Hoe geven vmbo, havo/vwo-, mbo- en hbo-scholen in Nederland vorm aan LOB? Hier vind je ter inspiratie praktijkvoorbeelden. Je kunt de voorbeelden vrij gebruiken voor je eigen LOB-programma. Wil je zelf een mooi praktijkvoorbeeld van jouw school met ons delen? Graag! Stuur ons een bericht naar info@expertisepuntlob.nl. Deze databank wordt periodiek aangevuld met nieuwe praktijkvoorbeelden.
Vragen uit de hoge hoed op een ouderavond
Een spelvorm voor ouders en leerlingen over loopbaankeuzes en dilemma’s
Ouders betrekken bij LOB kan op allerlei manieren. Zo kunnen ouders als deskundigen meehelpen bij LOB-projecten die de school organiseert, zoals bijvoorbeeld bij een speeddate of gastles over beroepen en opleidingen of beroepenmarkt. Vanuit hun rol als ouder worden ouders op steeds meer scholen in een zogenaamd driehoeksgesprek al in de onderbouw betrokken bij het loopbaanproces van hun kind.
‘De manier waarop je LOB optuigt, is bepalend voor het succes’ | Expertisepunt LOB
Ook op ouderavonden, zoals bij ouderavonden over studie- of profielkeuzes, is het belangrijk om ouders actief te betrekken.
Een simpele, maar leuke en doeltreffende opdracht is onderstaande spelvorm, waarbij ouders en leerlingen in kleine groepjes om en om een vraag beantwoorden om het gesprek over loopbaankeuzes en eventuele dilemma’s daarbij op gang te brengen. Door ouders op deze manier te betrekken en na te laten denken over hun eigen loopbaanproces wordt het gesprek met hun kind gelijkwaardiger en luchtiger. Het spel kan op een ouderavond worden ingezet in een mentorgroep, maar ook in een grotere ruimte, een aula bijvoorbeeld, kan het spel prima worden gespeeld. Maak de groepjes niet te groot. Een groep van drie of vier leerlingen met hun ouder/verzorger werkt het best. Geef vooraf goede instructies bij het spel. Het is belangrijk dat de kaartjes afwisselend worden getrokken door een ouder en een leerling. Stimuleer de groep om op basis van de vragen en antwoorden met elkaar in gesprek te gaan, vragen te stellen, ervaringen te delen en eventueel feedback te geven als daarom wordt gevraagd. De tijdsduur van het spel is ongeveer 30 minuten. Probeer daarna ook nog wat ruimte te maken voor het delen en uitwisselen van ervaringen vanuit de groepen. Na het spel kan de avond een vervolg krijgen met verdiepende informatie gegeven door de mentor of de decaan, bijvoorbeeld over profiel- of studiekeuze.
Hoe werkt het?
-
Nodig: X aantal sets kaartjes op basis van het aantal groepen (zie bijlage voor de kaartjes), uitgeprint op kleur.
-
Een voorwerp waaruit de kaartjes worden getrokken. Dit kan van alles zijn. Leuk is om hiervoor een hoge hoed te gebruiken. Bij feestwinkels zijn deze voor weinig geld te koop en je kunt ze keer op keer gebruiken voor allerlei (LOB)activiteiten, zowel in de onder- als in de bovenbouw of met collega’s op een studiedag.
Werkwijze:
-
Maak groepjes van maximaal vier ouders en vier leerlingen. Probeer te zorgen voor diversiteit binnen de groepen, bijvoorbeeld door rekening te houden met de beroepen van de ouders of loopbaanvragen van de leerlingen.
-
Geef ieder groepje een hoge hoed met kaartjes met vragen.
-
Om en om trekt ieder lid van de groep een kaartje van de eigen kleur (ouders blauw, leerlingen oranje). De vragen zijn bedoeld als gespreksstarter.
