mensen op zijn vingers keken. Daarover kun je dan het gesprek aangaan, want hoe doe jij dat dan als je later werkt in een werkplaats en er een klant naast je staat bij een reparatie? Dan heb je het dus echt over loopbaanbegeleiding.
In het begin zijn de keuzes heel beperkt maar die worden naarmate de opleiding vordert steeds verruimt. Op een gegeven moment ga je patronen zien in het keuzepatroon van studenten en daarover kun je met ze in gesprek gaan en ze bewust maken van die patronen.”

 

Hoe ziet je onderzoek bij de Open Universiteit eruit?

“Mijn onderzoek bestaat uit drie deelonderzoeken:

  • Het eerste onderzoek gaat over de verschillende manieren waarop je een toets flexibel kunt maken. We hebben bij dit onderzoek 157 mbo-studenten van verschillende opleidingen bevraagd. Ze maakten een ranking van tien toets karakteristieken waarop ze bij het maken van een toets een keuze zouden kunnen maken. Op nummer 1 van deze ranking staat de keuze in het toets moment. Als tweede hoe vaak ze een toets kunnen maken (herkansen) en op drie staat de toetsvorm. Studenten gaven ook aan dat ze graag een opbouw in keuzes zouden willen hebben.

  • Het tweede onderzoek is een ontwerpstudie op basis van de rankings van de studenten. We gaan met minimaal drie verschillende docententeams, van verschillende scholen en opleidingen, in drie sessies een standaardtoets herontwerpen naar een flexibele toets. ‘Welke elementen zijn er nodig om van een standaardtoets een goede flexibele toets te maken?’ In deze fase van het onderzoek zitten we nu.

  • Ten derde volgt een evaluatieonderzoek: hierbij laten we docenten eerst een toets afnemen waarbij studenten geen keuze hebben. Vlak voordat deze toets van start gaat vullen de studenten een zogenaamde toets motivatielijst in. Deze zelfde toets gaan we vervolgens herontwerpen zodat de student wel een keuze krijgt. Dan meten we opnieuw de motivatie voorafgaand aan de toets en hopen dan dat er een verandering in motivatie heeft plaatsgevonden. Hypothese hierbij is dat als je studenten een keuze geeft in de manier van toetsen, de motivatie om de toets te maken toeneemt.

Het eerste onderzoek heb ik afgerond, met het tweede onderzoek ben ik nu bezig en het derde onderzoek moet nog worden uitgevoerd. Ik ben ontzettend benieuwd naar de uiteindelijke uitkomst!” Het onderzoek van Giel Kessels wordt aan het einde van dit schooljaar afgerond.

 

>

De Transition Makers Toolbox

Een toolbox die docenten helpt bij het vormgeven van transitieonderwijs.



De Sustainable Development Goals (SDG’s) zijn in 2015 door alle 193 landen van de Verenigde Naties omarmd. Deze 17 doelen moeten ervoor zorgen dat we in 2030 in een duurzamere wereld leven, waarin niemand wordt buitengesloten.

Om de implementatie van de 17 Sustainable Development Goals te versnellen ontwikkelde de Ekskäret Foundation uit Stockholm een raamwerk van zogenaamde Inner Development Goals: 23 vaardigheden en attitudes die nodig zijn om bij te kunnen dragen aan het realiseren van de SDG’s. Dit Zweedse raamwerk van doelen bleek heel goed te matchen met het raamwerk van een samenwerkingsproject op het gebied van transitieonderwijs waarbij verschillende Nederlandse universiteiten zijn betrokken.

Vanuit het Instituut voor Interdisciplinaire Studies van de UvA (IIS), wordt in samenwerking met de kennisalliantie EWUU (TU Eindhoven, Wageningen University & Research, Universiteit Utrecht en UMC Utrecht) gewerkt aan het breed inzetten van transitieonderwijs binnen het huidige onderwijs.
Transitieonderwijs is onderwijs dat is gericht op het aanleren van vaardigheden die nodig zijn om de complexe problemen van onze tijd op te lossen en maatschappelijke veranderingen vorm te geven, om zo een duurzamere toekomst te creëren. Helemaal in lijn met de Sustainable Development goals dus.

Vanuit dit samenwerkingsverband van universiteiten is de Transition Makers Toolbox ontwikkeld, een website vol onderwijsmaterialen die gebruikt kunnen worden door docenten bij het vormgeven van transitieonderwijs.
Centrale vraag bij het ontwikkelen van de Toolbox was: ‘Kunnen we een toolbox ontwikkelen waarin we alles wat docenten al doen op het gebied van transitieonderwijs bundelen, zodat niet iedereen hetzelfde wiel hoeft uit te vinden, én waarbij we zoveel mogelijk docenten inspireren om aan de slag te gaan met transitieonderwijs’.

Belle Jansen, projectcoördinator bij de Transition Makers Toolbox vertelt over het ontwikkelproces: “Bij het ontwikkelen van de Toolbox zagen we dat de vaardigheden en attitudes die wij hadden geformuleerd als leerdoelen voor transitieonderwijs, veel overeenkomsten hadden met het Inner Development Goals-raamwerk van de Ekskäret Foundation. Wij hebben dit raamwerk toegespitst op het hoger onderwijs door een leerdoel te formuleren voor iedere IDG en daar een lesactiviteit en toetsing aan te verbinden. Zo helpen we docenten binnen hun lessen aandacht te hebben voor transitieonderwijs. Via co-creatiesessies deelden docenten van zeven hoger onderwijsinstellingen in Nederland op welke manier ze al vorm gaven aan transitieonderwijs in de vorm van een tool, of welke ideeën ze hadden voor nieuwe tools. Soms waren de ingebrachte tools erg context gebonden, dat wil zeggen passend bij een specifieke opleiding.

Het Transition Makersteam heeft toen samen met de betrokken docenten gekeken hoe we deze tools geschikt konden maken voor een breder publiek. Wij hebben geld en tijd beschikbaar gesteld om die materialen samen verder te ontwikkelen. We hebben op dit moment een verzameling van 24 tools en ons doel is om bij ieder inner development goal twee of meer tools hebben, minstens 48 tools in totaal. Zo kun je als docent kiezen welke tool het beste past bij het onderwijs dat je geeft. Op dit moment hebben we dus nog niet voor ieder IDG een tool. Deze IDG’s hebben voor wat betreft het ontwikkelen van nieuw materiaal prioriteit. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om IDG’s als moed, integriteit en interculturele perspectieven”.

De Toolbox is in eerste instantie ontwikkeld voor docenten die les geven op de universiteit of op het hbo, maar de tools zijn zeker ook bruikbaar voor docenten binnen het mbo. Al het materiaal is ‘open source’, dus je kunt er vrij gebruik van maken zolang het niet wordt ingezet voor commerciële doeleinden. Vertaling van de tools naar het Nederlands heeft op dit moment geen prioriteit.

___________________

TIPS

Ilja Boor, co-founder van de Toolbox en senior curriculumontwikkelaar bij het IIS, is een van de auteurs van het boek ‘Meaningful Assesment’. Een publicatie die docenten helpt om op een andere manier te kijken naar hun manier van toetsen. Alle materialen in de Toolbox zijn open source, dus je bent vrij om de tools uit de toolbox te gebruiken in je eigen onderwijs.
All tools – Transition Makers Toolbox

___________________

>

De Zomerschool van Gilde opleidingen

Een unieke manier van doorstromen naar een vervolgopleiding/het nieuwe schooljaar

 

 

Het is inmiddels een begrip in de regio en langzamerhand ook steeds meer daarbuiten: de Zomerschool van Gilde Opleidingen. Al acht jaar organiseert het enthousiaste taalschoolteam van Gilde Opleidingen een twee weken durend programma waarbij de focus ligt op de Nederlandse taal, maar waarbij het praktische aspect én de aandacht voor LOB ook een belangrijke rol spelen. Dit alles maakt het tot een uitzonderlijk project.

De Zomerschool is er in eerste instantie voor anderstalige studenten die starten met een nieuwe opleiding binnen Gilde Opleidingen. Een groot deel van deze anderstalige studenten is afkomstig van een ISK en maakt de overstap naar het mbo-onderwijs. De Zomerschool is zo ingericht dat deze overstap van ISK naar mbo aanvoelt als een warm bad. Het onderwijs is kleinschalig, laagdrempelig en bovenal activerend.

Een tweede taal leer je namelijk niet alleen vanuit een boek, maar ook zeker door het te ervaren. Taal in de praktijk brengen is dan ook een belangrijke pijler van de Zomerschool. Zo maken studenten tijdens een kookworkshop hele maaltijden aan de hand van praktijkkaarten die ze later bij Entree ook gaan gebruiken. Ook oefenen ze met het voeren van allerlei soorten gesprekken zoals sollicitatie-, klacht- en verkoopgesprekken én wordt hun vakjargon alvast uitgebreid door te oefenen met begrippen uit hun nieuwe opleiding. Zo wordt de verbinding met hun nieuwe opleiding tijdens de Zomerschool al gelegd en krijgen studenten de kans om verschillende aspecten van hun opleiding al vroeg te ervaren.

Naast dat de Zomerschool een fijne plek is voor nieuwe studenten om goed te ‘landen’ bij Gilde Opleidingen, is het ook een mooie kans voor zittende studenten om hun taalniveau te verbeteren. Veelal spreken anderstalige studenten weinig tot geen Nederlands in de zomervakantie, waardoor ze het nieuwe schooljaar met een kleine taalachterstand beginnen. Door in de zomervakantie een speciaal taaltraject voor 2F- of 3F-doorstroom te volgen, maken deze studenten een flitsende start met hun opleiding. Ook in dit 2F- en 3F-doorstroomprogramma leren studenten taal vanuit de context en met activerende werkvormen, maar zij worden daarnaast voorbereid op examens Nederlands en gaan wat dieper op de materie in. Ook voor deze studenten geldt: een goed begin is het halve werk.

Er ligt ieder jaar een mooi programma klaar voor de studenten, maar dat wil niet zeggen dat ze zelf geen keuzevrijheid hebben. Het middagprogramma bestaat namelijk uit verschillende workshops, waarbij studenten zelf mogen kiezen welke workshop ze willen volgen. Denk hierbij aan woordleerstrategieën, uitspraak, presenteren, effectief lezen, woordenschat, sociale media en nog veel meer! Door studenten zelf workshops te laten kiezen, worden ze enerzijds meer verantwoordelijk over hun eigen leren en anderzijds leren ze datgene wat ze willen leren.

Studenten zijn ieder jaar opnieuw enthousiast over de Zomerschool, zo blijkt ook uit hun reacties: ‘Het was heel leerzaam!’, ’Ik vind de Zomerschool een goede voorbereiding op het schooljaar!’, ‘Ik ben helemaal blij met mijn nieuwe vrienden en ik heb veel taal geleerd!’. De afgelopen jaren waardeerden de studenten de Zomerschool niet lager dan een 8,4.

_____________________________________

TIPS

  • Taal leer je niet alleen uit een boek, de sociale en praktische kant is minstens zo belangrijk.
  • Geef taal context door er praktische opdrachten aan te verbinden.
  • Maak begrippenlijsten voor studenten in de context van hun beroepsopleiding

_____________________________________

>

Hoe aantrekkelijk is mijn bedrijf voor jongeren?

Een bedrijfsscan bij bedrijven door mbo-studenten

 

 

Bedrijven en met name het mkb, hebben vaak moeite om jongeren te werven en te behouden. Dat kan bijvoorbeeld komen door schaarste in de sector of doordat deze bedrijven niet altijd vanuit het perspectief van de jongeren denken. Om ervoor te zorgen dat de aansluiting tussen mkb-bedrijven en jongeren verbetert, ontwikkelde mboRijnland de Jongerenbedrijfsscan. Deze scan is bedoeld om bedrijven te laten nadenken over de vraag: ‘Hoe aantrekkelijk is mijn bedrijf voor jongeren?

Met de Jongerenbedrijfsscan wordt in kaart gebracht hoe jongeren denken over het bedrijf. Welke imago heeft het bedrijf? Wat vinden jongeren van de (online) uitstraling? Hoe beoordelen ze de arbeidsvoorwaarden en de groeimogelijkheden?
De scan geeft bedrijven inzicht in wat jongeren aantrekkelijk vinden aan het bedrijf en wat ze missen. De uitkomsten van de scan worden door de studenten aan het bedrijf gepresenteerd. Vervolgens gaan beide partijen in gesprek zodat het bedrijf concrete stappen kan zetten om de aansluiting met jongeren te verbeteren.

Jongeren die hebben meegewerkt aan het uitvoeren van de scan voelen zich serieus genomen: met hun input wordt echt iets gedaan en bovendien geeft het hen de mogelijkheid om bij verschillende bedrijven een kijkje te nemen en zich zo beter te oriënteren op de toekomst.
Bedrijven zijn ook blij met de scan, ze hebben concrete tips om met hun jongerenbeleid aan de slag te gaan. Een win-winsituatie dus.
 

Hoe ziet het afnemen van de scan er in de praktijk uit?

Jongeren gaan in een groepje van vier à vijf studenten, van verschillende opleidingen, op bezoek bij een bedrijf. Het bedrijf of de organisatie heeft bij voorkeur raakvlakken met de opleiding van de betreffende jongeren. Ook zijn er binnen het groepje jongeren altijd studenten van de opleiding Media & Vormgeving aanwezig. Zij zorgen voor visueel materiaal van het bedrijf.
De studenten denken voordat zij op bezoek gaan bij het bedrijf, na over de vragen die ze gaan stellen en stellen een bedrijfsspecifieke scan (vragenlijst) op. De studenten worden bij de voorbereiding op het bezoek begeleid door een docent van mboRijnland. Deze docent legt ook het contact met het bedrijf.
 

Twee voorbeelden

Een groep studenten heeft de Jongerenbedrijfsscan uitgevoerd bij een beveiligingsbedrijf. Hierbij hebben ze gekeken naar verschillende aspecten van het bedrijf: van website tot werkomgeving en van social media tot aantrekkelijkheid voor jongeren van het bedrijf. Ook de reistijd en de bereikbaarheid met het openbaar vervoer maakten deel uit van de scan. Aantrekkelijk bij dit bedrijf vonden de jongeren vooral de app waarin medewerkers kunnen aangeven wanneer ze beschikbaar zijn om te werken. Veel jongeren vinden het fijn om parttime te kunnen werken naast bijvoorbeeld een eigen onderneming, een dergelijke app vergroot de flexibiliteit. Minder aantrekkelijk bij dit bedrijf vonden de jongeren het gebouw en de werkplekken.

Een ander voorbeeld van een succesvolle Jongerenbedrijfsscan is het bezoek van studenten aan een vakantiepark. De studenten gaven tips aan dit bedrijf, onder andere over hoe vacatureteksten aantrekkelijker kunnen worden gemaakt voor jongeren, bijvoorbeeld door in de vacature aan te geven dat je door aan het werk te gaan in het vakantiepark verschillende talen kunt oefenen. Ook kreeg het bedrijf tips over hoe je zo’n advertentie plaatst op Tiktok en Instagram.
 

Ambitie

De bedoeling is dat de inzet van de Jongerenbedrijfsscan verder groeit. Daarom organiseert LLokaal, een initiatief van mboRijnland voor Leven Lang Ontwikkelen, regelmatig rondetafelgesprekken om zo bedrijven te interesseren voor de scan.

>

Universiteiten slaan een brug naar het vo

Hoe kunnen we jongeren helpen bij de overstap van het vwo naar de universiteit?


Het is een onderwerp waar Jacqueline Hoornweg (Universiteit Leiden) en Loes Mulders (VU Amsterdam) zich al lange tijd mee bezig houden. Ze ontwikkelden diverse programma’s om de overstap succesvoller te maken, en als leden van het Landelijk Overleg Aansluiting vo-wo zetten ze zich in voor meer samenwerking – niet alleen tussen de universiteiten, maar ook met vo-scholen.

 

 

 

 

 

 

Vwo: de afkorting staat voor Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs, maar niettemin is de overstap naar de universiteit een grote overstap die lang niet alle studenten meteen de eerste keer succesvol maken. Plotseling zijn ze in een andere omgeving, wordt er een beroep gedaan op vaardigheden die ze soms nog niet voldoende hebben, krijgen ze meer leerstof en mínder begeleiding – en dan wordt er ook nog van uitgegaan dat ze zich bewust zijn van wie ze zijn en dat ze weten wat ze wel en niet kunnen. “Uit onderzoek blijkt dat studenten vaak het eerste semester missen of tentamens niet halen, omdat ze gewoon overdonderd zijn over wat er op de universiteit allemaal gebeurt en van ze wordt verwacht”, zegt Loes Mulders.

Om vwo-leerlingen te begeleiden bij de overstap ontwikkelden de Universiteit Leiden en VU Amsterdam beide een Pre-University College met diverse activiteiten. Jacqueline Hoornweg: “We zetten in op academische vaardigheden en studievaardigheden in het voortgezet onderwijs. Als jongeren daarmee op het vwo kunnen oefenen, komen ze op de universiteit beter beslagen ten ijs en zullen ze succesvoller zijn.”

Loes Mulders noemt daarnaast het leren varen van je eigen koers als speerpunten de Pre-University-programma’s. “Dus weten wie je bent, wat je sterke en zwakke kanten zijn. En ook: als je je eigen koers gaat varen, hoe doe je dat dan en welke kennis, vaardigheden en welk netwerk heb je daarbij nodig?”

 

Loes, jij ontwikkelde binnen het Pre-University College onder meer de programma’s Be Prepared en Better Prepared, voor studenten die als eerste in hun familie gaan studeren. Wat is voor hen de extra uitdaging?

Loes: “Eerstegeneratiestudenten kunnen niet terugvallen op hun ouders voor advies en ondersteuning, en ze hebben via hun ouders geen toegang tot een netwerk van mensen die ook gestudeerd hebben en bijvoorbeeld kunnen helpen bij het vinden van een kamer of een stage. Be Prepared en Better Prepared zijn bedoeld om de kansengelijkheid op dat punt te verbeteren. Be Prepared is een programma voor 5 vwo’ers die als eerste in hun familie gaan studeren, en helpt hen bij de studiekeuze. Better Prepared is een programma van vijf dagen voorafgaand aan het studiejaar, waarin studenten leren wat ze kunnen verwachten op de universiteit en ze ook alvast een aantal studiegenoten leren kennen. Eerstegeneratiestudenten hebben dit echt nodig om goed te studeren en niet uit te vallen of te switchen. We zien dat het werkt: het groepje eerstegeneratiestudenten van Better Prepared neemt na afloop altijd omhelzend afscheid en ze zoeken elkaar ook op tijdens hun studie. Ze worden ook allemaal studentcoach voor een volgende generatie.”

 

Jacqueline, jullie ontwikkelden in Leiden onder meer een lessenserie voor het vo, over academische vaardigheden.

Jacqueline: “We weten uit onderzoek dat studiesucces afhangt van de mate waarin een leerling op het vo geoefend heeft met studievaardigheden en academische vaardigheden. Niet alleen in het profielwerkstuk, maar ook bij andere vakken als geschiedenis, economie en Frans – dan daalt het goed in en doen ze het na een tijdje op de automatische piloot. Er zijn vo-scholen die dat supergoed aanvliegen en ook aan universiteiten hulp vragen om dat goed in de school te organiseren. Er zijn ook scholen die onvoldoende beseffen hoe belangrijk het is om die vaardigheden te oefenen in álle vakken, of niet weten hoe je dat zou kunnen aanpakken. Daarom hebben we samen met vwo-docenten een lessenserie over studievaardigheden ontwikkeld, voor gebruik in de vaklessen op het vwo. Leerlingen oefenen in die lessen de studie- en academische vaardigheden. Het mooie is dat dat meestal de resultaten van de vaklessen óók omhoog gaan, het is echt een win-win. Daarnaast bieden we ook bijscholingen aan voor vwo-docenten, om met dit digitale materiaal te werken of het zelf te kunnen aanpassen. Voor leerlingen is er de website Profielwerkstuk.nl, met ideeën en voorbeelden, om ze te helpen en ze te enthousiasmeren om onderzoek te doen.”

 

Over onderzoek gesproken: onlangs publiceerden rectoren van universiteiten een opiniestuk waarin ze aangaven dat ongeveer 15% van de studenten op een hbo meer op hun plek zou zijn, omdat onderzoek doen eigenlijk niet is wat ze willen.

Loes: “Op de universiteit word je opgeleid om onderzoek te doen. Kijk dan ook goed wat bij je past, want als je onderzoek minder leuk vindt en liever een beroep hebt, kun je eigenlijk beter naar het hbo.”

Jacqueline: “We hebben vanuit het overleg geijverd voor financiering voor het project ‘Wisselstroom’, dat de overstap tussen wo en hbo gemakkelijker moet maken. We kijken nu samen met vo-docenten en decanen hoe je af zou kunnen stappen van het idee ‘Het hoogste is het beste’. Dat is lastiger dan je denkt: het is voor mentoren en decanen nu al complex om vwo-leerlingen goed te adviseren over wetenschappelijke studies, laat staan dat ze ook nog alle hbo-opleidingen mee moeten nemen.

Soms denken ouders ook tegengesteld. Als een vwo-leerling ontdekt dat een universitaire studie niet het pad is dat hij of zij wil bewandelen, omdat hij of zij toch wat praktischer is aangelegd, zou ik zeggen: ‘Prima!' Maar sommige ouders stimuleren liever een universitaire studie, ‘want je hebt een vwo diploma’.”

Loes: “Daarom is die eigen keuze ook echt een belangrijk onderdeel van onze Pre-University-programma’s. Het idee bij ouders en familie, zeker bij eerstegeneratiestudenten, is toch vaak: ‘Als je op het vwo zit, moet je studeren, en dan het liefst Geneeskunde, of Economie, Rechten of Pedagogiek en Psychologie’. Dus wat is nu je eigen keuze? Wat wil je nu echt zelf?”

 

Wat zou je binnen het onderwijs kunnen doen om leerlingen te helpen bij die keuze?

Jacqueline: "Promotieonderzoek heeft onlangs aangetoond: als leerlingen eenmaal een idee hebben van wat ze willen gaan studeren, zijn ze er moeilijk weer van af te brengen, zelfs als blijkt dat een studie eigenlijk niet goed bij ze past. Het enige wat helpt, is een écht realistische onderwijservaring. Dus niet een reclamepraatje voor een studie op een open dag, maar realistische colleges volgen en realistische opdrachten maken, bijvoorbeeld uit de propedeuse. Dan schrikken leerlingen soms, en gaan ze eerder nadenken: is dit wel echt wat voor mij?

Vervolgens heeft het ook te maken met coping om tegen je zelf en anderen te kunnen en durven zeggen ‘Het was toch niet zo’n goede keuze, ik moet wat anders gaan doen’. We kunnen jongeren daarbij helpen door uit te leggen dat het gewoon onderdeel is van het keuzeproces om nog eens kritisch te kijken en om eventueel te switchen. Maar liefst wel vóórdat ze daadwerkelijk aan de studie beginnen.”

Jullie hebben het Expertisepunt LOB betrokken bij het overleg over de doorstroom vo-wo. Wat kan LOB toevoegen?

Loes: “Een studie vinden die echt bij je past, daarvoor moet je weten wie je bent: waar ben ik goed en minder goed in, wat vind ik leuk, wat motiveert mij, hoe krijg ik mijn motivatie überhaupt op orde? Juist die identiteitsontwikkeling is binnen LOB belangrijk. Als LOB beter geïntegreerd is in het onderwijs en mentoren en docenten er meer vanaf weten, wordt het voor leerlingen ook normaler om daarmee bezig te zijn.”

Jacqueline: “Daarbij hoort ook dat LOB een vak is waar eisen aan worden gesteld, zoals je dat bij Frans of Geschiedenis ook doet. Een toets kan ook een portfolio zijn dat de leerling heeft gemaakt. En het is belangrijk om ook binnen LOB te blijven monitoren: werkt het, zijn we op de goede weg, waar moeten we bijstellen?”

 

Loes, jullie draaien de programma’s van het Pre-University College nu een jaar of acht. Welk effect heeft dat gehad op de uitvalcijfers?

Loes: “Toen ik begon hadden we een percentage van tussen de twintig en vijfentwintig procent dat uitviel of switchte, en dat is echt lager geworden. In de cijfers van de VU zien we dat de studenten die een voorbereidend programma hebben gedaan, eerder afstuderen en minder switchen. Dus het werkt. Je krijgt dat switchen natuurlijk nooit helemaal weg, maar dat hoeft ook niet. Ook als je je goed hebt voorbereid, kun je tijdens je studie tot het inzicht komen dat iets anders toch nog beter bij je past.”

 

Wat zou jullie visie zijn voor over vijf jaar, als het gaat over die overstap van VWO naar universiteit?