Als de tijd het toelaat is het leuk om de groepjes te vragen hun meest verrassende antwoorden, inzichten of vervolgstappen te delen. Ouders en leerlingen vinden het in het algemeen erg leuk om op deze manier met elkaar in gesprek te gaan en vragen te beantwoorden die misschien nog niet eerder gesteld zijn. Het geeft zowel de ouders als de leerlingen inzicht in de belangrijke rol van loopbaanontwikkeling in ieders leven.
________________________________________________
TIPS
- Op de pagina praktijkvoorbeelden van het Expertisepunt LOB staan verschillende andere voorbeelden over het betrekken van ouders bij LOB op school en thuis.
- Ook in de opdrachtenbank staan (thuis)opdrachten die zijn gemaakt om ouders te betrekken bij de loopbaanontwikkeling van hun kind.
- Op de pagina praktijkvoorbeelden staan meer voorbeelden met een spelvorm om in te zetten binnen je LOB-programma, bijvoorbeeld:
- Profielkeuzespel ProfiLeren
- Een LOB-spel om jezelf en elkaar beter te leren kennen
- Over de streep: een spel om de overstap naar het mbo te verbeteren
- Een LOB-spel dat je op verschillende manieren kunt inzetten
________________________________________________
Lespakket Decision Quality
Hulp bij het maken van een weloverwogen studiekeuze
Tilburg University ontwikkelde een lespakket dat leerlingen uit de bovenbouw van havo en vwo kan helpen bij het maken van een weloverwogen studiekeuze.
Het lespakket is gebaseerd op een wetenschappelijk onderbouwde methode die in het bedrijfsleven wordt gebruikt om grote beslissingen te nemen én te onderbouwen. Bijzonder hoogleraar Kuno Huisman van Tilburg University verwerkte deze methode voor het bedrijfsleven in een lespakket voor middelbare scholen, waarbij leerlingen in zes stappen (modules) het studiekeuzeproces doorlopen.
Het lespakket bestaat uit een PowerPointpresentatie voor decanen en mentoren, een werkboek en negen instructievideo’s voor de leerlingen. De PowerPoint is bedoeld voor de begeleiders en legt precies uit hoe de studiekeuzetool kan worden ingezet in de les. Het is belangrijk om deze PowerPoint eerst met het begeleidende team te bekijken om de methode in de vingers te krijgen en te beslissen hoeveel lestijd er kan worden gebruikt om alle zes modules door de leerlingen te laten doorlopen. De negen video’s leiden steeds een onderdeel van de les in. De methode en de zes thema’s van de modules worden hierin toegelicht: er worden valkuilen benoemd en er zijn verhalen van ervaringsdeskundigen. Leerlingen gaan na het bekijken van de instructievideo die hoort bij de les, zelf aan de slag met de opdrachten uit het werkboek. Het werkboek kan uitgeprint worden, maar is ook online in te vullen. Het is de bedoeling dat er na ieder hoofdstuk tijd wordt ingeruimd voor het delen en uitwisselen van ervaringen met de klas. De methode geeft decanen en mentoren aanknopingspunten voor het LOB-programma, waarbij zij zelf kunnen bepalen aan welke onderwerpen extra aandacht wordt gegeven.
Meer weten?
- Een weloverwogen studiekeuze: Lespakket Decision Quality
- Presentatie over Decision Quality
- Digitaal lesboek Decision Quality
- Video's Decision Quality
Universiteiten slaan een brug naar het vo
Hoe kunnen we jongeren helpen bij de overstap van het vwo naar de universiteit?
Het is een onderwerp waar Jacqueline Hoornweg (Universiteit Leiden) en Loes Mulders (VU Amsterdam) zich al lange tijd mee bezig houden. Ze ontwikkelden diverse programma’s om de overstap succesvoller te maken, en als leden van het Landelijk Overleg Aansluiting vo-wo zetten ze zich in voor meer samenwerking – niet alleen tussen de universiteiten, maar ook met vo-scholen.