Jacqueline: “Ik hoop op nog meer samenwerking. Er gebeurt al veel: in ons materiaal verwijzen we bijvoorbeeld ook naar filmpjes over studievaardigheden die de andere universiteiten hebben gemaakt. Die samenwerkingen kunnen we nog uitbreiden. Mijn ideaalbeeld is dat elke vo-school een overeenkomst heeft met een instelling voor hoger onderwijs in de regio, zodat leerlingen in 5 en 6 vwo bijvoorbeeld een week kunnen proefstuderen in een richting die ze mogelijk op willen. Op die manier kun je leerlingen een realistische onderwijservaring bieden, en kunnen ze op basis daarvan een gefundeerde studiekeuze maken.”

Loes: “Ik hoop dat over een paar jaar LOB goed geïntegreerd is binnen het vo-onderwijs. Vanwege de studiekeuze en de vaardigheden, maar vooral ook vanwege die persoonlijke ontwikkeling en identiteitsontwikkeling. Je leven bestaat niet alleen uit dingen doen, het is ook wie je bent en hoe je omgaat met veranderingen. Er zijn in het leven zoveel overgangen naar nieuwe fasen. Als we jongeren bij de overstap naar het wo leren hoe ze daarmee om kunnen gaan, hebben ze daar iets aan voor de rest van hun leven.”

___________________________________________________

Hoe help je leerlingen bij de overstap naar het wo?

  1. Zorg voor realistische onderwijservaringen
    Universiteiten hebben activiteiten en materialen ontwikkeld die daarbij kunnen helpen, kijk bijvoorbeeld op
    www. universiteitleiden.nl
  2. Oefen op school al met academische en studievaardigheden
    Universiteit Leiden ontwikkelde een tiendelige lessenserie die geschikt is voor alle schoolvakken, de lessen zijn gratis beschikbaar via LessenUp. 
  3. Leerlingen kunnen voor hun profielwerkstuk ook terecht op www.profielwerkstuk.nl.
  4. Besteed aandacht aan het verschil tussen universiteiten en hogescholen
    Het hoeft geen automatisme te zijn om na het vwo voor het wo te kiezen. Wil je liever meer praktisch aan de slag na je studie, in plaats van onderzoek doen? Dan past een hbo-opleiding misschien beter bij je.
  5. Zorg voor goede begeleiding van mentoren
    Zorg dat mentoren goed weten wat er van ze wordt verwacht en hoe ze goede begeleidingsgesprekken kunnen voeren. Het Expertisepunt LOB heeft daarvoor trainingen ontwikkeld. 

___________________________________________________

Tekst Anne Wesseling Fotografie Hetty van Oijen
>

Ontdek het hbo

Online tool helpt mbo-student bij vinden route naar het hbo

 

De overstap van het mbo naar het hbo heeft voor sommige studenten in het middelbaar beroepsonderwijs flink wat obstakels. Een nieuwe online tool kan hen tijdens hun mbo-opleiding kennis laten maken met het hbo en ervaren of deze onderwijsvorm bij hen past. Windesheim en Deltion College ontwikkelden in een vruchtbare samenwerking met verschillende mbo-instellingen de tool ‘Ontdek het hbo’. Een gesprek met Anneke Postma (Windesheim) en Martje Werkman-Bos (Deltion College).

 

 

 

 

 

Voor welke mbo-studenten is deze tool vooral geschikt?

Anneke: ‘De gedachte achter dit project is het centraal stellen van de student en vooral: het creëren van gelijke kansen. Er zijn studenten op het mbo die direct aan het werk willen, of die een tweede mbo-opleiding willen volgen. Maar er zijn ook flink veel studenten die naar het hbo willen en zich afvragen: wat is nou mijn volgende stap, hoe pak ik dit aan. Die kunnen dankzij deze e-learning, ‘Ontdek het hbo’, kennismaken met hbo-vaardigheden en zelf de regie nemen.’

Martje: ‘Deze tool is voor alle mbo-studenten, maar voor de een is de drempel om naar het hbo te gaan hoger dan voor de andere. Sommigen redden het op eigen kracht en hebben goede voorbeelden in hun omgeving, maar er zijn ook heel wat studenten die thuis te horen krijgen: dat kun je beter niet doen, of: dat is te hoog gegrepen. Voor studenten die extra begeleiding nodig hebben kan de drempel ook te hoog zijn. En er zijn soms hele praktische en theoretisch redenen. Een mbo-student die in de toekomst een overstap wil maken naar een andere sector, vindt het vaak lastig om zijn mogelijkheden te overzien. De vraag is dan: hoe kun je als onderwijsinstelling daar op inspelen om vertraging te voorkomen. Een student die er vroegtijdig achter komt wat zijn mogelijkheden zijn, bespaart een hoop tijd en geworstel én voorkomt wellicht afstel. Dat inzicht is mogelijk de aanleiding om bijvoorbeeld alvast een vak als wiskunde of scheikunde te volgen om een toekomstige stap naar de zorg of techniek makkelijker te maken.’

Hoe kwam de online tool tot stand?

Martje: ‘Het idee komt voort uit de connecties die we samen met Windesheim en een aantal mbo-instellingen al hadden ter voorbereiding van een onderdeel genaamd Keuzedeel Voorbereiding hbo. We wilden echter graag meer mbo-studenten bereiken én in een veel eerder stadium. Vanuit het hbo is er de behoefte dat je studenten in huis wilt halen die een gedegen keuze maakten en in het mbo speelt de vraag hoe je die vervolgroute het beste kunt vormgeven en aanpakken. Studenten moeten, vinden wij, al veel eerder dan het officiële 1-mei-moment bezig zijn met kiezen en oriënteren. Met deze tool brengen we het hbo direct vanaf het eerste leerjaar veel dichterbij, gebruikmakend van een lijn door het gehele mbo. Daarbij kiezen we voor een opbouw richting het keuzemoment, zodat het voor de student steeds urgenter wordt om ermee bezig te zijn en zich erin te verdiepen. Langzamerhand kwamen we via een aantal brainstormsessies uit op de wens om een online middel te creëren. Ook omdat we het belangrijk vinden om zo actueel mogelijk te kunnen blijven. Bij Deltion hebben we een expert op het gebied van Xerte en die heeft de tool gebouwd.’

Anneke: ‘Het is begonnen met individuele contacten. Wat dat betreft verdient Martje alle credits want zij is een echte verbinder en kan mensen goed bij elkaar brengen en stappen laten zetten richting een mooi en gezamenlijk product.’

 

Hoe werkt de tool?

Martje: ‘We hebben zeven hoofdstukken gemaakt die de student ieder in zijn eigen tempo verder brengt in het denkproces. In ruim veertig opdrachten bouwt de student zelfstandig een portfolio op. We merken nu al dat het werkt. Studenten worden op ideeën gebracht en vertellen dat ook. Een leuk weetje: de kleuren van de onderdelen corresponderen met de kleur van de onderwijsinstelling die de vraag en onderdeel voor haar rekening nam.’

Anneke: ‘Studenten werken zelfstandig aan hun portfolio maar begeleiding is natuurlijk belangrijk. Loopbaanoriëntatie (LOB) is een vast onderdeel binnen het mbo. Vanuit de tool krijgen studenten ook opdrachten om onderdelen te bespreken met hun studiebegeleider.’

 

Wat is de kracht van deze tool?

Anneke: ‘De kracht vind ik vooral dat deze tool een gezamenlijk product is van een samenwerking tussen verschillende onderwijsinstellingen. We hebben dit echt met z’n allen voor elkaar gekregen. Ik hoop dat we elkaar in de toekomst zullen blijven vinden en dat deze tool kan bijdragen aan het langzaam verdwijnen van de harde knip tussen mbo en hbo, waarvan nog steeds sprake is. Verder past dit project heel goed in het plaatje van een leven lang ontwikkelen. Je plant er toch een zaadje mee.’

Martje: ‘Sommige studenten op het mbo willen doorstuderen, misschien op dit moment niet, maar later misschien wel. Deze tool helpt hen om na te denken over hun toekomst. En inderdaad zoals Anneke zegt: het is een prachtig product van samenwerking. Om samen zoiets te maken helpt om elkaar beter te kunnen vinden rondom het thema de student centraal. We blijven ontwikkelen!’

_________________

De samenwerking van Windesheim, Deltion en verschillende mbo’s in de regio bij het ontwikkelen van de Ontdek-het-hbo-tool(opent in nieuw tabblad) is onderdeel van het Regionaal Ambitieplan met als doelstelling het versterken van de samenwerking in de regio en binnen de netwerkgroep Zw8lse (Zwolse 8).

Aan deze tool werkten o.a. mee: Landstede MBO, Menso Alting Zwolle, Drenthe College, Hogeschool Windesheim, Deltion College, Aventus, Cibap vakschool voor vormgeving, Hogeschool KPZ, ArtEZ, Hogeschool Viaa en Zone College.

_________________

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bron: https://www.windesheim.nl/nieuws

>

Een LOB-spel dat je op verschillende manieren kunt inzetten

Als docenten over hun eigen loopbaan in gesprek gaan hoef je eigenlijk niet meer uit te leggen waarom LOB belangrijk is.

 

Sammie Visser, beleidsmedewerker LOB bij Landstede MBO, organiseert inspiratiedagen voor docenten die het vak loopbaan en burgerschap geven. Om deze docenten te laten zien én te laten ervaren dat LOB eigenlijk met alles wat er op school gebeurt verweven is en dus niet iets is wat er ook nog bijkomt, ontwierp zij een spel. Dit spel, dat eigenlijk bedoeld is voor studenten, speelden de docenten op een van de bovengenoemde inspiratiedagen én met succes. “Als docent heb je zelf vaak al een hele loopbaan achter de rug en daardoor veel meegemaakt. Bij het spelen van dit spel ervaren docenten hoe leuk het is om met elkaar in gesprek te gaan over de eigen loopbaan, elkaar vragen daarover te stellen en er vervolgens ook in lessen mee aan de slag te gaan. Als docenten over hun eigen loopbaan in gesprek gaan hoef je eigenlijk niet meer uit te leggen waarom LOB belangrijk is.”

 

 Hoe wordt het spel gespeeld?

De basis van het spel is de zogenaamde loopbaancirkel met de vijf loopbaancompetenties. Je zou het spel kunnen vergelijken met het spel Triviant. Op het spelbord staan, om de loopbaancirkel heen, alle kerntaken van loopbaan en burgerschap die wij op school hebben.”

“Je gooit met de dobbelsteen en je mag vervolgens zelf kiezen naar welke loopbaancompetentie je gaat. Als je bijvoorbeeld gaat naar werkexploratie, dan kies je een kaartje met een van de vijf bijbehorende vragen. Bijvoorbeeld: ‘Welke baan gaf jou tot nu toe het meeste plezier en waarom?’ of: ‘Waarvan ga jij stralen, waar kom jij van in beweging?’ Naar aanleiding van je antwoord gaan groepsgenoten je hierover vragen stellen vanuit het motto ‘ga in de schoenen van de ander staan en haak aan bij wat er wordt gezegd’.”

 

Kun je het spel ook met studenten spelen?

“Zeker! Ook voor studenten zorg dit spel voor bewustwording en motivatie om met LOB aan de slag te gaan. Omdat het spel gebaseerd is op een combinatie van LOB en burgerschap, kun je die beide thema’s heel mooi verbinden. Bijvoorbeeld als de student het kaartje trekt met de vraag ‘Welke (bij)baan gaf jou tot nu toe het meeste plezier en voldoening?’, dan kunnen groepsgenoten vanuit de thema’s van de kerntaken burgerschap vragen stellen als ‘Waar kreeg je je salaris op gestort?’ of ‘Wat waren de mores in dit bedrijf?’. Het resultaat is eigenlijk hetzelfde als bij de docenten: het levert vooral plezier en bewustwording op.”

 

En buiten het mbo, is het spel dan ook te gebruiken?

Ik denk dat het spel zeker ook binnen het vo gebruikt zou kunnen worden. Bijvoorbeeld bij een team(mid)dag. In de bijlage vind je de kaartjes met de vragen die zijn gebaseerd op de loopbaancompetenties in Word, zodat het spel aangepast kan worden aan de eigen schoolsituatie. Het spelbord is wel echt gericht op het mbo, maar je zou natuurlijk je eigen spelbord kunnen ontwerpen. Ook met leerlingen kun je dit spel spelen. Als docenten het eerst zelf hebben gespeeld, kunnen ze in een les als deelnemer meedoen aan het spel. Leerlingen (en studenten) vinden het meestal ontzettend leuk om van hun docenten te horen welke loopbaan ze tot nu toe hebben gehad en wat ze daarbij allemaal hebben geleerd en meegemaakt.”

 

TIP

Je kunt het spel downloaden en de kaartjes aanpassen naar je eigen schoolsituatie.

>

Een doorlopende leerlijn vmbo-mbo om beter te kunnen kiezen welke opleiding bij je past

“Wat wij willen bereiken met ons programma is dat leerlingen beter weten wie zij zijn zijn én beter weten wie wij zijn”.

Bianca de Jong en Susan Kuil zijn beiden docent Commercie op het Horizon College (mbo) in Heerhugowaard. Zij ontwikkelden een doorlopende leerlijn voor leerlingen uit klas 3 en 4 van het Huygens College in Heerhugowaard met het profiel E & O. Bianca werkt ook als voorlichter voor de afdeling Commercie, Transport en Logistiek van het Horizon College en Susan doet, naast haar werk als docent, een masteropleiding Leren & Innoveren.

 

Hoe ziet het programma van de doorlopende leerlijn er bij jullie op school uit?

Bianca: “Een paar jaar geleden heb ik samen met een collega aan de decanen in onze regio gevraagd ‘Wat willen jullié eigenlijk als het gaat om voorlichting over onze opleidingen?’. Daaruit zijn twee dingen ontstaan: een bezoek van alle leerlingen uit leerjaar 3 aan onze school, waarbij ze tijdens dat bezoek binnen drie van onze afdelingen een minilesje volgen, én een doorlopende leerlijn voor leerlingen uit klas 3 en 4 van het Huygens College met het profiel E&O.

We hebben dit programma ontwikkeld met het doel om de overstap van vmbo naar onze mbo-opleidingen soepeler te laten verlopen. Leerlingen hebben vaak geen idee waar ze voor kiezen op het mbo. Zeker bij onze opleidingen Commercie is het voor leerlingen lastig om een goed beeld te krijgen van de inhoud van de opleiding en het beroepsbeeld dat daarbij past. In leerjaar 3 ontwikkelden wij een programma met drie onderdelen, te beginnen met het onderdeel pitchen van jezelf. Wat zijn je kwaliteiten, wat zijn je toekomstbeelden, welke opleidingen zouden daarbij kunnen passen? Daarna gaat het over telefonische aquisitie. Leerlingen weten vaak niet hoe je een telefoon opneemt en denken dat als ze gebeld worden, dat de ander eerst moet praten voordat zij hun naam noemen. Daarna volgt het onderdeel verkoopgesprek. Hoe voer je een (verkoop)gesprek? We doen dit vanuit de salesgedachte, maar eigenlijk is het een lesje algemene vaardigheden. Met deze drie onderdelen van het programma krijgen je echt een kijkje in de keuken van wat de opleiding Commercie inhoudt.”

Susan: “In leerjaar 4 heeft het programma de status van een keuzedeel en kunnen leerlingen dus kiezen of ze er zich voor inschrijven of niet. Het mooie is dat dit programma bij ons op het Horizon College wordt gegeven. Driekwart jaar lang komen de leerlingen die meedoen aan het programma op maandagmorgen bij ons op school en volgen het programma Oriëntatie en Ondernemersschap. Ze krijgen hiermee echt een goede indruk van hoe het is om een eigen bedrijfje te starten, leren heel veel over zichzelf en de vervolgopleidingen die passen bij hun kwaliteiten.

Binnen het programma wordt samengewerkt met lokale bedrijven, waar leerlingen ervaringen kunnen opdoen in de praktijk.Dit keuzedeel wordt geëxamineerd met de E&O docent van het Huygens College. Bij een positieve beoordeling krijgen leerlingen een mbo verklaring met examenresultaat. Leerlingen kunnen hiermee een keuzedeel vrijstelling aanvragen.”

 

Hoe zit het met versnellen, kunnen leerlingen als ze dit programma hebben gevolgd versnellen als ze eenmaal bij jullie op school zitten?

Susan: “Versnellen binnen deze doorlopende leerlijn is geen doel op zich. Ook in andere regio’s in Nederland waar ze werken met een doorlopende leerlijn merk je dit. Persoonlijk twijfel ik of je leerlingen die in de vierde van het vmbo dit keuzedeel hebben gevolgd op het mbo moet laten versnellen. Halen we dan wel het beste uit de student? We weten vanuit onderzoek dat voorkennis en een bepaald beginniveau belangrijk zijn om tot leren te komen. Voorkennis maakt dat studenten beter presteren. De module die ze hebben gevolgd op het vmbo is wat mij betreft dan ook een prima voorbereiding op dit vak op het mbo. Studenten die deze module hebben gevolgd kun je wel extra uitdagen en verdieping bieden op het programma op het mbo. Voor het gevolgde keuzedeel krijgen de leerlingen een certificaat. Het is aan het vervolgonderwijs om te bepalen wat ze met dat certificaat doen. Op het Horizon College zijn we er nog niet zo goed uit of we een formele waardering willen toekennen aan dit certificaat.”

 

Hoe gaan jullie verder met het programma?

Bianca: “Leerlingen die tot nu toe hebben meegedaan aan het programma zijn erg positief over wat het hen heeft opgeleverd en wat ze hebben geleerd. Ons doel – leerlingen maken de juiste opleidingskeuze en verbeteren hun voorkennis en beginniveau – lijkt hiermee te zijn behaald. Maar, er zijn nog te weinig data om écht iets zinnigs te kunnen zeggen over de concrete opbrengst van dit programma. Met het verzamelen van die data gaan we de komende jaren verder aan de slag. Wij gaan in ieder geval door met het programma dat we hebben opgezet voor leerlingen uit leerjaar 3 en 4. We zijn twee jaar geleden gestart met 1 klas in leerjaar 3, daarna werden het dit schooljaar twee klassen en voor volgend schooljaar gaan vier klassen met het profiel E&O in het derde leerjaar ons programma volgen. Je kunt dus wel zeggen dat het programma succesvol is!” Wat zijn jullie ambities voor de toekomst? “Een van onze ambities is om docenten van het vmbo meer te betrekken bij het programma en ze uit te nodigen ook bij ons les te komen geven. Zo ontstaat er een mooie uitwisseling waar uiteindelijk zowel de leerlingen als de studenten, maar ook de docenten van zullen profiteren. Verder denken wij dat er sowieso voor het mbo nog zoveel kansen en mogelijkheden zijn. We moeten echt laten zien wat we allemaal in huis hebben en wat je daar als leerling mee kan in de toekomst. Ook op het mbo gaat het niet alleen om het opleiden voor hele specifieke beroepen. We denken dan ook dat we een goede concurrent van de havo kunnen zijn of worden. Werken vanuit een doorlopende leerlijn, waarbij een stevige samenwerking is met het vmbo, draagt daaraan bij, net zoals het nadenken over een tweejarige opleiding op mbo 4 niveau.”

 

TIPS

  • Neem contact op met Bianca en Susan om meer te horen over hun successen én aandachtspunten

  • Maak het programma dat je vanuit het mbo organiseert zo praktijkgericht mogelijk. Daarmee maak je echt het verschil met het aanbod vanuit het vmbo

>

Over de streep: een spel om de overstap naar het mbo te verbeteren

Met 'Over de streep' kun je leerlingen maximaal in staat stellen zich te verdiepen in opleidingen, zodat ze betere studiekeuzes kunnen maken

Het Zaans Verbond is een samenwerking tussen het Regio College en vijf vo-scholen in de regio Zaandam. De scholen hebben regelmatig overleg en werken vanuit gezamenlijke ambities om ervoor te zorgen dat Zaanse leerlingen zich zo goed mogelijk voorbereiden op de overstap naar het mbo. Deze ambities gaan bijvoorbeeld over het werken vanuit een doorlopende leerlijn, maar ook is er een heel concreet project ontwikkeld: ‘Over de streep’. Saskia Bouma, teammanager loopbaanadvies bij het Regio College, heeft het programma voor dit project samen met verschillende mensen van de Zaanse vo-scholen ontwikkeld.

 

Wat is het belangrijkste doel van ‘Over de streep’?

“Wat we willen is dat leerlingen maximaal in staat worden gesteld om zich te verdiepen in opleidingen, zodat ze betere studiekeuzes kunnen maken. We weten allemaal dat dit voor leerlingen die nog zo jong zijn niet gemakkelijk is. Vaak weten ze niet goed welke kwaliteiten en talenten ze hebben en welke opleidingen daarbij kunnen passen. Om hier meer inzicht te krijgen, ontwikkelden wij ‘Over de streep’. Het programma is bedoeld voor vmbo-leerlingen en vindt plaats in oktober en/of november van het derde leerjaar.”

 

Hoe ziet het programma er in de praktijk uit?

Het programma bestaat uit drie lessen en iedere les heeft een centraal thema: wie ben ik, wat wil en wat kan ik?

De eerste les is echt een fysieke les, een spelletje eigenlijk. Het spel wordt binnen het onderwijs wel meer gespeeld, maar wij hebben het doorontwikkeld als échte LOB-les. In een ruimte (klaslokaal, gymzaal) trek je een streep. Leerlingen gaan allemaal aan een kant van de streep staan en krijgen stellingen voorgelegd die passen bij een bepaald menstype. Past deze stelling bij jou? Dan stap je over de streep. Bij ieder menstype hoort een bepaalde kleur, als de leerling over de streep is gestapt krijgt hij een stokje in de betreffende kleur. Aan het eind van de les wordt geteld van welke kleur stokjes het meest zijn verzameld. Daarna krijgen de leerlingen een overzicht van alle genoemde menstypen en de opleidingen die daarbij kunnen passen. Leerlingen kruisen vervolgens op een formulier aan welke van die opleidingen ze interessant lijken. Deze eerste les wordt vaak door mij of een van mijn collega’s op de vo-school gegeven, samen met de mentor van de klas. Daarna volgt een ‘train de trainer’ voor mentoren zodat tijdens de volgende twee lessen, de mentor het stokje van ons kan overnemen.

In de tweede les gaat het over complimentjes geven. Waar ben je goed in? Dit gaat ook aan de hand van stellingen: Is er een feestje, dan kun je mij vragen! (goed in organiseren). Leerlingen plakken bij zichzelf en bij klasgenoten stickers op om kwaliteiten in beeld te brengen. Leerlingen vinden dit vaak erg leuk om te doen! Aan het einde van deze les worden de kwaliteiten verzameld en opgeschreven. De leerlingen krijgen een huiswerkopdracht mee om thuis met hun ouders te doen. Herkennen de ouders de complimenten/kwaliteiten van hun kind? Hebben ze er kwaliteiten aan toe te voegen?

De leerlingen komen naar de derde les met een top 5 van hun kwaliteiten. In de derde les voeren de leerlingen in de digitale omgeving van het programma in wat ze de eerste twee lessen hebben opgehaald en geleerd over zichzelf. Als dat is gebeurd doen ze het (digitale)spelletje ‘wat wil ik?’. Dit gaat op basis van plaatjes en ja/nee vragen. Wil ik in een ziekenhuis werken? Wil ik op een kantoor werken? Aan het eind van de derde les maken de leerlingen binnen de digitale omgeving een actieplan, waarin ze onder andere noemen welke opleidingen ze gaan bezoeken op de open dag. Middels een thuisopdracht worden ouders betrokken om mee te kijken of zij de keuzes herkennen”

 

Wat een mooi programma! Hoe gaat het hierna verder, bijvoorbeeld in klas 4?

“In de eerste plaats kan de mentor nu zien wat de leerling in de drie lessen heeft gedaan en wat dat heeft opgeleverd, daar kan de mentor dan verder met de leerling over in gesprek. De leerling heeft als het goed is veel over zichzelf geleerd en gaat met een concreet plan naar de open dag en weet beter welke opleidingen voor hem of haar interessant zijn om daar te gaan bekijken.

We gaan nog een opdracht ontwikkelen voor vierdejaars leerlingen die aansluit bij ‘Over de streep’. Het loopbaanproces van een leerling is natuurlijk niet statisch en er kan nog van alles gebeuren, waardoor ze veranderen van idee over welke opleiding het best bij ze past. Feit is dat de verlengde intake voor wat betreft opleidingskeuze bij ons is gehalveerd. Het programma levert dus echt iets op! Een van onze andere ambities is om een vergelijkbaar programma te ontwikkelen voor onze mbo-studenten, waarbij de focus dan ligt op de overstap naar de arbeidsmarkt en op werkwaarden.”

 

Kunnen scholen die zelf met ‘Over de streep’ aan de slag willen contact met je opnemen?

“Zeker! Als je meer wilt weten over dit programma kun je sowieso een kijkje nemen op www.overdestreepnoordholland.nl Je kunt dan een persoonlijk account aanmaken en het programma digitaal uitproberen. Ook is er de mogelijkheid om bij ons een kratje te bestellen (tegen kostprijs plus verzendkosten), waarin je al het materiaal vindt dat nodig is voor de drie beschreven lessen: een streep, stokjes, lesbrieven etc.”

>

“De kracht van het LOB-cv is dat leerlingen zélf hun kwaliteiten en talenten ontdekken”

Het LOB-cv is ontwikkeld om leerlingen te helpen een bewustere studiekeuze te maken.
 

Havo-docent en decaan Stefan Kras van de Johan de Witt Scholengroep en Jessica Visser van De Haagse Hogeschool vertellen waarom het LOB-cv zo’n fijne en laagdrempelige manier is om leerlingen te laten nadenken over hun studiekeuze.

Hoe geef je leerlingen meer inzicht in hun kwaliteiten, hoe laat je ze nadenken over loopbaancompetenties en studiekeuze, en hoe zorg je dat ze daadwerkelijk voorlichtingsdagen bezoeken en reflecteren op hun ervaringen – en uiteindelijk een studie kiezen die echt bij hen past? Het zijn precies die vragen waarvoor het LOB-cv is ontwikkeld. “Het is letterlijk een cv,” legt docent en decaan Stefan Kras uit, terwijl hij op het digibord laat zien hoe het cv is opgebouwd. “Met een foto, persoonlijke gegevens, plus zes omgevingen die leerlingen zelf kunnen invullen: een met persoonlijke informatie, en vijf die aansluiten bij de loopbaancompetenties van Marinka Kuipers.”

Het LOB-cv werd ontwikkeld door een aantal vo- en hbo-scholen in Rotterdam, als onderdeel van een serie (online) instrumenten om de doorstroom van vo naar hbo en het studiesucces van eerstejaars studenten te helpen verbeteren. Inmiddels is het een paar jaar beschikbaar en maken ook steeds meer scholen buiten de regio Rotterdam er gebruik van. Zo hebben dit jaar zes opleidingen van De Haagse Hogeschool het LOB-cv gebruikt bij de start van de begeleiding en coaching van hun eerstejaarsstudenten.

Jessica Visser, Adviseur Projecten in het team H/Overstap bij De Haagse Hogeschool en projectleider LOB-cv, zegt: “Het LOB-cv is heel veelzijdig toe te passen op hbo-scholen. In Rotterdam wordt het voornamelijk bij de studiekeuzecheck gebruikt, en op De Haagse Hogeschool gebruiken we het in de eerste maanden van de opleiding als leidraad bij de begeleiding/coaching van studenten. Iedereen gaat er dus anders mee om, maar de boodschap aan leerlingen is vooral: ook voor jezelf is het handig om het LOB-cv te gebruiken.”

 

Stefan, jij was betrokken bij de ontwikkeling van het LOB-cv. Wat was de achtergrond?

“Ik gaf in 2015 geschiedenisles op het Avicenna College in Rotterdam Zuid en was ook decaan en lid van de werkgroep ‘Betere aansluiting vo-hbo’, binnen het samenwerkingsverband ‘Samen werken aan een betere aansluiting’ (regio Rotterdam). De uitval in het eerste jaar op het hbo was hoog en we vonden dat er instrumenten moesten komen om de havo-leerlingen beter voor te bereiden op hun vervolgstudie. Er is toen een aantal praktische instrumenten ontwikkeld, waaronder het LOB-cv. Ik heb vervolgens een aantal LOB-lessen ontwikkeld waarin de leerlingen stapsgewijs hun LOB-cv invullen.”

 

Wat is het grootste voordeel van dit LOB-cv?

Stefan: “Het helpt de leerlingen om na te denken over hun studiekeuze en om dingen te ondernemen waar om gevraagd wordt, zoals een bezoek aan een voorlichtingsdag. Plus: ze praten er met elkaar over. Het is bovendien heel laagdrempelig, dus je hoeft als mentor niet zelf iets te ontwikkelen. Je kunt er meteen mee aan de slag.”

Jessica: “Je hoopt voor vo-leerlingen dat het hen helpt bij het reflecteren: je gaat meelopen, je gaat naar een open dag, wat zijn je verwachtingen, hoe vond je het, wat neem je uit deze ervaring mee? We hopen dat leerlingen hierdoor meer gaan nadenken over hun keuzes en kunnen beargumenteren waarom ze een studie kiezen.”

Stefan: “Ik benadruk in de les ook altijd dat het LOB-cv echt van de leerlingen zelf is. Ik heb er geen toegang toe. Het is bedoeld om jou meer inzicht te geven in welke studie zou passen.” Jessica: “De kracht van het LOB-cv vind ik ook dat leerlingen door het in te vullen zélf hun kwaliteiten en talenten ontdekken, in plaats van door testjes te doen.”

 

Jessica, bij jullie zijn dit studiejaar zes opleidingen gestart met het gebruik van het LOB-cv. Hoe zijn de ervaringen?

“Sinds dit studiejaar maken de opleidingen European Studies, Facility Management, Commerciële Economie, Civiele Techniek, Communication and Multimedia Design en de sportopleiding HALO gebruik van het LOB-cv. Die opleidingen zijn er enthousiast over. Ze vinden het vooral fijn dat ze nu meer informatie hebben over de nieuwe studenten. Alleen al hoe serieus het LOB-cv is ingevuld, zegt veel. Het LOB-cv bevat bovendien gestructureerde informatie, waardoor je bij de eerste begeleiding- en coachgesprekken geen belangrijke onderwerpen overslaat en daardoor mogelijk belangrijke informatie mist. Natuurlijk letten professionals daar sowieso op, maar in de praktijk blijkt dit toch een handig hulpmiddel. Ook bij een opleiding waar vierdejaars studenten de eerstejaars begeleiden, is het een waardevol gespreksdocument. .”

 

 

 

 

 

 

 

In het LOB-cv is ook de vraag opgenomen of er bijzondere omstandigheden zijn om rekening mee te houden.

Jessica: “Dat kan over alles gaan, van adhd of dyslexie tot persoonlijke issues. In het LOB-cv hoeven leerlingen dit alleen met ja of nee te beantwoorden. In het gesprek met de studenten kunnen wij hierop doorvragen. Wij willen dat soort dingen graag weten, zodat we er rekening mee kunnen houden. In de praktijk merken we dat studenten die op de middelbare school extra ondersteuning hadden, het vaak op hun vervolgstudie helemaal zelf willen doen en er dan niets over zeggen. Studenten bepalen natuurlijk zelf of ze dat soort dingen willen delen, maar dat die vraag in het LOB-cv genoemd wordt, helpt al om het bespreekbaar te maken. Een optie kan dan bijvoorbeeld zijn: meld het wel, en probeer het eerst zonder extra begeleiding. Als dan gedurende het eerste jaar blijkt dat het tóch nodig is, kan de hogeschool daar gemakkelijker op inhaken dan wanneer die ondersteuningsbehoefte pas blijkt in mei.

 

Stefan, jij werkt al langer met het LOB-cv. Kun je vanuit jouw ervaring iets zeggen over het effect op het switchgedrag in het eerste jaar op het hbo? Werkt het?

Door de privacywetgeving hebben we sinds enkele jaren geen inzage meer in de resultaten van individuele leerlingen. Dat maakt het effect van de inspanningen moeilijk te meten. Het LOB-cv is natuurlijk geen toverstokje dat ervoor zorgt dat eindexamenleerlingen op magische wijze de juiste studiekeuze maken. Wel is het zo dat het LOB-cv de leerling een instrument geeft om zichzelf vragen te stellen, die anders misschien niet aan de orde komen. Daarom geloof ik stellig dat het gebruik van het LOB-cv altijd iets oplevert. Het dwingt leerlingen zichzelf te bevragen; de motievenreflectie zit in de kern van het concept. Omdat het LOB-cv ook op het hbo gebruikt wordt, is er een doorlopende leerlijn “ingebakken” in het systeem. Als de leerling het LOB-cv in het eindexamenjaar gebruikt heeft om na te denken over zijn of haar beweegredenen, dan biedt het LOB-cv de kans om deze motieven te heroverwegen gedurende het eerste jaar in het hbo. Dat leidt uiteindelijk natuurlijk tot de best passende studiekeuze.

 

Doen de studenten het beter met het LOB-cv?

Jessica: “Je moet bij het inzetten van dit soort instrumenten niet meteen denken in termen van rendement. Studiesucces en geluk zijn van zoveel factoren afhankelijk. We moeten niet de illusie hebben dat het LOB-cv het rendement omhoog gaat krikken, zeker niet als je niet tegelijkertijd aan andere knoppen kunt draaien. Dat moet ook niet de inzet zijn. Ik hoop wel dat we studenten hiermee helpen om een bewustere keuze te maken. Zo’n bewuste keuze betekent niet automatisch dat ze direct de goede opleiding kiezen, maar ze kunnen het in elk geval voor zichzelf verantwoorden.”

Stefan: “Ik ben ervan overtuigd dat het LOB-cv de leerlingen helpt met het denkproces: wat is er nodig om een studiekeuze te maken? Alleen al door de velden over kwaliteiten en interesses in te vullen, doordat ze het dus daadwerkelijk op moeten schrijven. Het LOB-cv is een volwassen online omgeving. Het is echt het begin van een mentale transitie voor de leerlingen: van vo-leerling naar hbo-student.”

 

Hoe zien jullie de verdere ontwikkeling van het LOB-cv?

Jessica: “De opleidingen die er dit jaar mee zijn gestart, hebben allemaal gezegd dat ze ermee door willen gaan. We hopen dat door het delen van ervaringen andere opleidingen ook de meerwaarde gaan zien en dat het gebruik van het LOB-cv zich op die manier als een olievlek gaat verspreiden. Verder hopen wij, doordat wij laten zien dat we het LOB-cv gebruiken in het hbo, vo- en mbo-scholen óók de meerwaarde van het LOB-cv gaan zien en het gaan gebruiken in hun eigen LOB-programma. Al zouden het maar twee studenten zijn die er baat bij hebben, dan nog is het de moeite waard.”

Stefan: “We beleven nu een kantelpunt, omdat steeds meer hbo-opleidingen het LOB-cv centraal stellen in hun studieomgeving. Middelbare scholen moeten zich daarom steeds meer de vraag stellen wat ze hun leerlingen onthouden, door er niet mee te werken. Ik zou bij deze mijn collega-havo decanen willen oproepen om het LOB-cv op school te introduceren; in 5havo heb ik een kleine lessenserie van zes lessen ontwikkeld op Lessonup die via de zoekfunctie snel te vinden is. En vergeet niet: als studenten in het eerste jaar op het hbo switchen of uitvallen, betekent dat niet dat ze daarna niet verder gaan studeren.”

___________________________________________________

Tips

  • Het LOB-cv is gratis, beschikbaar via https://lob-cv.nl
  • De voorbeeldlessen over het LOB-cv van Stefan Kras voor 4 havo zijn beschikbaar via LessonUp
  • Kijk voor meer informatie over de initiatieven in Rotterdam om de aansluiting vo-ho te verbeteren op www.aansluiting-voho010.nl
  • Informatie om leerlingen beter voorbereid naar het hbo te laten gaan op de website van Spirit4You 
  • Meer weten over hoe je doorstroomcijfers kunt ophalen en vervolgens inzet bij LOB-beleid? Bekijk onze webpagina Doorstroomgegevens | Expertisepunt LOB


___________________________________________________

Tekst Anne Wesseling Fotografie Hetty van Oijen
>

“We kunnen met z’n allen jongeren meer en beter ondersteunen”

Hoe kan de aansluiting tussen vmbo en mbo verbeteren, en hoe kunnen we zorgen dat mbo-studenten minder uitvallen en switchen van studie?
 

Louise van de Beerekamp is directeur van het Studenten SuccesCentrum (SSC) van het Deltion College, dat in het leven werd geroepen om studenten van alle leeftijden te ondersteunen. Studenten zijn bij het SSC in beeld vanaf (de voorbereiding op) de instroom, doorstroom en uitstroom (met of zonder diploma). LOB speelt daarbij een belangrijke rol.

 

Alsof je jongeren een snoepwinkel laat zien, vol met lekkers in glinsterende papiertjes, en dan zegt ‘Nou, kies er maar één, succes!’ Het is een vergelijking die Louise van de Beerekamp maakt als het gaat om de voorlichting bij de studiekeuze van leerlingen en studenten. “De ene studie is nog mooier en leuker dan de andere. Zelfs als je al weet wat je wilt, hoe ontdek je welke studie echt bij jou past?”

Louise van de Beerekamp is directeur van het Studenten SuccesCentrum (SSC) van Deltion College in Zwolle, een mbo-instelling met rond de 17 duizend studenten. Het SSC werd in het leven geroepen om studenten van alle leeftijden te ondersteunen. Studenten zijn bij het SSC in beeld vanaf (de voorbereiding op) de instroom, doorstroom en uitstroom (met of zonder diploma). Dat gebeurt op velerlei manieren, onder andere door begeleiding bij de studiekeuze. Zo kunnen vmbo-leerlingen een afspraak maken met een loopbaanadviseur of een dag meelopen met een studie om te kijken of die echt bij hen past. Ook organiseert Deltion evenementen voor de onderbouw van het vmbo, waar leerlingen alvast kunnen kennismaken met opleidingen die aansluiten op de verschillende profielen.

Natuurlijk, het helpen bij het maken van een studie is op het vo een taak voor decanen en mentoren, zegt Van de Beerekamp. “Maar met alle respect, ook voor onze eigen LOB’ers: docenten hebben al zoveel taken naast het lesgeven, dat je bijna niet kunt verwachten dat ze specifieke en gedetailleerde kennis hebben van wat het mbo allemaal te bieden heeft. Als ík als directeur van het SSC al niet een duidelijk beeld heb van alle 250 opleidingen binnen Deltion, hoe kun je dat dan verwachten van een vo-mentor?”

En de leerling de regie geven? Daarmee doen we de leerlingen echt tekort, vindt ze. “Sommige jongeren weten al precies wat ze willen, maar sommige weten het gewoon nog niet. Ik denk dat het teveel gevraagd is dat leerlingen bij de studiekeuze ineens hun eigen regie moeten nemen. Ik denk dat we, samen met het vo, studenten daar echt beter in kunnen begeleiden en ondersteunen.”

 

Welke rol speelt LOB daarbij?

“Bij het SSC helpen we vmbo-leerlingen bij de studiekeuze, en dan merk je hoe fijn het is als ze via LOB al een beetje bewust zijn geraakt van wie ze zijn, welke talenten ze hebben en waar ze goed in zijn. Als ze dat scherp hebben, kunnen wij ze beter adviseren, bijvoorbeeld wanneer ze een kant op gaan waarvan we weten dat die talenten minder gestimuleerd worden. Of we kunnen alvast een voorselectie maken van studies die waarschijnlijk goed bij hen passen, in plaats van het hele palet te laten zien en bij wijze van spreken te zeggen: dit zijn de opleidingen, hier zijn de websites, succes met het maken van je keuze!’

We kunnen ons dan richten op bewuste ondersteuning, gebaseerd op waar de talenten van een student liggen. Bij studenten die het niet weten zou je dan bijvoorbeeld al kunnen zeggen ‘Het blijkt dat je sociaal en ondernemend bent, heb je al eens gedacht aan…’. Als we LOB gezamenlijk oppakken en meer inzoomen op die vraag ‘wat kan ik’ en ‘wat wil ik’ zou dat echt helpen. We werken overigens al met Paspoort voor Succes, een LOB-document dat de leerling als het goed is al heeft opgebouwd op het vo, zo niet dan krijgen ze het van ons toegestuurd. Elke aspirant student krijgt bij binnenkomst een intake en een welkomstgesprek en de bedoeling is dat we daarbij ook aandacht schenken aan het Paspoort voor Succes. Dat gebeurt nog niet overal en het is ook geen voorwaarde voor toelating, maar we stimuleren wel dat de gegevens bekend zijn. Als bij de intake blijkt dat student en studie goed bij elkaar passen, kan dat mogelijk switchgedrag voorkomen.”

 

Hoe erg is switchgedrag eigenlijk?

“Het hoeft op zichzelf niet negatief te zijn. Het hoort ook bij de ontwikkeling van jongere naar volwassene, om gaandeweg te ontdekken ‘wat wil ik?’, en ‘wat kan ik?’ Dat je op een moment denkt dat je echt de zorg in wilt, en een half jaar later denkt ‘Nee, ik wil toch wat anders’. Sommige studenten hebben het ook nodig om eerst te ervaren waar ze níet goed in zijn, om vervolgens te ontdekken waar ze wel goed in zijn.

Aan de andere kant: een van de indicatoren van voortijdig schoolverlaten is, naast een hoog verzuim, dat studenten daaraan voorafgaand meerdere keren switchen van studie. Dat kan allerlei onderliggende redenen hebben, maar een van de oorzaken is dat ze niet precies weten wat ze willen. Daar zouden we iets aan kunnen doen. Over het geheel genomen zouden leerlingen en studenten zich veel bewuster kunnen zijn van hun talenten. Ze hebben alleen meer begeleiding nodig om dat boven water te krijgen. Daar hoort bijvoorbeeld reflectie bij. Als we dat binnen een doorlopende leerlijn LOB handen en voeten weten te geven, samen met het vo, dan denk ik dat we echt mooie stappen kunnen zetten met elkaar. Ik zoek naar een manier om de urgentie op de radar te krijgen bij vo-scholen, maar het is best lastig om hiervoor bewustwording te kweken.”

 

Hoe komt het dat er op het vo minder aandacht voor is?

“Op de ROC’s voelen wij het probleem van het switchgedrag natuurlijk meer dan de vo-scholen. Op de vo-school maakt de leerling een studiekeuze en dat is het. Docenten en mentoren zien niet hoe het met hun leerlingen verder gaat op het ROC. Ik zou graag per vo-school inzichtelijk maken welk percentage leerlingen na de eerste keuze alsnog een of meerdere keren switcht van studie, maar systeemtechnisch is dat nog lastig.

Meer samenwerking zou vo-scholen dan ook helpen om meer inzicht te krijgen in hoe hun leerlingen het doen op het mbo. Vo-scholen hebben deze wens ook zeker, maar wij zijn een regionale opleider met meer dan 300 toeleverende scholen. Het is geen doen om ze allemaal apart te bedienen, maar we zoeken wel manieren om samen met het vo de begeleiding van leerlingen bij de studiekeuze en bij de overstap naar het mbo te verbeteren. We organiseren nu bijvoorbeeld bijeenkomsten waarop medewerkers van vo-scholen bij ons kunnen meekijken, zodat ze hun leerlingen ook vanuit hun eigen ervaring kunnen adviseren.”

 

Het Student SuccesCentrum doet meer dan helpen bij de studiekeuze van toekomstige studenten, jullie richten je ook op de begeleiding van huidige studenten. Wat is daarbij jullie belangrijkste taak?

“Ik zie het als de belangrijkste taak van het SSC om te zorgen dat studenten zoveel mogelijk gelijke kansen krijgen in het onderwijs. Helaas zit de wereld niet zo in elkaar dat dat vanzelfsprekend zo is: waar mensen zijn, is ongelijkheid en dat geldt zeker binnen de mbo-doelgroep. We zien binnen alle niveaus studenten die kwetsbaar zijn en extra ondersteuning nodig hebben.

We willen recht doen aan de verschillen bij binnenkomst, zodat studenten uiteindelijk allemaal een gelijke kans hebben om hun diploma te halen. Daarbij gaat het bij het SSC met name om de tweedelijns begeleiding: als de complexe hulpvraag de LOB’er of mentor overstijgt en bijvoorbeeld een specifieke specialisatie vergt, schakelen ze door naar ons. Een van onze adviseurs kijkt dan samen met de student en LOB’er wat er precies aan de hand is en op welke terreinen er problemen zijn. Vanuit onze expertise kunnen we bijschakelen, zodat leerlingen het onderwijs toch kunnen vervolgen.”

 

Waar lopen studenten vast?

“Soms loopt een student toch vast vanwege een verkeerde studiekeuze: de studie is het gewoon niet voor hen. Maar we zien ook dat studenten niet tot leren komen vanwege problemen in de huiselijke sfeer. Bijvoorbeeld omdat er thuis altijd ruzie is, omdat ze voor hun moeder moeten zorgen, of omdat ze niet thuis kunnen wonen. Soms zijn ouders belast met een stoornis, een verslaving of financiële of maatschappelijke problemen. Soms heeft een student zelf te kampen met verslavingsproblematiek.

Als het gaat om multiproblematiek is vaak systematische ondersteuning nodig, daarvoor hebben we loopbaanadviseurs met specifieke expertise en kunnen we het Deltion jongerenteam inschakelen. Dat bestaat uit professionals uit de hulpverlening, zoals maatschappelijk werkers, verslavingsdeskundigen en psychologen. Zij werken bij een moederorganisatie en zijn een of twee dagen bij ons gedetacheerd, zodat we snel kunnen schakelen en studenten niet tussen de wal en het schip terecht komen. Verder zijn er werkgroepen met verschillende expertise, bijvoorbeeld over Leren en gedrag en Passend onderwijs. We hebben ook een werkgroep die trainingen verzorgt, zoals faalangsttrainingen.”

 

Zoveel vormen van begeleiding, daar spreekt ook urgentie uit.

“Ik denk dat we ons soms niet genoeg realiseren wat het kan betekenen als hier op het mbo de deur dichtgaat. Waar gaat die deur dan nog open, voor zo’n student? Dus als we een signaal hebben dat er iets niet goed gaat in het leven van studenten, moeten we niet onze ogen sluiten, maar alles op alles zetten om ze toch naar een diploma te helpen. We kunnen ze niet allemaal redden, maar ik ben ervan overtuigd dat we een toegevoegde waarde hebben voor studenten die extra ondersteuning nodig hebben om het traject naar hun diploma te voltooien.

Tegelijkertijd moeten we ons ook niet blind staren op het diploma. Natuurlijk, een diploma is belangrijk omdat het je kansen vergroot, maar soms is het belangrijker dat je een student ondersteunt op psychologisch vlak. Niet elke voortijdig schoolverlater gaat ongelukkig worden en niet elke schoolverlater mét een diploma gaat gelukkig worden. Dus blijf oog houden voor wat de individuele leerling echt nodig heeft. Er zit altijd een verhaal achter.”

 

Je bent zelf ook coach voor individuele studenten. Hoe werkt dat precies?

“Onze werkgroep Coach4More werft vrijwillige coaches voor studenten die behoefte hebben aan een maatje. Hoe je die rol precies invult, hangt af van de student. In het begin zien we elkaar ongeveer eens in de twee weken, later kunnen we ook even tussendoor appen, als er iets is. De meeste studenten hebben behoefte aan iemand om tegenaan te praten, bijvoorbeeld als de studie even niet lekker loopt, of als er iets is in de thuissituatie. Als coach kun je meedenken en advies en praktische tips geven.

Het ligt voor een directeur misschien niet voor de hand om dit erbij te doen, maar ik vind het belangrijk om feeling te houden met onze doelgroep en bovendien vind ik het leuk om een jongere te begeleiden. Het is ook gewoon een hele leuke doelgroep. Daarbij: ik heb in de jeugd-GGZ gewerkt en in het voortgezet speciaal onderwijs, ik héb wat met jongeren die iets extra’s nodig hebben. Stiekem ben ik op deze manier toch nog een beetje hulpverlener.”

 

Uiteindelijk gaat onderwijs om meer dan alleen het diploma.

“Je geeft onderwijs in je vak, maar daarnaast begeleid je leerlingen en studenten ook in hun persoonlijke ontwikkeling. Ik wil een appèl doen op alle docenten, mentoren en directeuren: laat het onderwijs niet alleen instrumenteel zijn, zeker niet bij de vmbo- en mbo-doelgroep. Voor deze leerlingen en studenten geldt echt: het contact gaat voor het contract. Ze werken nog eerder voor de docent dan voor zichzelf.

Natuurlijk wil je de inhoud van je vak doorgeven, maar probeer in je klas ook te zorgen voor een sfeer waardoor een leerling zich veilig voelt om eventuele problemen te delen. Als een leerling dat durft, heb je zo ontzettend veel gewonnen. Daarna kun je hulptroepen inschakelen als dat nodig is, en na de overstap naar het mbo kunnen wij de begeleiding overnemen. Zorg in ieder geval dat de leerlingen niet zélf de regie hoeven te nemen als er problemen zijn, want dan vragen we echt teveel van ze. Het is onze maatschappelijke taak, binnen het onderwijs, om onze leerlingen en studenten te ondersteunen als dat nodig is, op welk vlak dat ook is. We zijn opleider voor het leven, dáár ligt onze opdracht.”