Vwo: de afkorting staat voor Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs, maar niettemin is de overstap naar de universiteit een grote overstap die lang niet alle studenten meteen de eerste keer succesvol maken. Plotseling zijn ze in een andere omgeving, wordt er een beroep gedaan op vaardigheden die ze soms nog niet voldoende hebben, krijgen ze meer leerstof en mínder begeleiding – en dan wordt er ook nog van uitgegaan dat ze zich bewust zijn van wie ze zijn en dat ze weten wat ze wel en niet kunnen. “Uit onderzoek blijkt dat studenten vaak het eerste semester missen of tentamens niet halen, omdat ze gewoon overdonderd zijn over wat er op de universiteit allemaal gebeurt en van ze wordt verwacht”, zegt Loes Mulders.
Om vwo-leerlingen te begeleiden bij de overstap ontwikkelden de Universiteit Leiden en VU Amsterdam beide een Pre-University College met diverse activiteiten. Jacqueline Hoornweg: “We zetten in op academische vaardigheden en studievaardigheden in het voortgezet onderwijs. Als jongeren daarmee op het vwo kunnen oefenen, komen ze op de universiteit beter beslagen ten ijs en zullen ze succesvoller zijn.”
Loes Mulders noemt daarnaast het leren varen van je eigen koers als speerpunten de Pre-University-programma’s. “Dus weten wie je bent, wat je sterke en zwakke kanten zijn. En ook: als je je eigen koers gaat varen, hoe doe je dat dan en welke kennis, vaardigheden en welk netwerk heb je daarbij nodig?”
Loes, jij ontwikkelde binnen het Pre-University College onder meer de programma’s Be Prepared en Better Prepared, voor studenten die als eerste in hun familie gaan studeren. Wat is voor hen de extra uitdaging?
Loes: “Eerstegeneratiestudenten kunnen niet terugvallen op hun ouders voor advies en ondersteuning, en ze hebben via hun ouders geen toegang tot een netwerk van mensen die ook gestudeerd hebben en bijvoorbeeld kunnen helpen bij het vinden van een kamer of een stage. Be Prepared en Better Prepared zijn bedoeld om de kansengelijkheid op dat punt te verbeteren. Be Prepared is een programma voor 5 vwo’ers die als eerste in hun familie gaan studeren, en helpt hen bij de studiekeuze. Better Prepared is een programma van vijf dagen voorafgaand aan het studiejaar, waarin studenten leren wat ze kunnen verwachten op de universiteit en ze ook alvast een aantal studiegenoten leren kennen. Eerstegeneratiestudenten hebben dit echt nodig om goed te studeren en niet uit te vallen of te switchen. We zien dat het werkt: het groepje eerstegeneratiestudenten van Better Prepared neemt na afloop altijd omhelzend afscheid en ze zoeken elkaar ook op tijdens hun studie. Ze worden ook allemaal studentcoach voor een volgende generatie.”
Jacqueline, jullie ontwikkelden in Leiden onder meer een lessenserie voor het vo, over academische vaardigheden.
Jacqueline: “We weten uit onderzoek dat studiesucces afhangt van de mate waarin een leerling op het vo geoefend heeft met studievaardigheden en academische vaardigheden. Niet alleen in het profielwerkstuk, maar ook bij andere vakken als geschiedenis, economie en Frans – dan daalt het goed in en doen ze het na een tijdje op de automatische piloot. Er zijn vo-scholen die dat supergoed aanvliegen en ook aan universiteiten hulp vragen om dat goed in de school te organiseren. Er zijn ook scholen die onvoldoende beseffen hoe belangrijk het is om die vaardigheden te oefenen in álle vakken, of niet weten hoe je dat zou kunnen aanpakken. Daarom hebben we samen met vwo-docenten een lessenserie over studievaardigheden ontwikkeld, voor gebruik in de vaklessen op het vwo. Leerlingen oefenen in die lessen de studie- en academische vaardigheden. Het mooie is dat dat meestal de resultaten van de vaklessen óók omhoog gaan, het is echt een win-win. Daarnaast bieden we ook bijscholingen aan voor vwo-docenten, om met dit digitale materiaal te werken of het zelf te kunnen aanpassen. Voor leerlingen is er de website Profielwerkstuk.nl, met ideeën en voorbeelden, om ze te helpen en ze te enthousiasmeren om onderzoek te doen.”