 

_______________________________________________

Tips van Louise van de Beerekamp

  1. Help leerlingen hun talenten te ontdekken "Het helpt enorm als een vmbo-leerling zich meer bewust is van zijn of haar talenten. Dan kunnen wij vanuit het mbo ook beter begeleiden bij de studiekeuze, in plaats van het hele keuzeproces bij hen te leggen.”
  2. Zorg voor een veilige sfeer in de klas “Je hoopt dat door een veilige sfeer de leerling ook een vertrouwensband krijgt met een mentor of LOB’er, zodat een leerling zich gehoord en gezien voelt en het durft te delen als er problemen zijn.”
  3. Schakel hulptroepen in “Je hoeft het niet alleen te doen: als het goed is hebben vo-scholen ook een zorgstructuur, dus maak daar gebruik van. Op het mbo kunnen wij het overnemen. Leg in elk geval niet alle regie bij de leerlingen, want dan vragen we echt teveel van ze.”
  4. Staar je niet blind op het diploma “Dat is lastig, omdat scholen worden afgerekend op voortijdig schoolverlaters. Maar vaak ligt het genuanceerd: natuurlijk is een diploma heel belangrijk, maar soms is het nog belangrijker om een leerling of student psychisch of op een ander vlak te ondersteunen.”

_______________________________________________

Tekst Anne Wesseling Fotografie Hetty van Oijen

 

>

Zo organiseer je een succesvol bedrijfsbezoek

Waaraan moet een bedrijfsbezoek voldoen zodat het een succes is voor de leerlingen én het bedrijf?
 

Linda Melis van STO Noord-Midden-Limburg organiseerde daarover een kennisdelingssessie.
Met stip op 1: zorg dat er iets lekkers te eten is! En verder: hou het kort, laat de leerlingen iets doen, maak het interactief en stop er een wedstrijdelement in. Dat wérkt, merkte ze tijdens een pilot. “Na een bedrijfsbezoek begonnen leerlingen zelfs spontaan te applaudisseren.”

Een rondleiding door het bedrijf, de mogelijkheid om wat vragen te stellen, en dan weer terug naar school. Dat is het standaard idee van een bedrijfsbezoek. Maar werkt dat eigenlijk wel, om leerlingen te enthousiasmeren voor het bedrijf en voor de techniek?

Linda Melis is bedrijvencoördinator bij STO Noord-Midden-Limburg, subregio Venlo. Toen ze zich bezig begon te houden met het verbinden van scholen en bedrijven op het thema bedrijfsbezoeken, had ze al snel het idee dat het ook anders kon.

“In gesprekken met bedrijven viel me op dat die het vaak lastig vinden om met name de jongere doelgroep aan te spreken en om de leerlingen te boeien. Veel leerlingen willen geen twee uur naar een presentatie luisteren, ze willen dingen dóen. Ze willen bezig zijn en dingen ervaren. Dus hoe zou je een bedrijfsbezoek zo kunnen inrichten dat je echt hun aandacht vasthoudt?” Het organiseren van een inspirerend bedrijfsbezoek was een mooi onderwerp voor de kennisdelingssessie die ze voor STO organiseerde. “Bij die kennisdelingssessie was een mooie mix van deelnemers aanwezig: 25 mensen uit het onderwijs, 25 vertegenwoordigers van bedrijven en 20 vo-leerlingen tussen twaalf en achttien jaar, uit verschillende richtingen en leerjaren. We hebben de leerlingen centraal op het podium gezet, en hen zelf aan het woord gelaten over vragen als ‘Wat maakt een leuke docent?’ en ‘Wat willen jullie doen of zien tijdens een bedrijfsbezoek?’ De leerlingen gaven echt waardevolle input voor het organiseren van een bedrijfsbezoek dat aansluit bij hun belevingswereld. Met stip op 1: zorg dat er eten en drinken is!”

 

Eten?

Dat is een uitkomst die je niet verwacht! “Wij schoten in eerste instantie ook in de lach, maar eten en drinken is echt doorslaggevend voor het succes van een bedrijfsbezoek. Eigenlijk is het logisch: het zijn pubers, ze eten gewoon veel. Zelf herinner ik me van de middelbare school ook nog goed dat ik met vriendinnen naar de supermarkt ging of iets lekkers te halen, of dat we frikandelbroodjes aten.”

 

Wat waren nog meer belangrijke punten die leerlingen aangaven?

“Het is iets bijzonders, dus maak er een feestje van! Humor is natuurlijk persoonlijk en je hoeft niet populair te doen als het gaat om taalgebruik, maar maak het niet te stijf en formeel, zet iemand voor de groep die bij de leerlingen aan kan sluiten, vooral qua taalgebruik. Een derde advies is: ’Hou het kort’. Medewerkers van bedrijven zijn vaak enthousiaste praters en vertellen graag veel, maar na tien minuten ben je de leerlingen kwijt. Ze hebben gewoon niet zo’n lange concentratie! Urenlang praten is dus echt een no go: hoe korter, hoe beter. En het is fijn als de leerlingen zelf input kunnen geven. Dus samengevat: maak er een feestje van, zorgt dat het kort en interactief is, doe er spelelementen in, liefst met een cadeautje, en hou het simpel. Met die informatie ben ik met een aantal bedrijven een pilot gestart.”

 

Een van de aanpassingen bij een ‘gewoon’ bedrijfsbezoek, is dat een medewerker van het bedrijf tijdens de pilot vooraf al een keer in de klas kwam. Waarom is dat belangrijk?

“Dan hebben de leerlingen de medewerker van het bedrijf alvast een keer gezien en vice versa. Ik had van tevoren niet verwacht hoe belangrijk dat is voor het succes van een bedrijfsbezoek. Leerlingen vinden het best spannend om een bedrijf te bezoeken. Nu staat er dan bij het hek iemand die ze al een beetje kennen. Het zorgt dat de sfeer tijdens het bedrijfsbezoek veel relaxter is.

Als bedrijven hun doelgroep al hebben ontmoet, kunnen ze hierop inspelen en de input gebruiken om het bedrijfsbezoek aan te passen aan wat de leerlingen willen doen of zien. Ze merken in de klas ook snel welk taalgebruik bij de leerlingen wel en niet aanslaat. Als je moeilijke woorden gebruikt, ben je ze bijvoorbeeld ook snel kwijt. Soms merk je in de klas dat er geen match is. Een medewerker van een van de bedrijven uit onze pilot kwam bijvoorbeeld in een klas waar de jongeren totaal niet gemotiveerd waren. Het bedrijf schrok ervan en concludeerde: ‘We doen de leerlingen hier geen plezier mee.’ In zo’n geval kun je een bezoek alsnog afblazen. Hoewel ik me achteraf toch afvraag hoe het gegaan was als het bedrijf tóch een bezoek had georganiseerd. Misschien was het dan wel goed gekomen. Bij een ander bedrijf maakte ik mee dat een leerling tijdens het bezoek in de klas schijnbaar ongeïnteresseerd onderuit hing – tijdens het bedrijfsbezoek was dát juist de leerling die overal vooraan stond en de meeste vragen stelde.”

Is er een verschil tussen een bedrijfsbezoek voor de onderbouw en de bovenbouw?

“In de onderbouw is het bezoek vooral gericht op ontdekken. Laat de leerlingen kennismaken met het bedrijf door dingen te doen en te ervaren, zonder over het proces uit te wijden. Als ze meer willen weten, gaan ze wel vragen stellen.

In de bovenbouw gaat het meer om LOB en kun je ook vakinhoudelijker op onderwerpen ingaan. De activiteiten kunnen ook uitdagender zijn, leerlingen vinden het bijvoorbeeld geweldig om zelf met een medewerker aan een echte machine te mogen sleutelen.”

De pilot is nog bezig, maar heb je al voorbeelden van succesvolle bedrijfsbezoeken? “

Een bezoek aan een champignonfabriek Okéchamp begon interactief, leerlingen mochten eerst vragen stellen. Vervolgens was er een een proeverij in het eigen laboratorium, waarbij leerlingen onder meer champignonpoeder en champignonburgers proefden. Ze mochten kijken in de productiehal, waar duizenden blikjes champignons van de lijn kwamen, dat was echt indrukwekkend.

Een afvalverwerker gaf een korte rondleiding van een kwartier. Vervolgens ging een groepje leerlingen helemaal ‘aan’ op een enorme shovel, dat vonden ze fantastisch om te zien. Er was ook een Kahoot-kwis waarmee leerlingen chocoladeletters konden winnen.

Bij WTD opleidingen mochten leerlingen met een orderpicker mee op een lader, tot hoog in het magazijn. En bij Limex, een producent van industriële wasmachines, gingen leerlingen met medewerkers samen ontwerpen, lassen en een machine monteren, en tussen de middag waren er broodjes frikandel. Na afloop van dit bezoek begonnen de leerlingen zelfs spontaan te applaudisseren. De leerlingen zagen hoeveel moeite het bedrijf had gedaan, en gaven bij de evaluatie aan dat ze dat heel erg waardeerden.”

 

Wat heb je zelf tot nu toe geleerd van de pilot?

“Vooral dat sommige dingen die heel vanzelfsprekend lijken, in de praktijk lang niet altijd worden toegepast. Iedereen zal het er bijvoorbeeld mee eens zijn dat het belangrijk is om aan te sluiten bij de doelgroep. Maar wie neemt de moeite om vooraf in de klas te komen en de leerlingen te vragen wat ze graag willen leren of ontdekken? Terwijl dat echt superwaardevol is! Wat ik vooraf niet zo had ingeschat, is dat zo’n bedrijfsbezoek best een drempel is voor de leerlingen én voor de bedrijven. Zoals ik eerder al zei, het komt echt de sfeer ten goede als je elkaar vooraf al een keer gezien hebt.

En misschien wel het belangrijkste: het ‘praatstuk’ van een bezoek moet écht kort zijn. Kort, korter, kortst. Soms worden rondleidingen gegeven door medewerkers die al vijftig jaar bij het bedrijf werken en vanuit hun eigen enthousiasme diep op de materie ingaan – dan haken leerlingen af. Gebruik ook gemakkelijk taalgebruik. Of leg de belangrijkste begrippen van tevoren uit, zoals ‘engineering’. Dan zijn de leerlingen daarop voorbereid.”

 

Is dit voor de bedrijven en docenten niet veel meer werk dan een gewoon bedrijfsbezoek?

“Het is iets meer werk, maar het brengt ook veel. De meeste bedrijven ontvangen wel vaker scholen voor een rondleiding. Tijdens deze pilot kregen ze meer inzicht in de doelgroep. Ze konden testen wat werkt en wat niet werkt, en welk taalgebruik geschikt is. Bovendien hebben ze nu korte lijntjes met de scholen, omdat ze docenten persoonlijk kennen. Daarnaast doet deze aanpak ook iets met de eigen medewerkers. Bij Limex was er een-op-een-begeleiding. Die medewerkers vonden dat supertof.

Voor docenten leverde het ook veel op. Bij sommige bedrijven maken de leerlingen kennis met technieken die ze in de klas niet leren, bijvoorbeeld tig-lassen. Docenten gaven na afloop ook aan dat ze het fijn vonden hun leerlingen op een andere manier en in een andere omgeving te zien. Ze waren trots en gaven complimenten aan hun leerlingen omdat die zulke geïnteresseerde vragen stelden. En dat kan allemaal doordat er echt is ingegaan op hun behoefte.”

 

Wat wordt de volgende stap?

“De handleiding voor een succesvol bedrijfsbezoek staat inmiddels online en blijf ik af en toe updaten. Er ligt nu echt iets moois en bruikbaars klaar voor scholen en bedrijven die hiermee aan de slag willen. Het mooie van deze aanpak is dat je onderdelen ervan ook op andere plekken kunt toepassen. Laatst had ik een bijeenkomst over de opzet van een serie bezoeken van leerlingen aan een bedrijf, en daar hebben we ook een aantal elementen meegenomen: hou het kort, laat de leerlingen iets doen, maak het interactief en stop er een wedstrijdelement in. Zorg ook hier voor een contactmoment vooraf, zodat de leerlingen het bedrijf en hun begeleider alvast een keer hebben gezien. En het belangrijkste: let op de beleving. Daar gaat het uiteindelijk om. Dan krijg je leerlingen enthousiast.”

_______________________________________________________________________

De route naar een succesvol bedrijfsbezoek

Stap 1 Voorbereiding

De docent en het bedrijf gaan om de tafel om de verwachtingen af te stemmen. Daarbij komen ook praktische zaken aan bod: waar kunnen leerlingen hun fietsen neerzetten, moeten ze zich aanmelden, hoe zit het met de veiligheid?

Stap 2 Het bedrijf komt in de klas

Dit is de eerste kennismaking – enorm belangrijk om het bezoek ontspannen te laten verlopen. De medewerker van het bedrijf kan peilen wat de klas graag wil weten over het product of het bedrijf en alvast uitleggen hoe het er op de werkvloer aan toegaat (geef je bijvoorbeeld een hand als je binnenkomt?). Ook niet onbelangrijk: hoe zou je het bezoek extra smakelijk kunnen maken?

Stap 3 De leerlingen bezoeken het bedrijf

Maak er een feestje van, hou de inleiding kort. Het is tijdens het bezoek vooral belangrijk dat er interactie is. Geef je toch een presentatie, doe het dan bijvoorbeeld in de vorm van een quiz. Linda Melis: “Een competitief element doet het altijd goed, zéker als leerlingen iets te eten kunnen winnen.”

Stap 4 Evaluatie

De evaluatie kan direct na afloop van het bezoek plaatsvinden of op een later moment in de klas. Wat vonden de leerlingen ervan, wat waren de tips en tops? Ook is er een follow up tussen de docent en het bedrijf: heeft het genoeg opgebracht, komt er een vervolg?

Download hier gratis alle informatie over ‘De route naar een succesvol bedrijfsbezoek’ 

_______________________________________________________________________

Tekst Anne Wesseling
Fotografie Hetty van Oijen
>

STO Haaglanden: de focus op een duurzame samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven

Laat docenten ervaringen opdoen in het bedrijfsleven en samen met het bedrijfsleven onderwijs ontwikkelen.

 

Sterk Techniek Onderwijs Haaglanden (STOHA) werkt samen met 24 scholen in de regio. Dit zijn vooral vmbo-t scholen en groenscholen met een techniekaanbod, twee mbo-scholen en acht ‘harde’ techniek vmbo b/k-scholen. Binnen STOHA ligt de focus bij onderwijsinnovatie, de aansluiting van het technisch vmbo op het technisch mbo en de professionalisering van techniekdocenten. Een goede samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven is daarbij essentieel. Hoe doet STOHA dat in de praktijk? Een gesprek met Janna Pot (coördinator Samenwerking onderwijs & bedrijfsleven STOHA), Henrique Dekkers (coördinator doorlopende leerlijnen STOHA) en Maaike van der Voort (docent en technator, Veurs Lyceum Leidschendam en deelnemer aan het STOHA-programma).

 

Henrique: “Wat wij graag willen is dat de docent de expert wordt op het gebied van bedrijfsactiviteiten en zelf onderwijs ontwikkelt dat daarbij past . Deze expertrol krijgt de docent door eerst zelf ervaringen op te doen binnen bedrijven en die ervaringen vervolgens te vertalen naar onderwijs. Om deze professionalisering te laten slagen is de samenwerking met het regionale (innovatieve) bedrijfsleven van groot belang. Dit doen wij vanuit de gedachte dat onderwijs iets is dat je samen met het bedrijfsleven maakt en vormgeeft. Dus niet alleen inspiratie opdoen binnen bedrijven, maar daadwerkelijk samen onderwijs ontwikkelen. Vanuit STOHA leggen wij contact met bedrijven die samen met ons én de scholen willen optrekken. Gelukkig zien steeds meer bedrijven in onze regio het nut van zo’n samenwerking.

Docenten kunnen bij een bezoek aan deze bedrijven van binnenuit zien en ervaren hoe het bedrijf te werk gaat, welke innovatieve ontwikkelingen er zijn en ontdekken welke mbo-opleidingen hierbij passen. Daarna vertalen de docenten hun eigen ervaringen bij het bedrijf naar onderwijs. Dit doen zij door het maken van (praktijk)opdrachten. Leerlingen worden zo beter voorbereid op stages en bedrijfsbezoeken, maar krijgen ook kennis van innovaties op de arbeidsmarkt, opleidingen en beroepen”

Janna: “Om docenten te professionaliseren hebben wij een aantal zogenaamde innovatiegroepen met docenten samengesteld waarmee wij op bedrijfsbezoek gaan. Zo is er bijvoorbeeld de innovatiegroep duurzame lifestyle. Met deze groep bezoeken wij bedrijven die van afvalproducten en reststromen nieuwe producten maken zoals bijvoorbeeld soepen, scheidingswanden voor de bouw of verpakkingsmateriaal. Voor leerlingen is het vaak onvoorstelbaar dat je afvalproducten op deze manier een tweede leven kunt geven! Belangrijk dus dat hun docenten begrijpen hoe dit soort processen werken en weten welke innovaties er spelen op de (regionale) arbeidsmarkt.”

Henrique: “Een ander voorbeeld hiervan is dat we door Corona hebben ontdekt dat sommige werkzaamheden ook op afstand, remote, kunnen worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld extended experts die middels een VR-bril bij ingewikkelde reparatieklussen life kunnen meekijken met hun monteurs. Docenten moeten dit op z’n minst een keer hebben gezien om hun leerlingen hierover te kunnen informeren en leerlingen kunnen het daarna zelf gaan ervaren bij zo’n bedrijf.

 

Maaike: “Naast mijn werk als docent heb ik de coole functie van technator bij ons op school! Vanuit STOHA deed ik mee aan een bedrijfsbezoek bij Ventil, een bedrijf dat ventielen produceert. Ik vond het een luxe dat het bedrijfsbezoek voor mij werd georganiseerd, meestal moet ik namelijk zelf mijn best doen om zo’n bezoek te organiseren. De grootste opbrengst van het bezoek aan Ventil was voor mij de uitwisseling met de docenten van andere scholen. Toen merkte ik weer dat je echt niet allemaal je eigen wiel hoeft uit te vinden! Verder is Ventil een perfect bedrijf voor een bedrijfsbezoek met mijn vmbo-4 leerlingen. Ik ga dus zeker nog contact met ze opnemen.

Vanuit mijn rol als technator op school ben ik al gewend om zelf contact met bedrijven te leggen. Wij vragen bedrijven altijd om een echt vraagstuk aan ons voor te leggen waar wij met leerlingen (vmbo-havo en vwo) in de klas acht weken aan kunnen werken. Bij ieder vraagstuk schrijf ik samen met mijn collega een projectboekje. We starten het project meestal met een bezoek aan het betreffende bedrijf en aan het eind van het traject geven de leerlingen een presentatie over de oplossing van het vraagstuk aan de opdrachtgever.
Wel belangrijk om nog te zeggen dat ik uren krijg voor deze projecten. Dat is natuurlijk wel een voorwaarde om dit soort dingen te laten slagen.”

 

Janna: “Dat zie ik dan ook echt als een van onze taken: in gesprek gaan met directies om docenten te faciliteren met uren om deel te nemen aan onze projecten. Het is ons gelukt om veel docenten die betrokken zijn bij ons programma op donderdagmiddagen vrij te roosteren en dat werkt al heel goed! Je moet het gesprek over de projecten die wij met scholen organiseren ook echt op twee niveaus voeren: met de docenten én met de directies”

Henrique: “Wat ik ook van groot belang vind is dat alles wat we vanuit STOHA organiseren en stimuleren uiteindelijk geborgd wordt in het curriculum van scholen. Op deze manier krijgt het programma blijvende aandacht en wordt de professionalisering van docenten een vanzelfsprekend onderdeel van het techniekprogramma op school.

Techniek en technologie meer onder de aandacht brengen bij leerlingen en ze laten zien en ontdekken welke kansrijke keuzes en vervolgstappen daarbij passen, dat is uiteindelijk waar we het voor doen! ”

 

Tips

  • Het start ermee dat je je als school verantwoordelijk voelt om samen te werken met bedrijven. Zowel op directie als docentniveau vraagt dit verantwoordelijkheid.

  • Door innovatieve keuzes te maken als school wordt je aantrekkelijker voor bedrijven om mee samen te werken.

  • Als leerlingen zien wat ze kunnen met ‘echte’ bedrijfsactiviteiten motiveert dit hen, ook richting techniek.

>

“Bij Empower vinden hbo-studenten hun spark”

HBO-studenten die bij Fontys Hogeschool Eindhoven uitvallen, of dreigen uit te vallen, kunnen terecht bij Empower.
 

Hier kunnen ze tijdens een intensief programma van achttien weken ontdekken welke studierichting wél een goede match is. Programmaleider Elkie Blokhuis en student Anouk van Kessel vertellen waarom het programma zo goed werkt – en waarom er binnen het gehele onderwijs meer ruimte zou moeten zijn voor leerlingen en studenten om hun spark te vinden.

 

Een boksbal, bordspellen, een boekenkast, hoekjes met gemakkelijke stoelen om te praten, een pingpongtafel, voor wie even energie kwijt wil, en inspirerende uitspraken aan de muur van Nelson Mandela en Apple-oprichter Steve Wozniak. Duidelijk: dit is niet een standaard leslokaal. Welkom in het ‘thuishonk’ van Empower, een intensief studiekeuzeprogramma van Fontys Pulsed, waarin studenten kunnen ontdekken, door dingen te doen, uit te proberen en door middel van coachingsgesprekken, wie ze zijn en wat bij ze past. Bedoeld voor studenten die uitvallen, of dreigen uit te vallen, met als doel dat ze na afloop een weloverwogen keuze maken voor een studie waarin ze wél succesvol kunnen zijn.

“Ons motto is ‘Unleash your uniqueness’, zegt Elkie Blokhuis, die als programmaleider en personal identity coach bij het programma betrokken is. “Wat jou uniek maakt, dat is waar we bij Empower samen met de student naar op zoek zijn. Wie ben je als persoon? Wat zijn je interesses, je talenten, je valkuilen, wat vind jij leuk om te doen en wat heb jij nodig om je goed te voelen? Welke context sluit het beste bij jou aan? Op basis daarvan ga je op zoek naar een studie die echt bij je past.”

Anouk van Kessel volgde vorig jaar als student het programma, nadat ze eerder bij drie studies was afgehaakt. “Bij de keuze bij eerdere studies ben ik eerst gaan kijken naar welke studies er allemaal zijn, en daarna gaan filteren welke mij wel leuk leken,” zegt ze. “Bij Empower ging het omgekeerd: daar heb ik eerst gekeken naar wie ik zelf ben en wat ik zelf vet vind om te doen, en daarna gekeken welke studie daarbij past. Ik ging op zoek met mijn eigen interesses als startpunt en dat werkte voor mij veel beter dan je op goed geluk inschrijven bij een studie omdat het je op zich wel leuk lijkt, zonder verder echt goed onderzoek te doen of het bij je past.”

 

Waar lag het eigenlijk aan dat die andere studies het niet waren voor jou?

Anouk: “Het was niet één ding, het lag aan meerdere dingen. Ik was ingeschreven bij drie hbo-opleidingen: Trend research & concept creation in Lifestyle, Commerciële Economie in de Creatieve wereld, en Entrepreneurship & Business Innovation aan Tilburg University. Inhoudelijk vond ik de studies wel interessant, maar toch oppervlakkig. Het tempo lag voor mij te laag, en de hele week les vond ik eentonig. Het was het allemaal niet. Maar wat dan wel? Ik wist in die tijd echt even niet meer wat ik moest gaan doen met mijn leven. Dat klinkt best heftig, maar zo voelde het wel. Je gaat overal aan twijfelen: wat vind ik leuk, waar haal ik energie uit? Soms had ik een hele dag nergens zin in. Maar toen ik hier binnenkwam, had ik al na een dag al het gevoel: ‘Ja, hier hoor ik. Hier is leren weer léuk!’ Het huiskamergevoel en de opdrachten werkten voor mij heel goed. Je hebt snel het idee: het is hier chill en veilig.”

 

Waarin verschilt Empower van andere studiebegeleidingsprogramma’s?

Elkie: “Veel studiekeuzebegeleidingsprogramma’s werken alleen op basis van testen en gesprekken. Empower is een voltijds onderwijsprogramma. Onze studenten zijn hier drie dagen per week, ze maken deel uit van een klas, er zijn docenten en we werken met een duidelijke onderwijsvisie: Design-Based Learning. De nadruk ligt daarbij op doen en ervaren. Want je kunt wel nadenken over je talenten, maar als je dingen gaat doen, zeker als je dat doet samen met anderen, ontdek je vanzelf en in de praktijk waar je goed in bent, wat je valkuilen zijn en waar je je als een vis in het water voelt.”

 

Hoe is het programma opgebouwd?

Elkie: “We werken in perioden van drie weken waarin steeds één challenge centraal staat. De eerste challenge is ‘My spark’. Daarbij gaat het om de vraag ‘Wat vind je zó leuk om te doen dat je intrinsiek gemotiveerd bent en er energie van krijgt?’ Die eerste challenge gaat ook over het ‘landen’ in deze omgeving. Studenten komen hier vaak na een vervelende studie-ervaring. Ze zijn dan verdrietig, teleurgesteld of gefrustreerd, en we willen dat ze hier ervaren dat het ook leuk kan zijn om met je opleiding bezig te zijn, en met onderwerpen waarin je geïnteresseerd bent. Dus daarop zijn de lessen gericht. Wanneer na drie weken de eerste groep studenten doorstroomt naar de tweede challenge, begint er een nieuwe groep. Dat hebben we bewust gedaan, zodat studenten snel kunnen starten, als ze uitvallen bij hun studie.”

Die ‘spark’ is de vonk waardoor je als student ‘aangaat’. Hoe vind je die?

Elkie: “Studenten krijgen verschillende opdrachten, bijvoorbeeld om iets mee te nemen dat voor hen iets is waar ze energie van krijgen. We werken altijd met open-ended challenges: de kaders van de challenges zijn voor alle studenten hetzelfde, maar er vrijheid in de manier van uitvoeren en het eindresultaat. Daardoor gaat iedereen wat anders maken en zie je ook wat uniek is voor elke student. Er komt echt van alles voorbij.”

Anouk: “Er was in mijn groep bijvoorbeeld iemand die een skateboard maakte, iemand die een video monteerde, een ander kwam met zelfgebakken taarten. Maar ‘ingewikkelde problemen oplossen’ kan óók een spark zijn. Mijn spark ging over storytelling. Ik liet iedereen vier kaartjes trekken, met namen van personen en plaatsen. De opdracht was: ‘Maak met die vier woorden een verhaal’. Daar komen hele leuke verhalen uit en ik kreeg daar echt energie van. Bij die challenges merk je snel dat wat jij gemakkelijk vindt of wat jou natuurlijk afgaat, niet voor iedereen geldt. Je leert: ‘Dit is een talent van míj.’ Ik had dat bijvoorbeeld met het spreken voor een groep. Zelf heb ik daar niet veel moeite mee, maar ik merkte dat anderen dat wel hebben. Of snelle en creatieve associaties leggen. Dat gaat bij mij op een natuurlijke manier.”

 

Hoe gaat het verder, als je die spark gevonden hebt?

Elkie: “De tweede challenge gaat over je rol in verschillende situaties, en over gebeurtenissen die invloed hebben gehad op wie jij nu bent. De derde is een samenwerk-challenge. De opdracht daarbij is om te onderzoeken welke rol bij je past als je met anderen samenwerkt, en wat je rol is ten opzichte van een bepaalde doelgroep. De vierde challenge gaat over de vraag ‘Welke sector en studierichting zou bij mij passen?’ We moedigen studenten aan om in gesprek te gaan met studenten en om mee te lopen bij verschillende studies, zodat ze daarna een gefundeerde studiekeuze kunnen maken.”

Anouk: “Door elke nieuwe challenge kom je meer te weten wie je bent en wat je talenten zijn. Vanaf de vijfde challenge ga je een top 3 maken van studies die bij je passen. Het zijn dus elke keer kleine stapjes. Bij de challenges komen trouwens ook studievaardigheden aan bod. Bijvoorbeeld ‘Hoe stel je doelen?’ Of ‘Hoe werkt uitstelgedrag voor jou?’ Ik had eerder wel eens een college gehad over timemanagement of uitstelgedrag, maar dit ging echt een level dieper. Hier leerde je: hoe zit het bij míj en hoe kan ik er het beste mee omgaan? Want dat kan verschillen.” Elkie: “Uitstelgedrag kan verschillende triggers hebben, bijvoorbeeld onzekerheid of perfectionisme. De vraag is dus: ‘Wat is de trigger bij jóu?’”

 

Coaching is een belangrijk onderdeel van het traject. Kun je daar iets meer over vertellen?

Elkie: “Dat zijn afwisselend individuele coachingsgesprekken of sessies samen met medestudenten. Alle coaching is talent-based coaching. Het draait altijd om de vraag: ‘Waar liggen jouw talenten? En wat heb jij nodig om die talenten de ruimte te geven?’ We dagen studenten ook uit om uit hun comfortzone te komen, waarbij we niets forceren. Wat je spannend vindt, daar kun je veel van leren! We ‘spiegelen’ ook veel: wat doe je, en wat levert dat op?

Daarnaast werken we met activity-based coaching. Bijvoorbeeld bij een boksles met een thema ‘grenzen aangeven’. Waar ligt jouw grens, hoe hard durf je te slaan? Of bij activiteiten met een competitie-element. Bij een spel waar het draait om winnen, gaat de ene student er vol in, de andere blijft meer op de achtergrond. Hoe zit dat bij jou? Daar komen mooie gesprekken uit voort.” Anouk: “Coaching hoeft niet zwaar te zijn. De fun-factor is ook belangrijk. Als je dan ergens tegenaan loopt, is het gemakkelijk bespreekbaar te maken.”

 

Zo’n 95% van de studenten die deelnemen aan het programma, weet na afloop wat ze willen gaan studeren, of heeft de keuze in elk geval teruggebracht tot twee studies. Hoe verliep dat proces bij jou, Anouk?

“Tijdens dit programma zat ik eerst nog op het pad van de communicatie en creatieve industrie. Ik heb met een project meegelopen bij de studie waar ik het meest naar neigde, om te ervaren of ik het ook echt zo leuk vond als ik dacht. Ik merkte dat ik het wel interessant vond, maar dat ik er niet zo enthousiast van werd als ik van tevoren had gedacht en gehoopt. Toen heb ik alle opties weer opengegooid. Ik heb ook een poster gemaakt, een deliverable, met alles wat ik tot dan toe tijdens Empower over mezelf had geleerd, en dat gematched aan allerlei mogelijke studies. Objectief kwam daaruit een match met ‘Toegepaste psychologie in deeltijd’.

Daar heb ik uiteindelijk ook voor gekozen. De studie Toegepaste psychologie past bij mij, en de manier van studeren, in deeltijd, werkt voor mij heel goed. Bij online colleges zet ik bijvoorbeeld de snelheid op twee, zodat ik beter mijn aandacht erbij kan houden. Omdat het een deeltijdstudie is, kan ik ernaast werken, dus mijn weken zijn heel afwisselend. Deze combinatie werkt écht voor mij, ik ben er heel blij mee. Tegelijkertijd denk ik soms: ‘Had ik dit programma maar eerder kunnen volgen. Dat had me drie jaar gescheeld!’”

 

Daar heb je wel een punt!

Anouk: “Ik werk nu twee dagen per week zelf bij Fontys Pulsed. We willen zorgen dat er een versie van Empower komt voor vo-leerlingen en mbo-studenten. Het is echt belangrijk dat dit soort activiteiten er ook op middelbare scholen al zijn!” Elkie: “Dit is een prachtig programma, maar het is jammer dat studenten hier pas komen als ze al zijn uitgevallen, of dreigen uit te vallen. Eigenlijk ben je dan al te laat. Ik zou het liefste willen dat er voor alle leerlingen al vanaf de basisschool een doorlopende LOB-leerlijn zou zijn. We verwachten nu van vo-leerlingen dat ze een professionele keuze maken op een leeftijd dat ze eigenlijk nog geen idee hebben wat bij hen past. Dat kan echt beter. Onder de noemer Empower VO/MBO ontwikkelen we daarom nu ook een reeks activiteiten voor toekomstige studenten die een extra boost kunnen gebruiken tijdens hun stap naar het hbo.
Onlangs hebben de eerste succesvolle pilots al plaatsgevonden met leerlingen van verschillende scholen. Dat aanbod willen we steeds verder uitbreiden. Wij staan voor Spark the change! Ik hoop echt dat dat idee zich als een olievlek gaat verspreiden.”

 

_________________________________________________________________

Empower praktisch

Empower is onderdeel van Fontys Pulsed, een onderwijsonderdeel dat ontworpen is vanuit Design Thinking. Het programma Empower duurt achttien weken. Bij een aantal hbo-studies aan Fontys kan het programma worden ingezet als minor. Naast Empower biedt Fontys Pulsed ook een associate degree Engineering en een hbo master Digital Technology Engineer aan, en worden er externe programma’s ontwikkeld voor het onderwijs en het bedrijfsleven, bijvoorbeeld in de vorm van een driedaagse ‘design expeditie’ waarin onderwijsteams onder begeleiding van Pulsed aan de slag gaan met onderwijsontwikkeling.

 

Tekst: Anne Wesseling, Fotografie: Hetty van Oijen
>

Tune In

Voor wie als eerste uit een gezin naar het hbo gaat! Tune In geeft aankomende HvA-studenten een opstapje naar het hbo. 
 

Met Tune In maak je de kersverse student vertrouwd met de nieuwe studentrol.

Vlak voor hun opleiding begint, maken ze in drie dagen kennis met de typische hbo-vaardigheden en -cultuur. Projectmatig werken, plannen, tentamens maken: een hbo-opleiding vraagt om kennis, vaardigheden en vooral om doorzettingsvermogen.
Als je als nieuwe student aan een hbo-studie begint, start er een heel nieuwe fase. Het is lastig om in te schatten wat er precies van je wordt verwacht. Dat geldt zeker als je de eerste uit jouw gezin bent die gaat studeren, want dan heb je van huis uit nog geen enkele kennismaking met de spelregels en sociale codes van het hbo.

Tune In geeft aankomende HvA-studenten een opstapje naar het hbo. In een driedaags introductieprogramma, vlak voordat de studie begint, maken de deelnemers kennis met het hbo en raken ze er thuis via allerlei sessies en workshops. Hierbij kun je denken aan sessies met thema’s zoals plannen, netwerken, wat verwacht een hbo-docent van mij en wat kan ik van hem of haar verwachten, waar en hoe vraag ik hulp en hoe werk ik samen?

Daarnaast zitten er in het hele programma inspirerende keynotes verweven van rolmodellen. De deelnemers worden in groepjes begeleid door een ouderejaarsstudent. Deze ouderejaarsstudent ofwel studentcoach zijn onderdeel van het succes van dit programma. Ze vormen een vraagbaak, vertellen over succesvolle en minder succesvolle ervaringen en geven advies. Deze student-coaches zijn getraind en zich bewust van de specifieke achtergrond van de deelnemers in hun groepjes, zoals bijvoorbeeld een vluchtelingenachtergrond, een functiebeperking of afkomstig van de Caraïben. ‘’Ik merk echt dat ik nu een voorsprong heb door Tune In, een streepje voor of zo. Ik heb klasgenoten ook veel kunnen vertellen. Dan dacht ik: dat hebben wij allemaal geleerd bij Tune In.’’ – deelnemer editie 2019.

Tune In wordt vanaf 2019 georganiseerd. Tune In zal in 2023 plaatsvinden in de week van 21 tot 25 augustus. Ken je aankomend studenten die in september gaan starten aan de HvA, wijs hen dan op de website: www.hva.nl/tune-in.

 

>

Muziek maken met een loopbaanvraag binnen het SWLO:

In het Studie Werk Leerorkest (SWLO) wordt met veel plezier gemusiceerd, maar het gaat hierbij vooral om de persoonlijke (loopbaan)ontwikkeling. Hoe zit dat?


Het Studie Werk Leerorkest is een orkest waar mensen – jong en oud – met elkaar musiceren zonder dat ze per se goed zijn in het bespelen van een instrument, dat is zelfs helemaal de bedoeling niet! Toch is er harmonie binnen het orkest en wordt er met veel plezier gemusiceerd, maar gaat het vooral om persoonlijke (loopbaan)ontwikkeling. Hoe zit dat?

Nono Poels, innovatiedocent op het Graafschap College, nam in 2018 het initiatief tot het oprichten van het Studie Werk Leerorkest. Een staaltje out of the box denken dat een project voortbracht dat betaalbaar is en verrassende resultaten oplevert op het gebied van loopbaanontwikkeling. Doel van het initiatief was om mensen uit verschillende domeinen (onderwijs po-vo-mbo-ho, bedrijfsleven en overheid) én van verschillende leeftijden bij elkaar te brengen en via het samen musiceren te werken aan een persoonlijk ontwikkelvraagstuk op het gebied van studie of loopbaan. Iedere ontwikkelvraag is goed, als mensen maar de stap naar verdere ontwikkeling willen zetten en bereid zijn dat te doen vanuit het bespelen van een instrument dat ze niet kennen. Nono: “Binnen het orkest is sprake van domeinoverschrijdend gedrag. Omdat je van nulniveau begint heeft niemand de hierarchie of de expertise, maar wel de wil en het doorzettingsvermogen om op zoek te gaan naar antwoorden.”

Hierarchie in leeftijd, opleiding of expertise spelen dus geen rol binnen het orkest. Wel zijn zeven professionele musici bij het orkest betrokken om alles muzikaal in goede banen te leiden, maar ook zij stellen zich lerend op en begrijpen dat interactie binnen de groep voorrang heeft op het ambacht. Leden van het orkest zijn verder bijvoorbeeld mensen die werken bij de overheid of in het bedrijfsleven, bassischoolleerlingen, leerlingen uit het vo met hun decaan of schoolleider, mbo- of hbo-studenten.

Het orkest komt 30 weken per jaar bij elkaar en binnen die 30 weken zijn er zes dialoogsessies, waarbij de ontwikkelvragen en ervaringen die mensen opdoen binnen het orkest worden besproken. De dialoogsessies worden steeds geleid door verschillende deelnemers van het orkest, dus ook door een tienjarige basisschoolleerling. Deze diversiteit aan begeleiders levert altijd verrassende inzichten op!

Gewerkt wordt vanuit het principe dat je je ontwikkelt vanuit het grote niet weten, 21st century skills spelen ook een rol bij deze ontwikkeling. Het vraagstuk, de worsteling en de zoektocht van de deelnemer vormen het uitgangspunt om collectief te bouwen aan het ontwikkelen van een Leven Lang Lerencultuur en een antwoord te vinden op de persoonlijke loopbaanvraag. Daarbij wordt ook gebruik gemaakt van elkaars netwerk.

Nono werkt bij haar project samen met professor Erik Scherder. Het SWLO is nu nog een regionaal project in de provincie Gelderland, maar er zijn plannen om het project uit te breiden naar de regio’s Brabant, Maastricht en Zoetermeer. Inmiddels hebben ruim 300 mensen deelgenomen aan het orkest. Op 5 oktober jl. waren de intakes van nieuwe leden voor dit schooljaar. Het SWLO is gekoppeld aan een onderzoek: Regie op kantelmomenten. Dit onderzoek is gebaseerd op vier kernlijnen: self-efficacy, doorzettingsvermogen, wendbaarheid en netwerkleren.
 

Tips

Wil je ook een SWLO opstarten in jouw regio?  Maak een stuurgroep waarin overheid, onderwijs en ondernemers zitten. Zorg ervoor dat binnen deze stuurgroep ook een directeur, financieel manager en iemand vanuit het werkveld zitten, zodat er snel beslissingen kunnen worden genomen. Aandachtspunten zijn:

  • Iedereen start vanuit het niet weten, het nulniveau (Theory U, Scharmer,O.)

  • Elke deelnemer komt minimaal in duo uit een ander netwerk. Bijvoorbeeld: docent-student of werkgever-werknemer etc.

  • SWLO is gericht op duurzame veranderingen en Leven Lang Ontwikkelen.

  • De 21 skills sluiten aan bij de keuzedelen: persoonlijk profileren, expressief talent, doorstroom hbo en ondernemend gedrag. Maak deze koppeling wanneer je gaat starten.

  • Kom 30 weken in een kalenderjaar bij elkaar. Twee uur per week: Kies in overleg de beste tijd voor de repetities

  • Het delen van netwerk en ervaringen staat voorop: samen leren delen.

 

>

LOB 2.0: Meet Your Future in Tilburg

Tijdens deze pilot kunnen leerlingen, in samenwerking met zowel het po- als het vo, kennis maken met de beroepen van de toekomst.

Daarbij gebruik makend van de praktijkvoorzieningen in de regio.

 

Monique Couwenbergh, docent en decaan branchevakken bij de Rooi Pannen, kreeg samen met Henk van den Hoek en Rolinde Duisters van het het ROC Tilburg, een mooie opdracht van de gemeente Tilburg: projectleider worden van een pilot met een praktijkgerichte invulling van LOB. Doel van deze pilot was om in samenwerking met zowel het primair- als het voortgezet onderwijs, leerlingen kennis te laten maken met de beroepen van de toekomst, daarbij gebruik makend van de praktijkvoorzieningen in de regio. Monique, Henk en Rolinde hebben verschillende achtergronden en ervaring, wat het samenwerken binnen deze pilot extra interessant maakte. Monique: “Door onze verschillende invalshoeken konden wij complementair werken, iets dat ik als heel prettig en waardevol heb ervaren”.

Bij het ontwikkelen van de pilot kwamen vele onderzoeksvragen voorbij, waarbij steeds werd gezocht naar een zo concreet mogelijke invulling van het thema ‘beroepen van de toekomst’. Uitgangspunt bij het ontwikkelen van de pilot was om klein te beginnen en daarna te gaan uitbreiden. Er moesten dus keuzes worden gemaakt. Zo werd ervoor gekozen om het primair onderwijs (nog) niet te betrekken, maar in te zetten op het vmbo. Ook moesten de plannen voor wat betreft de uitvoering van de pilot een aantal keer worden bijgesteld door de coronapandemie.

Uiteindelijk kwam er een samenwerking tot stand met twee vo-scholen in de regio waar nog weinig LOB-activiteiten waren ontwikkeld. Van deze scholen hebben 150 vmbo-leerlingen uit het derde leerjaar meegedaan aan de pilot. Voor wat betreft de samenwerking met het bedrijfsleven in de regio kon de projectgroep gebruik maken van de contacten met de Junior Kamer Midden Brabant (link), een vereniging van ambitieuze mensen uit verschillende beroepsgroepen, en Midpoint Brabant. Op 2 juni 2022 kon de pilot worden uitgevoerd. Leerlingen konden kiezen uit verschillende sectoren zoals bedrijven in de techniek, leisure en logistiek. Het werd een succesvolle dag waarbij de leerlingen op bezoek gingen bij twee bedrijven. Leerlingen, hun ouders, docenten en mentoren waren positief over de opbrengst van de dag en hebben ervan geleerd.

De samenwerking tussen de verschillende mbo-instellingen is door Monique, Henk en Rolinde ervaren als positief en inspirerend. Eens een kijkje nemen in de keuken van een andere mbo-school en hun onderwijs- en besluitvormingsprocessen, kan heel verrijkend zijn. Monique, Henk en Rolinde mogen nog een jaar langer bezig zijn met een vervolg op deze projectopdracht. Monique: “We hebben met veel plezier gewerkt aan deze pilot en gaan met alles wat we hebben geleerd werken aan een vervolg. Hierbij zouden we graag alle vmbo-scholen uit Tilburg betrekken en nóg meer bedrijven uit onze regio”. Het doel voor komend schooljaar is daarom om met behulp van externe partijen meer bedrijven en meer vmbo-scholen uit de regio te bereiken, waarbij alle partijen minder afhankelijk zijn van een jaarrooster. Ook is het de bedoeling dat de betrokken vo-scholen dan zelf bekijken welke doelgroep qua leerlingen het meest geschikt is. De input van externe partijen zal door het projectteam worden gevoed en het reflecteren op betekenisvolle ervaringen door leerlingen zal zeker onderdeel worden van de totale cyclus.

>

De Rode Loopbaan: tv-serie over LOB voor mbo’ers

Studenten informeren over loopbaanontwikkeling en doorstroom naar arbeidsmarkt
 

Vanuit haar rol als beleidsmedewerker LOB bij Landstede MBO, werd Sammie Visser benaderd om deel te nemen aan het project bestrijding jeugdwerkloosheid. Doel van dit project is om zoveel mogelijk (meer dan 1000) studenten dit schooljaar beter te informeren over LOB-thema’s, met het accent op loopbaanontwikkeling en doorstroom naar de arbeidsmarkt.

In eerste instantie was het de bedoeling om hier een event voor te organiseren, maar Corona gooide roet in het eten. Toen werd gezocht naar een manier om met name docenten zoveel mogelijk te betrekken bij LOB en op die manier de doelstelling te halen om 1000 studenten beter te informeren over bovengenoemde thema’s. En zo kwam er de tv-serie de Rode Loopbaan mét bijbehorende lesbrief die docenten kunnen gebruiken in de les.

“Het is zo makkelijk”, zegt Sammie Visser als docenten haar vragen waar ze moeten beginnen als ze iets willen doen aan LOB in de les. “LOB zit echt overal! Ga met je studenten eens ergens naartoe en ga het beleven. Of neem ze bijvoorbeeld mee naar een uitzendbureau in de buurt. Maar laat vooral ook de filmpjes zien die speciaal zijn gemaakt voor in de les en ga daarover in gesprek met je studenten.”

De tv-serie zorgt ervoor dat docenten op een laagdrempelige manier met hun studenten kunnen praten over LOB. Er zijn al zes filmpjes gemaakt en een zevende filmpje is in de maak. De filmpjes van de tv-serie duren allemaal zo’n tien minuten en hebben verschillende thema’s. Studenten die bijvoorbeeld hebben gekeken naar de aflevering over internationalisering komen er dan achter dat studeren in het buitenland ook voor hen een mogelijkheid is en leren dat er beurzen bestaan of dat ze hun OV-kaart voor een tijdje kunnen stopzetten.

Ga naar het Youtubekanaal van de Rode Loopbaan

>

LOB is cruciaal tijdens je middelbare schooltijd

LOB is vaak het terrein van mentoren en decanen, maar uiteindelijk draait het om de leerlingen. Hoe kijken zíj naar LOB?

 

Lina Boukhoubza is voorzitter van de leerlingenraad van het Calandlyceum in Amsterdam en zette daar LOB extra op de agenda. “Er gaat veel aandacht naar de lesstof, maar school is zoveel meer. Over tien jaar weet ik niet meer hoe een vulkaan precies werkt, maar de impact van een stage of een loopbaangesprek kan ik me dan nog precies herinneren.

Ze loopt een dag in de week stage bij het ministerie van Defensie, is betrokken bij het team dat zich bezighoudt met de Maatschappelijke Diensttijd (MDT), is politiek actief én draait mee met een programma van het Oranjefonds. “Mijn ouders houden het ook niet helemaal bij”, zegt Lina Boukhoubza lachend over wat ze allemaal doet náást haar school en het voorzitterschap van de leerlingenraad.

De activiteiten passen bij haar interesses: ze volgt al vanaf de brugklas het Technasium, niet zozeer vanwege de bètavakken, maar vooral vanwege de praktijk- en maatschappelijke kant. De stage bij Defensie kwam vooral voort uit de wens om uit haar eigen bubbels te breken en een compleet nieuwe wereld te ontdekken. “Mijn school faciliteert het ook”, zegt ze. “De stage heb ik zelf geregeld, maar zij zorgden wel dat ik het ook kon doen. Ik zit in een soort ‘topsport-programma’ met een aangepast rooster, daarin zit ook een leerling in die schaakt, en iemand die viool speelt. Het motto van mijn school is ‘Ontdek wat jij kunt bereiken’. School is er niet alleen voor het diploma en de cijfers, maar vooral voor de vorming.”

 

Je zit in de vijfde klas van het Technasium. Heb je dan meer te maken met LOB dan andere richtingen?

“Het Technasium is geweldig qua LOB, vanwege de praktijkopdrachten. In de eerste klas kregen wij bijvoorbeeld een opdracht voor het afvalbedrijf in Amsterdam, en gingen we daar met de klas ook naartoe voor een rondleiding. In de derde klas maakten we een lichtontwerp voor het Amsterdam Light Festival, en kwam een ontwerper in de klas. Het verbreedt je beeld, als Technasium leerling heb je wat dat betreft echt een voorsprong op andere leerlingen.

Maar we hebben ook de Caland College Tour gehad, dat was voor alle leerlingen. Dan was er bijvoorbeeld een officier van justitie te gast op school, en konden we vragen stellen. Het is belangrijk om de buitenwereld in de school naar binnen halen, om leerlingen te laten zien: ‘Hier kun je óók voor kiezen’. Zeker voor leerlingen die die voorbeelden niet in hun eigen omgeving hebben. Want je niet kent, kun je niet kiezen. Wat je niet voor je ziet, ga je ook niet kiezen. LOB heeft ook te maken met kansengelijkheid.”