Over onderzoek gesproken: onlangs publiceerden rectoren van universiteiten een opiniestuk waarin ze aangaven dat ongeveer 15% van de studenten op een hbo meer op hun plek zou zijn, omdat onderzoek doen eigenlijk niet is wat ze willen.
Loes: “Op de universiteit word je opgeleid om onderzoek te doen. Kijk dan ook goed wat bij je past, want als je onderzoek minder leuk vindt en liever een beroep hebt, kun je eigenlijk beter naar het hbo.”
Jacqueline: “We hebben vanuit het overleg geijverd voor financiering voor het project ‘Wisselstroom’, dat de overstap tussen wo en hbo gemakkelijker moet maken. We kijken nu samen met vo-docenten en decanen hoe je af zou kunnen stappen van het idee ‘Het hoogste is het beste’. Dat is lastiger dan je denkt: het is voor mentoren en decanen nu al complex om vwo-leerlingen goed te adviseren over wetenschappelijke studies, laat staan dat ze ook nog alle hbo-opleidingen mee moeten nemen.
Soms denken ouders ook tegengesteld. Als een vwo-leerling ontdekt dat een universitaire studie niet het pad is dat hij of zij wil bewandelen, omdat hij of zij toch wat praktischer is aangelegd, zou ik zeggen: ‘Prima!' Maar sommige ouders stimuleren liever een universitaire studie, ‘want je hebt een vwo diploma’.”
Loes: “Daarom is die eigen keuze ook echt een belangrijk onderdeel van onze Pre-University-programma’s. Het idee bij ouders en familie, zeker bij eerstegeneratiestudenten, is toch vaak: ‘Als je op het vwo zit, moet je studeren, en dan het liefst Geneeskunde, of Economie, Rechten of Pedagogiek en Psychologie’. Dus wat is nu je eigen keuze? Wat wil je nu echt zelf?”
Wat zou je binnen het onderwijs kunnen doen om leerlingen te helpen bij die keuze?
Jacqueline: "Promotieonderzoek heeft onlangs aangetoond: als leerlingen eenmaal een idee hebben van wat ze willen gaan studeren, zijn ze er moeilijk weer van af te brengen, zelfs als blijkt dat een studie eigenlijk niet goed bij ze past. Het enige wat helpt, is een écht realistische onderwijservaring. Dus niet een reclamepraatje voor een studie op een open dag, maar realistische colleges volgen en realistische opdrachten maken, bijvoorbeeld uit de propedeuse. Dan schrikken leerlingen soms, en gaan ze eerder nadenken: is dit wel echt wat voor mij?
Vervolgens heeft het ook te maken met coping om tegen je zelf en anderen te kunnen en durven zeggen ‘Het was toch niet zo’n goede keuze, ik moet wat anders gaan doen’. We kunnen jongeren daarbij helpen door uit te leggen dat het gewoon onderdeel is van het keuzeproces om nog eens kritisch te kijken en om eventueel te switchen. Maar liefst wel vóórdat ze daadwerkelijk aan de studie beginnen.”
Jullie hebben het Expertisepunt LOB betrokken bij het overleg over de doorstroom vo-wo. Wat kan LOB toevoegen?
Loes: “Een studie vinden die echt bij je past, daarvoor moet je weten wie je bent: waar ben ik goed en minder goed in, wat vind ik leuk, wat motiveert mij, hoe krijg ik mijn motivatie überhaupt op orde? Juist die identiteitsontwikkeling is binnen LOB belangrijk. Als LOB beter geïntegreerd is in het onderwijs en mentoren en docenten er meer vanaf weten, wordt het voor leerlingen ook normaler om daarmee bezig te zijn.”