 

Jullie zien als leerlingen dus echt belang van LOB?

“Je hebt aan LOB nog meer aan dan aan je cijfers. Het hangt wel af van de leerling. Weet je al wat je wilt gaan studeren, of heb je al een richting? De ene leerling heeft meer informatie nodig voor de studiekeuze, voor een leerling die al vanaf z’n vijfde weet wat hij wil worden is de belangrijkste vraag misschien ‘Wil je dit écht?’

Leerlingen om mij heen hebben echt door dat ze hulp nodig hebben bij het maken van een studiekeuze. Als je iets wilt bereiken, in een tijd waarin je zóveel te kiezen hebt, is het fijn dat je iemand kan spreken die je daarbij kan helpen. LOB is informeren, spanningspartner zijn, hulp bieden, inspireren. Het heeft al die functies, en bij elke leerling anders.”

 

Is voor leerlingen uit gezinnen met een migratie-achtergrond LOB nog belangrijker?

“Een flink percentage leerlingen op mijn school heeft een migratie-achtergrond of is de eerste die gaat studeren. Wat ik interessant vind, en terug zie in migrantengemeenschap in Nederland, is dat het onderwijs echt wordt gezien als verheffingsmiddel. De ouders of oma en opa zijn naar Nederland verhuisd zonder kennis van de taal of hoe van hoe alles hier werkt, en willen heel graag dat hun kinderen het beter krijgen. Onderwijs en ook bestaanszekerheid is belangrijk voor deze groep, omdat het de enige manier is om de maatschappelijke ladder op te klimmen. Leerlingen en studenten ervaren veel druk om te presteren en dan is het logisch om een studie te kiezen voor een duidelijk beroep, zoals arts of advocaat. Het is een safe option: je weet wat het je brengt.

Een opleiding wordt vooral gezien als een papier dat je nodig hebt voor een bepaalde baan, in plaats van een manier om jezelf te ontwikkelen. Als ik vertel dat ik misschien bestuurskunde of Liberal Arts and Sciences wil gaan studeren, vinden mijn ouders het goed, maar anderen uit de gemeenschap snappen het vaak niet.”

 

De vraag ‘Wat wil je later worden’ is niet zo gemakkelijk te beantwoorden.

“In die vraag ‘Wat wil je later worden’ zit eigenlijk al de drang om te kiezen op jonge leeftijd. Het zou moeten gaan over de vraag ‘waar wil je mee bezig zijn?’ Ik heb het idee dat leerlingen het idee hebben dat wat je kiest meteen vaststaat voor de rest van je leven. Ik vind het juist goed om je niet te snel vast te leggen. LOB draait erom dat je ontdekt wat je kan en wat je wilt en wat de weg ernaartoe is. De juiste LOB-keuze is de keuze die je verder brengt in je reis. Je hoeft echt niet meteen in de juiste trein te zitten. Je kunt uit- en overstappen, en misschien heb je de eerste trein nodig om de tweede trein te halen. Ik denk dat veel jongeren zich dat niet genoeg realiseren.”

 

LOB draait voor leerlingen dus niet alleen over voorlichting over bepaalde studies, maar ook over de hele route door het onderwijs?

“Dat geldt ook als je in je familie of je gezin de eerste bent die verder gaat studeren. Dan ben je ook de eerste die een bepaald pad op gaat. Het systeem an sich is dan vaag. Om op een hbo of universiteit echt ‘thuis’ te zijn, zijn er ongeschreven sociale regels die nieuw voor je zijn als je het boxje ‘migratie-achtergrond’ en het boxje ‘eerste die gaat studeren’ aanvinkt. Je bent misschien afwachtend, want je kent de regels niet, blenden is lastig. Het zit in kleine dingen die zorgen dat je je niet echt thuis voelt. Ik heb gelukkig ook vrienden die een paar jaar ouder zijn en me kunnen helpen. Maar als je je daarvan niet bewust bent, ga je daar te laat achter komen en mis je de aansluiting.”

 

Jullie hebben als leerlingenraad LOB ook aangekaart bij de directie van de school.

“LOB zit op onze school vooral verweven in bepaalde componenten, bijvoorbeeld het Technasium, de profielkeuze en de studiekeuze in de mentoruren. Maar uiteindelijk is het toch best minimaal, en wij vinden als leerlingenraad dat LOB niet een van de dingen is die je als school minimaal kunt doen. Het zou gedragen moeten worden door iedereen, niet alleen de mentoren. We wilden de directie scherp houden en onze directeur luistert echt, het is heel fijn dat zij er prioriteit aan geeft.

Scholen en docenten zijn nu vooral bezig met het inhalen van de achterstanden na corona. Ze zien LOB dan als nice to have, maar het is een cruciaal onderdeel van je middelbare schooltijd. Het zou in elke les moeten zitten, maar als docenten er niet echt zin in hebben of geen tijd voor hebben, valt het weg. De werkdruk onder docenten is hoog, dat speelt mee, maar dan nog: als docent kun je je rol herdefiniëren, juist als verder iedereen vooral bezig is met de inhoud van de stof. Dat lesboek is belangrijk, maar wat zit er in je ándere hand? Je kunt als docent echt een sleutelfiguur zijn voor een bepaalde leerling. Ik kan over tien jaar niet herinneren hoe een vulkaan precies in elkaar zit, maar de impact van een stage of een loopbaangesprek kan ik me dan nog precies herinneren.”

 

Heb je zelf een docent gehad die belangrijk voor je was?

“Dan denk ik aan meneer Van den Berg, onze docent Technasium. Het zit in zijn manier van lesgeven: hij heeft hele hoge verwachtingen van je, maar je mag óók heel erg falen. De lat ligt hoog, tegelijkertijd kun je een opdracht helemaal laten mislukken. Het voelt echt als onvoorwaardelijke steun.

Hij gelooft ook dat je dingen kunt, terwijl je het zelf nog niet door hebt. Daarin was hij echt spot on. Ik was in de brugklas bijvoorbeeld heel verlegen, maar toen we in groepjes een idee zouden presenteren, moest ik dat doen voor mijn groepje. Ik had het nog nooit gedaan, maar hij geloofde erin dat ik het zou kunnen. Dan word je ook zelfverzekerder. Het was echt een katalysator.

De brugklas is een belangrijke en cruciale tijd. Je komt ineens in een nieuwe wereld, waar je nog niemand kent. Dan kun je best een steuntje in de rug gebruiken. Meneer van den Berg deed misschien niet de traditionele LOB, maar hij gaf me inzicht in wat ik leuk vond en hij heeft altijd in me geloofd, dat is cruciaal. Ik wilde in zijn lessen ook altijd héél erg graag presteren. Het ging niet om het cijfer, maar om de waardering. Tegelijkertijd mocht ik ook zeggen: ‘Hier loop ik vast’. Die persoonsvorming, daar hielp hij bij.”

 

Je doet veel praktijkervaring op naast je opleiding. Wat heb je geleerd, bijvoorbeeld tijdens je stage bij het ministerie van Defensie?

“Ik denk dat álle stappen die ik heb gezet, mijn beeld genuanceerd hebben. Ik heb gezien hoe hard mensen werken en hoeveel checks & balances zijn ingebouwd: alles wordt driedubbel gecheckt en verantwoord. Ik heb meer vertrouwen gekregen in de overheid. Doordat je tijdens een stage andere referentiekaders heb leren kennen, wordt je oordeel genuanceerder. Je leert snappen hoe anders mensen afwegingen maken, zeker in crisissituaties. Het maakt dat je minder snel je oordeel klaar hebt en minder getriggerd wordt door nieuwskoppen. Ik zal niet snel meer roepen ‘dit is goed’ of ‘dit is slecht’.”

 

De vraag ‘Wat wil je later worden’ is voor jou vast ook niet zo gemakkelijk te beantwoorden.

“Ik krijg constant de vraag wat ik later wil worden, maar ik voel niet veel drang om mijn toekomst helemaal uit te stippelen. Ik laat dan wel de richting weten: ‘Ik wil in ieder geval iets maatschappelijks doen’. Mensen denken in beroepen en willen je graag in een hokje stoppen, omdat dat dingen duidelijker en beter behapbaar maakt, maar juist het openstaan voor nieuwe dingen heeft me zoveel gebracht in kennis en ervaring.” Lacht: “En ik ben onderdeel van de flexgeneratie, dus eigenlijk hóef me ook niet vast te leggen: wat ik uiteindelijk ook kies, waarschijnlijk zal ik er toch drie banen bij doen.”

____________________________________________________________

Tips

Voor docenten

  1. Verwerk LOB in de lessen
    Een tekst voor Nederlands kan bijvoorbeeld over een bepaald beroep gaan. En ook in gesprekken kan LOB terugkomen: hoe zie je jezelf over een paar jaar?
  2. Maak leren betekenisvol
    Kijk altijd naar hoe de les verbonden is met de wereld buiten de school: wat héb je aan wat je leert? Wat kun je hiermee, welke impact kun je hebben? Er zijn bijvoorbeeld leerlingen die een 3D-printer leren gebruiken, daarmee kun je duurzame dingen ontwerpen.
  3. Geloof in de kracht van je leerlingen
    Kijk voorbij de cijfers. Als leerling voel je het aan als een docent jou echt ziet. En als een docent meer de rol van coach heeft, kan dat de les ook dynamischer maken.
___________________________________________________________

Voor leerlingen

  1. Vraag je af ‘Waar wil ik later mee bezig zijn?’
    Dat is belangrijker dan een specifiek beroep. Leg jezelf niet te vroeg vast. Je hoeft niet nu iets te kiezen voor de rest van je leven, het belangrijkste is dat je een richting op gaat die bij je past.
  2. Laat weten dat je LOB belangrijk vindt
    Doet je school niet genoeg aan LOB, dan kun je dat aankaarten via de leerlingenraad.
  3. LOB gebeurt niet alleen op school
    Je kunt bijvoorbeeld ook meedoen met de maatschappelijke diensttijd (doemeemetmdt.nl). Je doet ervaring op, ontdekt wat je talenten zijn en je doet iets voor een ander. Wil je uit je bubbel, kies dan iets in een sector waar je helemaal geen ervaring mee hebt.

___________________________________________________________

Tekst: Anne Wesseling, Fotografie: Hetty van Oijen

>

D&P op Metameer: talentontwikkeling, brede oriëntatie en de leerling centraal

De combinatie van het brede karakter van het vmbo-profiel Dienstverlening & Producten (D&P) met een sterke LOB-component, maakt het tot een aantrekkelijk profiel.

 

Hoe lukt het scholen om LOB als rode draad in hun programma te integreren? Een kijkje in de keuken van Metameer, een Jenaplan D&P-school in Boxmeer.

De uitgangspunten van deze school zijn talentonwikkeling, brede oriëntatie en het centraal plaatsen van de leerling. Presentaties, kringgesprekken waarin ervaringen worden gedeeld en het profiel D&P past daar goed bij. Decaan en docent Henk Pouwels en vakgroepvoorzitter Angelique Aarts vertellen over de brede oriëntatiemogelijkheden binnen het profielvak D&P. Het gaat hierbij om ontdekken wat wel en wat niet bij een leerling past.

 

LOB zat altijd al in het DNA en de visie van de school, met de mentoren als spil. Vanuit de ‘luxe’ situatie dat alle mentoren ook D&P-docenten waren, was LOB een min of meer vanzelfsprekend onderdeel van het programma. Met de groei van de school zijn er ook niet D&P-docenten mentor geworden. Daardoor is de school steeds op zoek naar hoe de ervaringen op het gebied van LOB binnen de D&P-lessen ook bij die mentoren terechtkomt.

 

Het vmbo-profielvak Dienstverlening & Producten (D&P) is een breed sector overstijgend onderwijsprogramma. Binnen D&P staat de oriëntatie op uiteenlopende werkvelden met een geïntegreerde loopbaanbegeleiding centraal. Leerlingen doen ervaringen op binnen verschillende werkvelden en reflecteren hierop, waardoor zij zicht krijgen op eigen talenten en interesses. Het voordeel van het profielvak D&P is, dat leerlingen zich breed kunnen oriënteren waardoor zij eind klas vier van het vmbo, een weloverwogen keuze kunnen maken voor een vervolgopleiding. Meer weten? Kijk dan op www.platformdenp.nl

 

>

Een goed loopbaangesprek over je leefstijl op Rijn IJssel

Test je leefstijl!

Rijn IJssel wil bij het opleiden van studenten niet alleen investeren in persoonlijke en professionele ontwikkeling, maar ook in gezondheid en welzijn. Daarom ondersteunen zij hun studenten graag bij het ontwikkelen van een gezonde leefstijl. Uit diverse onderzoeken blijkt dat negatieve gevoelens en psychische klachten tijdens Corona, ook bij jongeren, sterk zijn toegenomen. Ook is aangetoond dat mensen in coronatijd minder hebben bewogen en in het algemeen zwaarder en minder gezond zijn geworden. Rijn IJssel wil studenten die dat nodig hebben, graag ondersteunen bij het verbeteren van hun fysieke en psychische gezondheid en geeft aandacht aan dit thema bij het voeren van loopbaangesprekken.

Een goede gespreksstarter voor het bespreekbaar maken van het thema gezonde leefstijl binnen een loopbaangesprek, is de test Testjeleefstijl.nl. Alle studenten bij Rijn IJssel kunnen deze test maken, maar deelname is vrijwillig. Op basis van de uitkomsten van de test én op basis van eventuele eerdere signalering, maken coaches en docenten deze uitkomsten bespreekbaar als onderdeel van het loopbaangesprek. Inzichten in de aandachtspunten op het gebied van leefstijl geven zowel studenten als loopbaancoaches en docenten aanknopingspunten bij het voeren van het loopbaangesprek. Studenten worden zich hierbij bewust het feit dat leefstijl van invloed is op hun loopbaan en de keuzes die ze hierin maken. Studenten worden op basis van het gevoerde gesprek aangezet tot het maken van een actieplan om hun leefstijl daadwerkelijk te verbeteren.

>

Doorstroomcijfers kunnen helpen om LOB op de kaart te zetten

Hoe kunnen we de aansluiting tussen havo en hbo verbeteren? De Hogeschool van Amsterdam (HvA) gebruikt de doorstroomcijfers om daarover met middelbare scholen in gesprek te gaan. Marieke Siebrecht (HvA) en Stéphanie Dockx (Hervormd Lyceum Zuid) vertellen over wat dat oplevert, onder meer voor LOB.

Hoe doen havoleerlingen het eigenlijk op het hbo? Hoeveel van hen halen hun propedeuse, hoeveel wisselen van opleiding, welk percentage zwaait af of stroomt door naar de universiteit? Hogescholen houden die doorstroomcijfers bij, maar vervolgens gebeurt er vaak niet zoveel mee richting vo-scholen.

Dat is jammer, vinden ze bij de Hogeschool van Amsterdam. Die cijfers kunnen juist een mooie aanleiding zijn om met de school in gesprek te gaan over hoe de aansluiting tussen havo en hbo verbeterd kan worden.

Dat is dus precies wat er sinds een aantal jaren gebeurt, vertelt Marieke Siebrecht, adviseur aansluiting vo-hbo aan de HvA. “In onze doorstroomrapportages geven we een overzicht van onder meer de instroom vanuit de school, hoeveel leerlingen hun propedeuse behalen en hoeveel leerlingen in het eerste jaar stoppen met de opleiding, met of zonder propedeuse. Die cijfers sturen we door naar ruim honderd toeleverende vo-scholen. Vervolgens selecteren we elk jaar vijftig scholen om over de cijfers in gesprek te gaan. Dat kunnen scholen zijn met een hoog aandeel in de instroom, scholen met een nieuwe decaan, of scholen waar we al even geen contact mee hebben gehad.”

Na een eerste gesprek met Marieke besprak Stéphanie Dockx, decaan havo-bovenbouw van het Hervormd Lyceum Zuid (HLZ), de doorstroomrapportage met haar schoolleiding.

Stéphanie, de meerderheid van jullie havo-leerlingen kiest voor een vervolgstudie op de HvA. Hoe waren de doorstroomcijfers?

“Niet goed. Toen ik de cijfers zag, schrok ik in eerste instantie: de uitval in het eerste jaar is vrij hoog, zeker in het vakgebied economie. Naar aanleiding van de gegevens ging ik in gesprek met mijn teamleider havo-bovenbouw. We vroegen ons af: waar ligt het aan? Is het de lesinhoud waardoor de aansluiting naar het hoger onderwijs niet optimaal blijkt? Ligt het aan de studievaardigheden van onze oud-leerlingen en kunnen ze bijvoorbeeld niet goed genoeg presenteren of reflecteren? Of ligt het aan de voorlichting en oriëntatie op een vervolgopleiding? Het was in elk geval genoeg aanleiding om samen nogmaals met Marieke in gesprek te gaan. Als school waren we benieuwd naar de oorzaak van die cijfers en vooral naar wat we eraan konden doen. Was het een combinatie van de drie genoemde factoren, of was er eentje die eruit sprong en waar we dus extra op moesten inzetten?”

Marieke: “Zo heel specifiek zijn de cijfers niet. We kijken vooral naar trends, en wat dat betreft kon ik Stéphanie eigenlijk meteen geruststellen: de uitvalcijfers van het HLZ zijn niet echt hoger dan gemiddeld op de HvA. Sterker nog, eigenlijk gaat het wel de goede kant op. Met uitval bedoelen we trouwens de studenten die bij ons in hun eerste jaar stoppen en zich daarna veelal opnieuw oriënteren op een opleiding. De meesten vinden het jaar daarna een beter passende studie. Ze hebben door hun eerste ervaring meer over zichzelf geleerd en weten beter wat bij hen past.”

Hoge uitvalcijfers op het hbo zijn dus niet per definitie alarmerend?

Marieke: “In de cijfers zitten veel nuances. Er zijn bijvoorbeeld studenten die na hun hbo-propedeuse doorstromen naar de universiteit. Daarbij: de opleidingen binnen het vakgebied economie zijn heel verschillend en juist de leerlingen met E&M profiel vinden het lastig daarin hun weg te vinden.”

Stéphanie: “Het is fijn om met Marieke van gedachten te wisselen, want ongeacht de cijfers vinden we het als school belangrijk om aan de aansluiting met het hbo te werken. We hebben om de paar maanden een gesprek met Marieke samen met de teamleider en leerjaarcoördinator havo bovenbouw.”

Marieke: “Daar gaat het uiteindelijk ook om: de doorstroomcijfers zijn voor ons ook vooral een aanleiding om met scholen in gesprek te gaan over hoe we de aansluiting kunnen verbeteren. Daarbij gaat het om drie dingen: om kennen, kunnen en kiezen. Kennen gaat over de vakinhoud, kunnen over hbo-vaardigheden en kiezen over de loopbaanoriëntatie.”

Leren kiezen is binnen LOB een belangrijk thema.

Stéphanie, hoe begeleiden jullie leerlingen daarbij? “Het begint al in de brugklas. Leerlingen maken veel keuzes, maar ze maken ze niet bewust. Dus dat is de eerste stap: ze daarvan bewust te maken. Waarom koos je voor deze school? Welk profiel kies je en waarom? Waarom kies je voor Spaans en niet voor Frans? In kleine stapjes worden de keuzes steeds belangrijker. We willen als school de komende tijd meer inzetten op die doorlopende leerlijn omdat we er het belang van inzien.

Het valt me op dat veel leerlingen bang zijn om keuzes te maken. Sinds de drempelloze doorstroom zijn er ook meer leerlingen die naar het vwo willen doorstromen en natuurlijk moedigen we dat aan. Maar soms is het ook zo dat ze nog niet weten wat ze willen en hun keuze voor een vervolgopleiding willen uitstellen. Vervolgens is de gedachte af en toe dat je na het vwo per se naar de universiteit moet ‘anders is het zonde’.”

Hoe haal je iets van die keuzestress weg?

Stéphanie: “Onder meer door uit te leggen dat een keuze meestal niet allesbepalend is en dat er meerdere wegen naar Rome leiden. Dat vergeten leerlingen en ouders soms. Als leerlingen bijvoorbeeld een profiel hebben gekozen waardoor ze uiteindelijk een vak missen dat ze later toch nodig blijken te hebben voor een opleiding die ze willen gaan volgen, kunnen ze daarvoor alsnog een certificaat behalen.”

Marieke: “Kiezen ís ook lastig. Je wordt er al snel onzeker van, er is zoveel keuze. Jongeren zien vaak wel de mogelijkheden, maar vinden het lastig om die aan zichzelf te koppelen. Ze kiezen er dan voor om zoveel mogelijk opties open te houden. Maar dat hóeft niet. Als je leert welke aspecten voor jou van belang zijn, ben je minder bang om keuzes te maken. Het gaat erom dat jongeren leren autonome keuzes te maken. Wat past bij jóu? Kunnen kiezen is een levensvaardigheid.”

Leiden jullie gesprekken ook tot meer samenwerking?

Stéphanie: “Ja, bijvoorbeeld bij de activiteit ‘Student in de klas’, dan vertellen studenten over hun ervaringen bij de overstap naar de HvA. We gebruiken ook een flow chart, een invulschema voor leerlingen. Daarbij vragen we hen expliciet of ze al weten wat ze willen gaan studeren, en kunnen ze kiezen uit ‘Ik heb nog geen idee’, ‘Ik twijfel’ of ‘Ik weet zeker wat ik wil studeren’. Met de leerlingen die het helemaal nog niet weten, wil ik een studiekeuzeworkshop doen.

Marieke bood aan om daarbij te helpen.” Marieke: “Wij hebben een ‘Hoe kies ik’-workshop ontwikkeld die daar goed bij aansluit. Daarin komt ook aan de orde wat er allemaal van invloed is op een keuze – alleen al zien dát het ingewikkeld is, helpt leerlingen om weer uit te ademen. Ik ben op mijn beurt trouwens heel benieuwd naar die flow chart en hoe Stéphanie daarmee werkt. Wij ontwikkelen naar aanleiding van de gesprekken met scholen soms ook nieuwe activiteiten en we verzamelen en ontwikkelen tools voor hbo-vaardigheden die we op onze website aanbieden.”

Marieke, binnen de faculteit Business en Economie is de uitval ook hoog omdat studenten vooraf geen duidelijk beeld hebben gekregen van de verschillen tussen de opleidingen.

Is dat reden om de voorlichting aan te passen? “Ja, bijvoorbeeld door minder vast te houden aan de voorlichting per studierichting. Het afgelopen studiejaar is door de faculteit Business en Economie een faculteitsbrede voorlichting ontwikkeld aan de hand van een casus over een sneaker. Dit sluit goed aan op de belevingswereld van aankomende studenten. Je kunt daar commercieel naar kijken: hoe zet ik die sneaker in de markt, aan wie kan ik hem verkopen? Je kunt kijken naar de financiële cijfers: wat moet je inkopen en hoe financier je dat? Je kunt het ook bekijken vanuit de logistiek, of vanuit HRM: hoe zorg je dat er goed voor de medewerkers van het bedrijf wordt gezorgd? Door het bedrijf op die manier van verschillende kanten te belichten, ontdekken leerlingen welke kant zíj interessant vinden en hoe ze dat kunnen koppelen aan, bijvoorbeeld, een opleiding Commerciële Economie of Finance & Control.”

Stéphanie, op het HLZ koppelen jullie LOB expliciet aan het profielwerkstuk. Daarbij gaat het ook om hbo-vaardigheden en studiekeuze. Hoe hebben jullie dat opgezet?

“We vinden het vooral belangrijk om onze havoleerlingen te stimuleren zich goed te oriënteren op vervolgstudies. We hebben het profielwerkstuk daarom gekoppeld aan voorlichtingsactiviteiten en stages [zie kader]. Voor elk onderdeel kunnen leerlingen punten verdienen. Al die LOB-activiteiten tellen dus mee voor het profielwerkstuk. Idealiter vormen de LOB-activiteiten dan een inspiratiebron voor een mooi profielwerkstuk en vice versa. De hoofdvraag voor je profielwerkstuk halen uit een interview met de baas van je stageplek, is natuurlijk prachtig.

Daarnaast vinden we het belangrijk om de samenhang te laten zien met de hbo-vaardigheden die leerlingen straks nodig hebben, zoals presenteren en reflecteren. Leerlingen zien die vaardigheden vaak als losstaand. Bij het PWS merken ze dat de trucjes die ze bij Engels leren om te presenteren, ook kunnen gebruiken bij de presentatie van hun profielwerkstuk. Zo worden ze zich hopelijk bewust van de samenhang. LOB helpt daarbij.”

Hoe kun je LOB nog meer inzetten om de aansluiting met het hbo te verbeteren?

Stéphanie: “Het zou mooi zijn als LOB meer een onderdeel kan zijn van elk schoolvak. Docenten zijn er nu ook al mee bezig, maar dat gebeurt vaak nog onbewust. Wanneer docenten bijvoorbeeld tijdens een les vertellen wat de leerlingen later kunnen doen met hun vak, zouden ze dat ook aan LOB kunnen koppelen: ’Als je dit interessant vindt, is misschien deze opleiding iets voor jou.’ Zo’n kort uitstapje tijdens de les geeft context.”

Marieke: “Dat is een belangrijk advies aan docenten: benoem het! Haal leerlingen even uit de lesstof en laat zien: zó kun je dit gebruiken, dít kun je er in de toekomst mee. Zo kun je leerlingen echt helpen.”

Stéphanie: “We kunnen wellicht docenten er ook meer bewust van maken hoe ze binnen het vakonderwijs al zouden kunnen aansluiten op het vervolgonderwijs. Ook op het gebied van hbo-vaardigheden. De HvA denkt hierin mee. Dat vind ik trouwens ook echt een pluspunt aan onze gesprekken: ze zijn een startpunt voor samenwerking in de toekomst. Marieke en ik hebben nu in ieder geval korte lijnen, we weten elkaar te vinden.”

Tot slot, wat zijn jullie adviezen voor vo-scholen?

Stéphanie: “Zoek actief contact met de hogescholen waar je leerlingen naar toe gaan. Het loont om je netwerk uit te bouwen en je houdt er goede contacten aan over. Het belangrijkste is om LOB bij de schoolleiding op de kaart te krijgen. Als je de schoolleiding mee hebt, kan er meer. Bij ons op school wordt LOB en de aansluiting met het vervolgonderwijs sterk gestimuleerd vanuit de schoolleiding, maar ik hoor vaak dat dat op andere scholen niet vanzelfsprekend is.”

Marieke: “Voor die gesprekken kunnen cijfers cruciaal zijn. Ga dus achter die doorstroomcijfers aan. Want let op, wij versturen onze cijfers voornamelijk naar de schooldecanen. Schoolleiders krijgen daarnaast de doorstroomcijfers van álle leerlingen vanuit het NCO, het Nationaal Cohortonderzoek Onderwijs. Een gesprek hierover tussen schooldecaan en management wordt niet altijd gevoerd. Vraag die cijfers dus op, want het kan je helpen om een gesprek over LOB te voeren. De cijfers leveren vragen op. Stél die. Dan ga je als vo-school ook merken: je bent maar een stukje in de leerloop-baan van de leerling. Ook wij zijn, als hbo, een stukje. Het is fijn als die losse stukjes op elkaar aansluiten, zodat daar een leerlijn in zit.”t en de leerlingen van havo 4 een meeloopstage. In het ideale geval hangt die samen met het onderwerp van hun profielwerkstuk (maar dat is geen must). 

 

LOB en het profielwerkstuk

Op het Hervormd Lyceum Zuid is het profielwerkstuk in havo 4 gekoppeld aan LOB. Dat gebeurt in vier stappen.

1.  In november en december bezoeken de leerlingen verplicht minimaal één open dag. Het driehoeks-gesprek met ouders, mentor en leerling begint daarna met een korte reflectie op die LOB-activiteit. Daarbij presenteren de leerlingen aan hun ouders en mentor wat ze hebben gedaan en wat dat hen heeft gebracht (of níet heeft gebracht, ook dat is waardevolle informatie).

2. In februari bezoeken de leerlingen een regionale voorlichtingsavond. Ook dit is een verplicht onder-deel. Dit bezoek wordt voorbereid in de mentorlessen en na afloop reflecteren de leerlingen op hun ervaringen: wat hadden ze eraan en wat zijn hun vervolgstappen? In de mentorles vertellen ze aan hun medeleerlingen welke voorlichtingen en open dagen ze hebben bijgewoond, en waarom een studie wel of niet bij hen past. 

3. In maart organiseert het HLZ een PWS-startweek. Die week begint met PWS-presentaties van havo 5-leerlingen, zodat de leerlingen van havo 4 een idee krijgen van wat er verwacht wordt. Zelf zetten ze in die week de eerste stappen: ‘Waar liggen mijn interesses en hoe koppel ik die aan een hoofdvraag voor mijn PWS?’ 

4.  Tot slot lopen de leerlingen van havo 4 een meeloopstage. In het ideale geval hangt die samen met het onderwerp van hun profielwerkstuk (maar dat is geen must).

 

 

Informatie

Informatie Op de website van de Hogeschool van Amsterdam is veel informatie en materiaal beschikbaar voor decanen en mentoren, niet alleen over hbo-opleidingen maar ook over hbo-vaardigheden. Ook zijn er instrumenten en materialen beschikbaar die scholen kunnen inzetten bij de keuzebegeleiding en het ontwikkelen van hbo-vaardigheden. www.hva.nl/scholen  

Tekst: Anne Wesseling Fotografie: Hetty van Oijen

>

LOB op het Grafisch Lyceum Rotterdam

Wees creatief en kies een vorm die past bij je school en je studenten

Creatief, innovatief en eigenwijs. Dat is hoe het Grafisch Lyceum Rotterdam zichzelf omschrijft. En ja, dat heeft ook invloed op de aanpak van LOB. Sectordirecteur Ron van As en bestuurder Rianne van der Meij vertellen waarom ze kozen voor de term ‘profiel’ in plaats van ‘LOB’, en waarom opleidingen en docenten ruimte moeten krijgen om het traject op eigen wijze in te vullen. “Voor studenten Audiovisueel is een filmpje veel logischer dan een schriftelijk verslag.”

Waar gebeurd: in het trappenhuis van het Grafisch Lyceum Rotterdam stond een studente te huilen, want ze moest een stageadres bellen en had geen idee wat ze moest zeggen. Een klasgenoot sprak haar moed in: ‘Je moet gewoon zeggen waar je goed in bent!’ “Het is mooi hoe ze elkaar dan coachen”, zegt Rianne van der Meij, bestuurder van het Grafisch Lyceum Rotterdam (GLR). ‘Maar het is jammer dat ze niet al twee jaar eerder in de les hiermee bezig zijn geweest. Daar kunnen we in het onderwijs écht meer in doen.”

LOB was daarbij belangrijk, dat besef was er wel, een paar jaar geleden op het GLR (500 vmbo- en 3600 mbo-studenten). Maar hoe het vorm te geven in de praktijk? Met die vraag gingen Rianne van der Meij en sectordirecteur/projectleider Ron van As aan de slag.

Eerst door ‘in het land’ te informeren bij andere scholen en docentennetwerken naar voorbeelden, en toen dat niet veel opleverde (“Iedereen was ermee aan het stoeien”) door binnen de eigen school onderzoek te doen. Ron van As: “Er waren al veel LOB-activiteiten, maar er was geen samenhang. Diverse opleidingen hadden al LOB-methoden. Die hebben we naast elkaar gelegd en de gemeenschappelijke factor gezocht: waar vinden we elkaar? Wat is de rode draad?” Rianne van der Meij: “Vorig jaar waren er zoveel ideeën dat we zeiden: nú willen we het totale verhaal voor deze school formuleren in een visie en duidelijke kaders.” Die documenten liggen er nu. De visie berust op twee pijlers. Om te beginnen moeten álle studenten met LOB in aanraking komen – dus niet alleen de studenten met wie het tijdens de studie heel goed of juist minder gaat. In de tweede plaats moet het beleid niet dwingend worden. “We hebben veel opleidingen, op verschillende niveaus. Er moet binnen die opleidingen ruimte zijn om een eigen contextrijke invulling aan LOB te geven.”

Elke mbo-student gaat tijdens zijn of haar opleiding in elk geval twaalf ‘profielgesprekken’ voeren. Wat meteen opvalt: jullie kiezen voor het woord ‘profiel’ in plaats van ‘LOB’.

Ron: “Op het portal ‘Mijn GLR’ heet het ook ‘Mijn profiel’. Het zijn ‘profielgesprekken’ en we hebben het over een ‘profielcoach’. We kozen hiervoor omdat we het uit de categorie ‘vaag’ wilden halen, waar LOB voor veel docenten toch een beetje in zit. Voor studenten is het ook duidelijker. Het woord ‘profiel’ raakt meer aan zaken als je CV en je profiel op LinkedIn. We maken nu een onderscheid tussen de ‘warme’ en de ‘koude’ kant. De warme kant zit in het mentoraat; de mentor is sociaal-emotioneel betrokken. De profielcoach zit aan de koude kant en heeft een meer zakelijke rol.

Die verschillende rollen willen we eerst duidelijk hebben. Die zachte kant, het zorgen, dat doen we al heel goed. Als er problemen zijn, zíjn we er voor onze studenten. Maar LOB gaat over bewustwording, dat is iets anders. Bij de eerste evaluatie van de profielgesprekken zei een docent: ‘Ik begon al meteen met de verkeerde vraag. ‘Hoe voel je je?’ Maar dat is een vraag voor de mentor, niet voor de profielcoach’.”

Hoe gaat het traject de komende tijd vorm krijgen?

Ron: “We hebben om te beginnen een vakgroep ingesteld met uit elk docententeam een vertegenwoordiging. Dat zijn de ambassadeurs, die echt het belang hiervan inzien en meegaan in het idee dat onderwijs meer is dan alleen opleiden, dat het ook gaat om persoonsvorming. Die early adopters gaan we omarmen. De visie en de kaders helpen al enorm, de vakgroepen hebben nu houvast als het gaat om de koers. De profielcoaches krijgen handvatten voor een goed profielgesprek. Dat zijn we nu aan het optuigen. Maar in de formatie moet er ook rekening mee gehouden worden, en er moeten uren voor beschikbaar zijn. Dat worden onze aandachtspunten voor de komende tijd. Het uiteindelijke doel is om LOB te integreren in het beroepsonderwijs. Maar dan moeten alle docenten daarin mee willen, en de doelstelling met het belang van LOB moet voor iedereen duidelijk zijn, zo ver zijn we nu nog niet. Daarom hebben we het voorlopig naast de beroepsvakken gezet, als aparte leerlijn in een eigen traject.”

Jullie laten ruimte voor individuele invulling bij de studies. Heb je een voorbeeld van hoe dat eruit kan zien?

Ron: “Denk aan opdrachten die qua vorm passen bij onze studenten. Onze studenten zijn geen schrijvers, een filmpje maken ligt meer voor de hand dan een geschreven verslag. Bij Audiovisuele Media maken studenten bijvoorbeeld een visuele learning map. Een vraag daarbij is: ‘Wat heeft gezorgd dat je enthousiast werd voor deze opleiding? Was er bijvoorbeeld een filmpje of een beeld dat voor jou de doorslag gaf? Sluit dat inderdaad aan bij deze opleiding?’ Dan maak je iets concreet van wat de studenten echt zoeken in de opleiding. ‘Wat wil je later worden?’ is wat dat betreft een veel te brede vraag.”

Denk je dat studenten door de profielgesprekken minder gaan switchen tussen opleidingen?

Rianne: “Het zal ertoe bijdragen dat ze zich sneller bewust worden van wat de opleiding van ze vraagt en of een beroep echt bij ze past. Het kan ook eerder evident maken dat ze bij een opleiding niet goed zitten. Ik ben niet benauwd dat er veel studenten verdwijnen. Ik denk wel dat we bewustere studenten krijgen, en dat ze er bijvoorbeeld niet pas tijdens hun stage achterkomen dat dit niet hun studie is.”

Ron: “Veertig procent van de studenten gaat overigens na de studie al iets anders doen.” Rianne: “Als je dat bewust doet, is daar niets mis mee. Je hebt nog steeds een mbo-diploma, je hebt veel geleerd over jezelf. Je bent een wijzer mens, op je twintigste.” Ron: “De profielgesprekken helpen ook bij die persoonsvorming. Het gaat ook over hoe je omgaat met boosheid en stress, en over vragen als ‘Hoe ben ik als medewerker? Hoe word ik een prettig mens om mee te werken – ook voor mezelf?’ Het is bijna ‘leren leven’.”

Je zei net al: onderwijs gaat over méér dan alleen opleiden, het gaat ook over persoonsvorming. In hoeverre is dat een taak van het onderwijs?

Rianne: “Het onderwijs draait volgens mij om drie dingen: het leren van een beroep, opgroeien als mens én het vinden van je plek in de samenleving. Het gaat erom dat we mooie volwassenen afleveren en ik zie mezelf daarbij ook als opvoeder. LOB is ook verbonden met burgerschap. Hoe sta je in de wereld, welke plek in de maatschappij past bij jou? Wil je bijvoorbeeld liever in vaste dienst, of ben je echt op je plek als ZZP’er? Dat zijn hele relevante vragen, zeker binnen de grafische sector.”

Ron: “Wat mij triggerde waren gesprekken met bedrijven over wat ze daar belangrijk vinden. Dat is altijd persoonsgebonden, het zit minder direct in kennis en vaardigheden. Bedrijven zoeken in de eerste plaats mensen met een open houding, die nieuwsgierig, enthousiast en betrokken zijn en zich willen ontwikkelen. Ze willen iemand die de mores en sores van het bedrijf aanvoelt. Ze beginnen nooit over computerprogramma’s waar studenten mee kunnen werken – maar in het onderwijs hebben we ons tot nu toe juist dáárop gericht. Op de machines, de techniek en de software. De rest moeten studenten dan maar zelf ontdekken.” Rianne: ‘Na een pilot zeiden studenten: ‘LOB, ik snapte eerst niet waar het om ging, maar het was zó waardevol, zulke gesprekken heb ik thuis niet eens!’”

Dan voldoet LOB wel aan een behoefte.

Rianne: “We gaan er te gemakkelijk van uit dat er thuis ondersteuning is, maar voor veel studenten is die er niet. Daar komt bij: het idee is altijd ‘Als je maar hard genoeg werkt, kun je álles bereiken’. Maar studenten staan van alle kanten onder druk, van ouders, vrienden, van zichzelf. Als iedereen iets anders vindt, zit je klem. Daarom is het zo belangrijk om te ontdekken wat echt bij jóu past.”

Ron: “Er wordt veel van jongeren gevraagd, zeker van de 16- tot 19-jarigen. Ze moeten zoveel keuzes maken. We gaan er gemakkelijk van uit dat ze hun weg wel vinden. We merken dat ze bijvoorbeeld moeite hebben om hun tijd in te delen, en om keuzes te maken over geld. Veel studenten zitten krap, ook dat geeft stress. We zien het in de toename van zorgvragen. Maar bij LOB gaat het ook gewoon om vaardigheden. Studenten zijn zo gewend om via beeldschermen te werken, dat het soms al een enorme barricade is als ze moeten opbellen naar een stageplek, en vertellen waar ze goed in zijn. Terwijl: ontdekken waar je goed in bent, en dat ook tegenover anderen durven erkennen, dat kun je gewoon oefenen. Bijvoorbeeld tijdens de profielgesprekken en in de les.”

Verandert door dit traject ook de taak van de docent?

Rianne: “Het vraagt meer van het docentschap. Eigenlijk komt er een heel vakgebied bij. Het vraagt dat je op de hoogte bent van wat de student tijdens de studie meemaakt, dat je kunt spiegelen op het onderwijstraject. Het gaat over timing: welke loopbaanvraag stel je in welke fase van de studie?” R

on: “Een belangrijk punt is wel dat hier in de werving van docenten nog geen aandacht voor is. We vragen van nieuwe docenten wel praktijkervaring, maar we vragen nog niet dat ze gemakkelijk contact maken met studenten.”

Rianne: “Terwijl, je beroep is ‘docent’, niet ‘cameraman’. Je zou trouwens verwachten dat LOB inmiddels op de lerarenopleiding ook aan bod komt, maar daar zit het niet in het curriculum. Dat vind ik een gemis. Studenten op lerarenopleidingen leren wel om oudergesprekken te voeren, en mentorgesprekken met studenten. Burgerschap en LOB horen daar ook bij. Ik zou er voor willen pleiten dat studenten op lerarenopleiding er ook mee in aanraking komen.”

Wat wordt de eerstvolgende stap?

Ron: ‘De LOB-ambassadeurs en de vakgroep moeten stevig staan en daarna gaan we het beleid verankeren in projecten voor volgend schooljaar. We gaan ons nu eerst richten op de communicatie. Er komt op school een campagne over het profielgedeelte, en we gaan het idee verspreiden binnen de studies, het team en het management. Ik denk aan het opnemen van een filmpje, van pakweg anderhalve minuut.”

Rianne: “Onze studenten zijn geen schrijvers, maar onze docenten zijn ook geen lezers. We kiezen bij de voorlichting in ieder geval een vorm die past bij onze school!”

LOB Tips van Rianne van der Meij: 

Maak gebruik van wat er al is en vertaal dat naar je school”

“Mijn rol als bestuurder is enthousiasmeren en faciliteren. Ik zie om me heen dat bestuurders LOB wel belangrijk vinden, maar niet zo urgent dat er heel actief op wordt gestuurd. Het helpt als het College van Bestuur het belang van LOB niet alleen uitdraagt maar er ook echt werk van maakt. Zorg om te beginnen voor een projectgroep die goede doorsnede is van je school, en maak samen een kader en een visie. Net als bij een vakgroep Nederlands moet er ook voor LOB een groep docenten zijn die de scholingen doet, ideeën uitwisselt en plannen maakt. Zorg ook voor ruimte in het programma, zodat docenten en teamleiders het kunnen vertalen naar de school en naar de opleiding. Maak vooral gebruik van wat er al is. Je hoeft het wiel niet uit te vinden. Maar je wilt het wel vertalen naar je school en naar je opleiding.”

 

LOB Tips van Ron van As: 

Begin met een LOB-scan”

““Haal LOB uit de ‘mistige’ hoek, maak het concreet en laat het gaan over wat voor studenten op dát moment gaande is. Profielcoaches moeten goed op de hoogte zijn van opdrachten en de context van de studie. Sluit in de gesprekken bijvoorbeeld ook aan bij de stage. Betrek de stagebegeleiders erbij, die voeren die gesprekken vaak al. Verder: wees creatief in de vorm die je aan LOB geeft. Kijk naar je studenten en laat ruimte voor een eigen invulling. Laat ze liever geen ellenlange verslagen maken, het is al heel wat als ze kunnen reflecteren. Is er op school nog geen LOB-beleid, begin dan met een LOB-scan, die maakt snel duidelijk waar de aandachtspunten liggen.””

Tekst: Anne Wesseling, Fotografie: Hetty van Oijen

>

Durf hoge verwachtingen te hebben van een leerling

Louise Elffers over LOB en kansengelijkheid in het onderwijs

Docenten adviseren aan het eind van groep 8 vaak te voorzichtig. Met goede bedoelingen, ze willen leerlingen behoeden voor een faalervaring. Maar juist leerlingen met een achterstand hebben baat bij hoge verwachtingen, betoogt Louise Elffers, directeur van het Kenniscentrum Ongelijkheid.

Ze maakt het regelmatig mee, als ze ergens spreekt over kansengelijkheid in het onderwijs: dat een leraar of schooldirecteur zegt: “Die cijfers over onderadvisering zullen wel kloppen, maar wij geloven op onze school heel erg in kansengelijkheid en wíj maken altijd een zorgvuldige afweging.’ Dat er goede bedoelingen zijn, gelooft ze graag; niemand zit met valse bedoelingen leerlingen tegen te houden. ‘Maar goede bedoelingen zijn niet genoeg’, zegt Louise Elffers, directeur van het Kenniscentrum Ongelijkheid. ‘Het punt is: juist als je heel erg gelooft dat je bezig bent met gelijke kansen, doe je onbewust soms juist het tegenovergestelde. Bijvoorbeeld doordat je te beschermend bent of je verwachtingen naar beneden bijstelt, en daarmee bepaalde leerlingen onbedoeld tegenhoudt.’

Het pijnlijke gevolg: juist op scholen met kinderen van minder of niet in Nederland geschoolde ouders, komt vaker onderadvisering voor.

Wat is daaraan te doen? En hoe kan LOB helpen om kansengelijkheid in het onderwijs te bevorderen?

 

Er zijn, is je stelling, in het onderwijs mechanismen die zorgen voor kansenongelijkheid. Klopt het dat dat ook met name zit in de overstap van basisonderwijs naar de middelbare school?

‘Niet alleen daar, maar het is wel een brandpunt van ongelijkheid. Daar gaan schoolloopbanen verder uit elkaar lopen naar sociale achtergrond. Kinderen gaan in Nederland relatief laat naar school en we selecteren ze vroeg, dus hebben ze maar een paar jaar de tijd om zich aan de hand van het onderwijs te ontwikkelen. Dat is relatief kort, vooral voor leerlingen die meer van de school afhankelijk zijn voor de ontwikkeling van hun leerpotentieel, omdat ze van huis uit niet zoveel meekrijgen als andere kinderen. Daar zit dus al een verschil in kansen.

Maar we zien daarnaast dat leerlingen die in groep 8 op gelijk niveau presteren, tóch ongelijk geselecteerd worden voor het vervolgonderwijs. Als de ene leerling anderstalige ouders heeft, is de neiging bijvoorbeeld om wat voorzichter te adviseren. Leraren zitten echt niet bewust te discrimineren, het gebeurt met de beste bedoelingen. Maar als je een kind op basis van zijn achtergrond vooral ziet als een kwetsbare leerling, worden we snel te voorzichtig: “Jij presteert weliswaar op vwo-niveau, maar ik zie jou toch niet zo erg op dat gymnasium. Doe maar niet.” Door corona kwamen die ongelijkheden nog scherper in beeld. Leerlingen die te maken kregen met onderadvisering, hadden niet de mogelijkheid om aan de hand van de eindtoets alsnog een hoger advies te krijgen. We zien dat er lager is geadviseerd in het jaar dat er geen eindtoets is gegeven en dat de sociale ongelijkheid in de adviezen weer toenam. Dat liet weer zien: hoe minder gestandaardiseerde toetsen, hoe meer die ongelijkheid erin komt. Vandaar mijn pleidooi: pin leerlingen alsjeblieft niet te vroeg vast op een niveau, maar zorg juist dat ze in het voortgezet onderwijs ruimte hebben om alsnog te groeien en te laten zien dat ze misschien meer in hun mars hebben.’

 

Jouw oplossing is om later te selecteren.

‘Ja, maar niet om later te differentiëren, dat is een belangrijke nuance. Ik zeg niet dat alle leerlingen op de middelbare school drie jaar lang hetzelfde onderwijs moeten krijgen. Dat is vaak de eerste paniek: “Maar kinderen die goed kunnen leren worden daarmee tegengehouden!” Nee. Het gaat erom dat de definitieve selectie wordt uitgesteld.

Leerlingen die zich in groep 7 en 8 al dood vervelen op de basisschool, kunnen prima op een hoger niveau instromen, en op het hoogste niveau wiskunde volgen, bijvoorbeeld. Net zo krijgen leerlingen die veel extra begeleiding nodig hebben, ook op hún eigen niveau les. Waar het om gaat is dat er binnen de school ruimte is voor leerlingen om dat instroomniveau te ontstijgen of juist een stapje terug te doen Er zit tussen leerlingen op de verschillende niveaus een veel grotere overlap in vaardigheidsniveau dan vaak gedacht. Zeker voor leerlingen voor wie het niveau zich nog niet volledig heeft uitgekristalliseerd, is het gunstig als ze de ruimte krijgen om een hoger niveau te proberen als het lekker gaat, of juist een stapje terug te doen als dat hogere niveau toch te pittig blijkt. Zonder dat dat betekent dat een leerling van school af moet, of dat het negatieve consequenties heeft voor een school als het gaat om de rendementsberekening. Die flexibiliteit zit leerlingen voor wie het wél al heel duidelijk is op welk niveau ze functioneren niet in de weg.

Ik denk dat zo’n brede scholengemeenschap bovendien voor leerlingen op alle niveaus een interessant aanbod kan geven, omdat je kunt verbreden, verdiepen, versnellen, vertragen, en ook je breder kunt oriënteren. Op het gymnasium krijg je nooit de kans om een keer met je handen te werken, of om te ontdekken dat meubelmaker iets voor je kan zijn. Waarom eigenlijk niet? En misschien zijn er ook wel havisten die het leuk vinden om Grieks en Latijn te leren.’

Welke rol zou LOB spelen, als je het onderwijs op deze manier organiseert?

‘LOB is daarbij de centrale motor. Om te beginnen omdat er meer overstapmomenten zijn, en ook meer verbredings-, verdiepings- en versnellingsmogelijkheden, zodat je eigenlijk continu met zo’n leerling in gesprek bent over hoe het gaat: “Waar wil je uiteindelijk naar toe, waar sta je nu, wat zou je nodig hebben om daarnaartoe te gaan, wat is er nu mogelijk?” En bij elke stap samen te evalueren: “Hoe ging het?”

De tweede reden is dat, zodra je leerlingen meer ruimte geeft om keuzes te maken, het extra belangrijk is dat ze weten wat de consequenties van bepaalde keuzes zijn voor hun vervolgmogelijkheden. Leerlingen moeten kunnen reflecteren op hun loopbaan en weten wat er in het onderwijs te koop is, om goede afwegingen te maken over wat hun volgende stap wordt. Daarbij speelt LOB een belangrijke rol.

Zodra het over ambities van leerlingen gaat, wordt er vaak grappend gedaan. “Oh ja, ze willen allemaal arts en advocaat worden”. Maar als je twaalf bent, wat weet je dan over wat er allemaal te koop is? Als je weinig kennis hebt van het systeem, zijn arts en advocaat de enige beroepen die je kent.’

 

Hoe zou je daar als LOB-coach op in kunnen spelen?

‘Die wens om arts of advocaat te worden, kan juist een prima basis zijn voor een loopbaangesprek: “Oké je zit nu op vmbo-kader en je hebt medische interesse, wat zou voor jou een volgende stap kunnen zijn?”

Ik begeleidde leerlingen in een brugklas vmbo/havo. Die kinderen stonden vaak onder een enorme druk dat ze door moesten stromen naar de havo. Hun ouders hadden zelf geen onderwijs in Nederland gevolgd en wisten maar één ding: vermijd het vmbo.

Die kinderen wilden allemaal iets medisch worden, en kenden daarvoor uitsluitend de route via de universiteit. Die leerlingen waren zó blij als ik vertelde: “Weet je dat je na het vmbo bijvoorbeeld ook een mbo-opleiding voor operatiekamer-assistent kan doen? En dat je dus nog steeds in een ziekenhuis kan gaan werken als je nu niet door mag naar de havo? En vanuit het mbo kun je verder naar hbo, of zelfs door naar de universiteit…”

Het gaat er niet om of ze dat uiteindelijk gaan doen, maar dat ze weten dat het kán. Het gaat om horizonverbreding: zorgen dat leerlingen weten wat er te koop is en daar hun eigen plek in kunnen vinden.’

 

Nog even terug naar de huidige kansenongelijkheid. Hoe erg is het eigenlijk als leerlingen een voorzichtig advies krijgen?

‘Ik doe onderzoek naar studenten die aan het eind van groep 8 een laag advies kregen en uiteindelijk van het vmbo via het mbo naar het hbo zijn gegaan. Die zeggen “Ik heb me acht jaar lang dood verveeld op school.” Die leerlingen raken gedemotiveerd en gaan steeds minder hard werken, omdat ze denken “Wat zit ik hier nou helemaal te doen?”. Die hebben steeds het gevoel “Ik kan meer en ik wil meer, en het wordt niet gezíen”.

Het schooladvies is steeds bepalender geworden voor het verdere verloop van de schoolloopbaan. Dit gaat over de kansen van leerlingen. Ik zie de cijfers over onderadvisering, en ik schrik me elke keer een hoedje. We doen het gewoon echt niet goed bij de overgang naar het voortgezet onderwijs: een deel van de kansenongelijkheid in het onderwijs wordt daar gecreëerd.’

 

Waar schrik je het meest van?

‘Van de ontkenning. Dat leraren zeggen: “Bij ons gebeurt dat niet”. Want we zien het elke keer in de cijfers: het gebeurt overal en juist vaker op scholen die zich met hart en ziel inzetten voor kansengelijkheid. Je ziet daar leraren met een enorm hart voor hun leerlingen, en tegelijkertijd de neiging om de verwachtingen van hun leerlingen naar beneden bij te stellen en dus lager te adviseren dan gelijkpresterende leerlingen op andere scholen.’

 

Heel concreet: wat kun je als docent doen, als je die voorzichtigheid herkent?

‘‘Wees jezelf er echt van bewust dat we allemaal geneigd zijn in stereotypen te denken. Het willen voorkomen dat er teveel geëist wordt van leerlingen, ze beschermen tegen mogelijk falen: het gebeurt écht met goede bedoelingen. Maar er zit ook paternalisme in. Leraren zeggen dan “Ik kan al heel snel zien of het wat gaat worden met die leerling”. Dat geloof ik graag. Maar geef die leerling altijd de ruimte om jouw verwachting te ontstijgen.

Blijf ook altijd checken of je echt het individuele kind nog ziet, of dat je onbewust afgaat op een beeld over een groep. Op het moment dat je denkt “Ik zal maar niet teveel van deze leerling vragen, want deze ouders kunnen hem misschien niet altijd goed ondersteunen”, zou je dat beeld eigenlijk moeten omdraaien: kennelijk presteert die leerling ondanks die mogelijk beperkte ondersteuning op dit niveau, dus dat zegt juist veel over wat dit kind in z’n mars heeft. Durf hoge verwachtingen te hebben, niet alleen in groep 8, maar bijvoorbeeld ook als een leerling na de TL naar de havo wil. Laat dat risicomijdende los. Zeg liever “Laat het maar zien! Je krijgt van ons de kans en we stimuleren je om het te proberen”.

Die uitnodigende houding zie ik nog te weinig en dat is jammer. Want wat is nou erger: de leerling een kans geven met het risico dat hij het niet redt, of een leerling tegenhouden het te proberen? Natuurlijk, afstroom is vervelend, zeker wanneer dat betekent dat een leerling van school af moet. Juist daarom ben ik zo’n voorstander van brede schoolgemeenschap. Maar ook als je het uiteindelijk niet redt, heb je het tenminste wél mogen proberen. De massale onderbenutting van potentieel, met name onder bepaalde groepen leerlingen, is minstens zo frustrerend. En daar kunnen we echt iets aan doen.’

Meer informatie: 

Het volgende boek van Louise Elffers, over kansenongelijkheid in het onderwijs, verschijnt bij AUP/Walburg Pers.

Tekst: Anne Wesseling, Fotografie: Hetty van Oijen

>

Het Toptraject

Doorgaand leertraject voor het creëren van kansen

Het Toptraject is een zogenaamde ketengerichte aanpak die zich richt op vmbo-leerlingen die een succesvolle vmbo-mbo-hbo route willen en kunnen volgen.

In het Toptraject werken twaalf vmbo scholen in de regio Twente, het ROC van Twente en Saxion samen aan het realiseren van deze route. Het Toptraject is een doorgaand leertraject (vmbo-mbo-hbo) voor ambitieuze en praktisch ingestelde vmbo’ers die via het mbo een hbo-diploma willen halen. De centrale focus van het Toptraject is het creëren van kansen voor individuele leerlingen.

>

Pitstop MBO: een tussenjaar voor je persoonlijke ontwikkeling

Als je een duidelijk plan hebt voor je leven, is de studiekeuze een inkopper. Dat is de gedachte achter Pitstop MBO, een eenjarig programma speciaal voor leerlingen die hun vmbo-diploma hebben, maar nog geen keuze kunnen maken voor een vervolgopleiding. Het belangrijkste vak: IK-ologie.

De oefening uit het programma Pitstop MBO waar leerlingen het meeste van leren?
Lastig kiezen, maar Daniëlle Meijer en René Hendrikx kiezen voor ‘levend Mastermind’, een spel waarbij de studenten in groepen tegen elkaar strijden en onder tijdsdruk lastige opdrachten moeten maken terwijl er knetterharde heavymetalmuziek opstaat. Doel: aan den lijve ervaren wat stress met je doet. ‘Dan zie je hoe verschillend studenten op stress reageren’, legt René Hendrikx uit. ‘Sommigen worden bloedfanatiek, compleet met schreeuwen tegen de andere groep, anderen staan perplex te kijken – ‘Wat gebéurt hier?’ – en nog weer anderen trekken zich terug en verlaten hun groepje.’ ’Een betere illustratie kun je je niet indenken van hoe mensen onder druk terugvallen op het ‘reptielenbrein’, de oerinstincten vluchten, vechten of bevriezen’, vult Daniëlle Meijer aan. ’Vervolgens leggen wij ze uit: als jij dus straks met iemand samenwerkt en diegene staat onder druk, snáp je dat mensen op een van die drie manieren gaan reageren. Omdat ze het echt hebben ervaren, vergeten ze het nooit meer.’

Daniëlle Meijer en René Hendrikx zijn docenten van Pitstop MBO, een programma van een jaar dat de afgelopen twee jaar als pilot draaide bij Gilde Opleidingen in Roermond. Pitstop MBO werd speciaal ontwikkeld voor leerlingen die hun vmbo-diploma hebben, maar niet weten welke vervolgopleiding ze willen kiezen. Tijdens hun Pitstop-tussenjaar volgen ze vijf dagen per week in de ochtend generieke vakken (Nederlands, Engels, sport, keuzedelen) en werken ze in de middag aan hun persoonlijke ontwikkeling, afgewisseld met workshops en bezoeken aan bedrijven. Belangrijke vakken in het middagprogramma zijn ‘IK-ologie’, ‘WIJ – de psychologie van het gunnen’ en ‘Verbaal meesterschap’. Deze vakken zijn gebaseerd op het gedachtengoed van Remco Claassen, management-trainer op het gebied van persoonlijk leiderschap en communicatie.

 

Wat was de aanleiding om Pitstop MBO te ontwikkelen?

René: ‘Daniëlle en ik waren allebei docent binnen de sector Economie van Gilde Opleidingen, en we zagen vaak dat studenten na een paar maanden al aangaven: “Deze opleiding gaat hem niet worden, want het is niet wat ik dacht”. Als ik vroeg wat ze dan wél wilden, zeiden negen van de tien studenten “Dat weet ik eigenlijk niet”. “Waar ben je goed in?” “Dat weet ik óók niet.” We vonden dat we er iets mee moesten doen.’

Daniëlle: ‘We hadden contact met Remco Claassen, die het idee van een ‘Pitstop’ rond persoonlijk leiderschap ontwikkelde. Hij kreeg tijdens trainingen vaak van managers de vraag waarom de stof die hij behandelt nog nooit in het onderwijs behandeld was. Wij hebben toen de materie van Remco Claassen vertaald naar een eenjarige opleiding voor het mbo.’ René: ‘Mick Wauthers was op dat moment directeur van de sector economie bij Gilde Opleidingen. Hij bood ons de mogelijkheid om tijdens een tweejarige pilot te onderzoeken hoe het programma zich in de praktijk zou bewijzen. In 2019 volgden vijftien studenten de eerste Pitstop MBO, dit studiejaar zijn er twee klassen van negentien studenten. Overigens geeft Remco zelf geen les op Pitstop, maar hij is natuurlijk wel eigenaar en geestelijk vader van het programma.’

 

Het belangrijkste vak is ‘IK-ologie’. Wat houdt dat precies in?

Daniëlle: ‘IK-ologie is een vak dat echt over ‘ik’ gaat, over de student zelf. Het gaat niet alleen over motieven en kwaliteiten, maar ook over inzicht: wat is mijn gebruiksaanwijzing en waarom functioneer ik zoals ik functioneer? Remco Claassen heeft in zijn Pitstop-programma de belangrijkste inzichten op het gebied van persoonlijk leiderschap samengebracht en gecombineerd in dit vak.’ René: 'IK-ologie bestaat uit drie delen. Eerst het ‘Ik’-verhaal: wie ben ik wat wil ik, wat zijn mijn passies en talenten, hoe zit ik zelf in elkaar? Dan het ‘Wij’-stuk: als je weet wat je stip op de horizon is, hoe kun je dan andere mensen in zetten om je doelen te bereiken? Het derde onderdeel is ‘Verbaal meesterschap’, waarbij de studenten onder meer leren om te spreken met impact, dus op zo’n manier dat mensen écht naar ze luisteren. Dat is lastig, maar we merken dat ze daar op sociaal gebied enorm veel aan hebben.’ Daniëlle: ‘Tijdens een dagdeel IK-ologie ligt de nadruk op doen, we werken zo min mogelijk met vragenlijstjes en geschreven opdrachten. De studenten gaan echt met elkaar aan de slag, ze krijgen inzichten doordat ze samen dingen ervaren.’

IK-ologie gaat dus verder dan LOB?

Daniëlle: ‘Het heeft wel veel raakvlakken, maar het is niet helemaal hetzelfde. Alle dingen die je bij LOB doet, zitten er bij ons wel in. ‘IK-ologie’ gaat over motieven- en kwaliteitenreflectie. ‘WIJ’ gaat erg over netwerken en over hoe je anderen in kunt zetten om je ambities waar te maken. De loopbaan- en werkexploratie zit in de stages en de bezoeken aan opleidingen en bedrijven. Maar bij IK-ologie krijgen de studenten daarnaast ook alle managementtools om de regie te pakken over hun eigen leven. We behandelen bijvoorbeeld ook de inzichten van Robert Cialdini, de ‘zeven gewoonten’ van Stephen Covey en het ‘begin met waarom’ van Simon Sinek. Dat is ook wat dit programma zo bijzonder maakt. Normaalgesproken moet je eerst een burn-out krijgen, of een zescijferig salaris verdienen om echt iets te leren over persoonlijk leiderschap. Wij leren de studenten dat nú al en daar hebben ze de rest van hun leven profijt van.’

 

In het eerste jaar hadden jullie 15 studenten en in tweede jaar meteen 38. Dat ging snel!

Daniëlle: ‘Het probleem van studenten die moeite hebben met hun studiekeuze is redelijk huge.’ René: ‘Dit was zonder reclame te maken. De angst van Gilde Opleidingen was: als je het meteen helemaal open gaat gooien, heb je straks acht klassen gevuld. Dan krijg je ook studenten die denken: “Ik ga daar een jaar zitten en lekker niks doen”.’ Daniëlle: ‘Zo werkt het niet, dat maken we van tevoren ook wel duidelijk. We voeren met alle studenten intake-gesprekken, met de ouders erbij. Daarin geven we aan dat er hier flinke eisen gesteld worden. Als studenten op zoek zijn naar een chilljaar, moeten ze niet bij ons komen. Het is hier iedere dag een feestje, maar wel een ‘hard werken’-feestje.’ René: ‘Het draait om persoonlijke groei, dus ze lopen ook tegen dingen aan die niet altijd prettig zijn en die ze wel moeten veranderen. Ze worden continu aangesproken op gedrag dat in onze ogen anders zou moeten. Altijd een weerwoord hebben, bijvoorbeeld. Er zijn studenten die altijd “Ja maar” zeggen, tegen ons of collega-studenten. We behandelen dan de theorie daarover en we spreken ze erop aan.’

Bij Pitstop moeten studenten dus best hard werken. Hoe zit het met de motivatie?

René: ‘Het belangrijkste is dat ze een plan maken voor hun leven. Als studenten dan ook nog een studierichting hebben gevonden die echt bij ze past, gaan ze echt ‘aan’. Een voorbeeld: Pitstop is bedoeld voor leerlingen van vmbo-kader en tl, maar we hadden vorig jaar twee jongens van basis die dit programma zó graag wilden volgen, dat we ze toch hebben toegelaten – het was niet voor niets een pilot. Een van die jongens besloot tijdens Pitstop dat hij de sportkant op wilde, een niveau 4-opleiding. Dat ging eigenlijk niet, maar hij mocht toch bij de opleiding op gesprek komen en dat ging zó goed dat hij werd toegelaten, op de capaciteitstest scoorde hij bovengemiddeld. Hij is tijdens Pitstop hard gaan werken aan rekenen en Nederlands. Hij heeft zijn richting bepaald, hij heeft z’n focus. Hij weet dat hij rekenen moet halen om die opleiding te volgen, dus hij werkt er keihard voor.’

 

Pitstop MBO is een tussenjaar, maar leerlingen volgen wel generieke vakken. Hoe is daarna de aansluiting bij vervolgopleidingen?

René: ‘Als studenten hard werken, mogen ze bij ons gewoon verder met de stof van de generieke vakken. Dat motiveert zo dat ze soms echt snel door de stof gaan. Ik denk dat over vier jaar de Pit-stop-studenten in veel gevallen kunnen instromen in het tweede jaar van een opleiding. Soms gebeurt dat nu al: een studente van vorig jaar had tijdens Pitstop rekenen en Nederlands al op het hoogste niveau afgerond, dus zij gaat nu de opleiding voor onderwijsassistente in 2,5 jaar doen, in plaats van in 3,5 jaar. Maar nog niet alle opleidingen zijn al zover. In dat geval starten studenten na Pitstop gewoon in het eerste jaar van de opleiding, en krijgen dan bijvoorbeeld in plaats van rekenen extra opdrachten. Tegen ouders en studenten zeggen we: “Hou er rekening mee dat je na Pitstop gewoon instroomt in het eerste jaar van je opleiding. Alles wat je inhaalt, is meegenomen”.

 

Hoe reageren ouders daarop? Het kost toch een extra jaar.

René: ‘We hebben nog geen ouder gehad die daar moeite mee had. Integendeel. Elke ouder zegt: “Geweldig! Laat ‘m maar lekker groeien, zich ontwikkelen en z’n richting bepalen, dan fluit-ie dadelijk door alles heen en heeft er z’n hele leven plezier van.” Ze zien tijdens Pitstop ook dat hun kind er sterker uit komt.

Dat zien wij hier ook voor onze ogen gebeuren. We hadden in het eerste jaar een student die op de middelbare school altijd spijbelde en problemen had, maar die door Pitstop echt z’n richting en z’n vervolgopleiding heeft gevonden. Hij vindt school nu leuk. Hij heeft nooit meer ruzie met zijn ouders, hij heeft een bijbaantje, een nieuwe vriendin… Hij is echt ‘aangegaan’. Nog een voorbeeld: we hadden een jongen in de Pitstop-groep die best moeite had met sociale vaardigheden, en zijn moeder vroeg me na een tijdje: “Wat heb je met mijn zoon gedaan? Hij begint te práten, over de opleiding en over wat-ie wil!” Dat soort verhalen, daar krijg je kippenvel van.’

 

Na dit jaar gaat Pitstop MBO een vaste richting worden op Gilde Opleidingen. Hoe gaat het verder en wat is jullie ambitie?

Daniëlle: ‘Uiteindelijk willen we met dit programma Nederland veroveren. Er zijn al veel scholen die belangstelling hebben. Als Remco Claassen ergens op een podium zijn verhaal heeft gedaan, stroomt meteen onze LinkedIn vol. Het gaat echt snel!’ René: ‘We willen om te beginnen in iedere provincie een of twee mbo’s vinden waar we Pitstop MBO kunnen opzetten, zodat studenten door heel Nederland dit tussenjaar kunnen doen. Er worden al gesprekken gevoerd om mensen op te gaan leiden in het gedachtengoed van Remco Claassen en IK-ologie. De docenten die Pitstop MBO mogen gaan geven, krijgen vervolgens een gedegen opleiding, deels van Remco en deels van ons, om de kwaliteit te waarborgen.’ Daniëlle: ‘Er is al een format voor hoe we het willen gaan inrichten. Als een school zegt: “We willen graag én we hebben docenten om op te leiden”, dan kan er vrij snel gestart worden.’ René: ‘Daarnaast is er belangstelling om een deel van het programma als keuzedeel op te nemen in het curriculum van het mbo, zodat ook studenten van andere opleidingen het kunnen volgen. Met een tal hbo- en vo-scholen scholen voeren we gesprekken om te kijken hoe we Pitstop zouden kunnen inpassen in die onderwijsvormen. Het vak IK-ologie betekent zoveel voor je persoonlijke ontwikkeling en voor hoe je levensdoelen gaat bereiken. We gunnen het iedere student in Nederland!’


Vijf LOB-tips uit de praktijk van pitstop mbo van René Henrikx en Daniëlle Meijer

1.     Hang posters op

’We hebben twee vaste lokalen en in beide hangen posters en flip-overvellen met uitleg bij theorieën die we hebben behandeld. Dat doen we in steekwoorden, of in de vorm van een tekening. Zo kunnen we er direct naar verwijzen als die situatie zich voordoet die aansluit bij de theorie. We hebben hier bijvoorbeeld een tekening van een bruine broek hangen waar een verhaal bij hoort over dat je risico moet nemen. Op die manier vergeten ze de theorie nooit meer.’’

2.     ‘Eigenaarschap’ is meer dan een multomap met opdrachten
‘’Een opdrachtenklapper is geen ‘regie over het leerproces’. Eigenaarschap houdt in dat je jezelf verantwoordelijk voelt om de regie te pakken op je eigen leerproces. Als leerlingen bijvoorbeeld bij docenten tegen dingen aanlopen, moeten ze van ons eerst zelf formuleren wat ze anders willen en dat bij de docent aankaarten, pas als ze er met de docent zelf niet uitkomen, komen ze terug bij ons. Op die manier laat je ze zien dat ze zélf kunnen sturen en zijn ze echt met hun eigen leerproces bezig.’’

3.     Investeer in een gevoel van veiligheid in de groep
‘‘Wij besteden in de eerste helft van het schooljaar veel tijd en energie aan het creëren van veiligheid in de groep. We stellen studenten de vraag: “Wat heb jij nodig om veilig te kunnen groeien?” Vervolgens bedenken ze samen de tien geboden voor de klas. Die veiligheid moet er zijn zodat studenten ook de dingen durven te doen die spannend zijn. Bij ons doen alle studenten met álles mee, dat spreken we ook af tijdens de intake.’

4.     Investeer in de relatie
‘Wij werken ook met de zelfdeterminatie theorie van Deci & Ryan: je kunt de intrinsieke motivatie van studenten verhogen door in te spelen op gevoelens van competentie, autonomie en relatie. De laatste is voor ons een hele belangrijke! Je bouwt als Pitstop-docent echt een relatie op met de studen-ten. Daardoor accepteren ze meer, durven ze meer en doen ze ook meer.’ ’

4.     LOB hoort bij elk vak

‘In de praktijk is het voor docenten in het vo vaak lastig om voldoende tijd voor LOB te vinden. In het vierde jaar ben je vooral met de examens bezig. Er zijn al zoveel dingen die docenten moeten doen en LOB is dan nog een vak erbij en wordt dan in een uurtje even gedaan. Een oplossing is om LOB een onderdeel te laten zijn van alle vakken: solliciteren moet bij Nederlands, netwerken bij de stage, en een stukje werkexploratie bij de praktijkvakken. Of maak een taakverdeling samen met het mbo. Focus in het vmbo dan op de kwaliteiten- en motievenreflectie, zodat leerlingen een gedegen keuze voor een vervolgopleiding te maken, en ga op het mbo vooral aan de slag met netwerken, werkex-ploratie en loopbaansturing.

 
 

‘Ik geef al ruim 25 jaar training aan hoofdzakelijk hoogopgeleide professionals in het bedrijfsleven en ze vragen mij steevast “Waarom heb ik deze stof niet twintig jaar geleden gehad?!” Vandaar mijn passie om het beste wat de managementgoeroes te bieden hebben ook toegankelijk te maken bin-nen het onderwijs. Dat begon tien jaar geleden met een droom en is nu werkelijkheid geworden met de Pitstop MBO!’

Remco Claassen

M-Jaar Pitstop is niet het enige tussenjaarprogramma voor leerlingen die hun vmbo-diploma hebben be-haald. Aan ROC TOP in Amsterdam kunnen studenten zich inschrijven voor M-jaar en sinds kort ook voor het H-jaar. Lees het praktijkvoorbeeld over het H-jaar!’

Tekst Anne Wesseling
Fotografie Hetty van Oijen

>

Studenten inzetten op school

Landelijk platform om examenleerlingen te ondersteunen en visie op een duurzame aanpak van het lerarentekort

Studenteninzetopschool.nl is een landelijk platform van initiatieven waarbij studenten uit het hoger onderwijs worden ingezet om leerlingen (van de eindexamenklassen) in het voortgezet onderwijs te ondersteunen. Het platform (not-for-profit ) bundelt de krachten en wil de negatieve gevolgen van de coronacrisis minimaliseren door vo-leerlingen te helpen bij bijvoorbeeld de voorbereiding op hun examens en door docenten uit het vo een steuntje in de rug te geven.

De ondersteuning van leerlingen heeft meestal de vorm van één-op-één bijles die in principe zowel online als offline te organiseren is. Maar ook andere vormen van ondersteuning, zoals groepslessen, zijn bespreekbaar. De studenten geven aan in welke vakken ze ondersteuning kunnen geven. De school geeft aan welke leerlingen ondersteuning nodig hebben en waarin. Daarna wordt er gezocht naar een match.

De studenten krijgen een door een lerarenopleiding verzorgde cursus over de meest adequate begeleiding richting het eindexamen. Deze cursus wordt aangevuld met terugkombijeenkomsten en webinars om van elkaar te leren. Zo kan een kwalitatief hoogstaande begeleiding worden gegarandeerd. Voor de studenten is deze ondersteuning een leuke bijbaan met maatschappelijke impact. Voor sommige leerlingen is het misschien wel het verschil tussen zakken of slagen in 2021!

>