Jacqueline: “Daarbij hoort ook dat LOB een vak is waar eisen aan worden gesteld, zoals je dat bij Frans of Geschiedenis ook doet. Een toets kan ook een portfolio zijn dat de leerling heeft gemaakt. En het is belangrijk om ook binnen LOB te blijven monitoren: werkt het, zijn we op de goede weg, waar moeten we bijstellen?”
Loes, jullie draaien de programma’s van het Pre-University College nu een jaar of acht. Welk effect heeft dat gehad op de uitvalcijfers?
Loes: “Toen ik begon hadden we een percentage van tussen de twintig en vijfentwintig procent dat uitviel of switchte, en dat is echt lager geworden. In de cijfers van de VU zien we dat de studenten die een voorbereidend programma hebben gedaan, eerder afstuderen en minder switchen. Dus het werkt. Je krijgt dat switchen natuurlijk nooit helemaal weg, maar dat hoeft ook niet. Ook als je je goed hebt voorbereid, kun je tijdens je studie tot het inzicht komen dat iets anders toch nog beter bij je past.”
Wat zou jullie visie zijn voor over vijf jaar, als het gaat over die overstap van VWO naar universiteit?
Jacqueline: “Ik hoop op nog meer samenwerking. Er gebeurt al veel: in ons materiaal verwijzen we bijvoorbeeld ook naar filmpjes over studievaardigheden die de andere universiteiten hebben gemaakt. Die samenwerkingen kunnen we nog uitbreiden. Mijn ideaalbeeld is dat elke vo-school een overeenkomst heeft met een instelling voor hoger onderwijs in de regio, zodat leerlingen in 5 en 6 vwo bijvoorbeeld een week kunnen proefstuderen in een richting die ze mogelijk op willen. Op die manier kun je leerlingen een realistische onderwijservaring bieden, en kunnen ze op basis daarvan een gefundeerde studiekeuze maken.”
Loes: “Ik hoop dat over een paar jaar LOB goed geïntegreerd is binnen het vo-onderwijs. Vanwege de studiekeuze en de vaardigheden, maar vooral ook vanwege die persoonlijke ontwikkeling en identiteitsontwikkeling. Je leven bestaat niet alleen uit dingen doen, het is ook wie je bent en hoe je omgaat met veranderingen. Er zijn in het leven zoveel overgangen naar nieuwe fasen. Als we jongeren bij de overstap naar het wo leren hoe ze daarmee om kunnen gaan, hebben ze daar iets aan voor de rest van hun leven.”
___________________________________________________
Hoe help je leerlingen bij de overstap naar het wo?
- Zorg voor realistische onderwijservaringen
Universiteiten hebben activiteiten en materialen ontwikkeld die daarbij kunnen helpen, kijk bijvoorbeeld op www. universiteitleiden.nl. - Oefen op school al met academische en studievaardigheden
Universiteit Leiden ontwikkelde een tiendelige lessenserie die geschikt is voor alle schoolvakken, de lessen zijn gratis beschikbaar via LessenUp. - Leerlingen kunnen voor hun profielwerkstuk ook terecht op www.profielwerkstuk.nl.
- Besteed aandacht aan het verschil tussen universiteiten en hogescholen
Het hoeft geen automatisme te zijn om na het vwo voor het wo te kiezen. Wil je liever meer praktisch aan de slag na je studie, in plaats van onderzoek doen? Dan past een hbo-opleiding misschien beter bij je. - Zorg voor goede begeleiding van mentoren
Zorg dat mentoren goed weten wat er van ze wordt verwacht en hoe ze goede begeleidingsgesprekken kunnen voeren. Het Expertisepunt LOB heeft daarvoor trainingen ontwikkeld.
___________________________________________________
Tekst Anne Wesseling Fotografie Hetty van Oijen
Een goed gesprek tussen ouders en leerlingen over (studie)keuzes
We hadden voor het eerst een lekker ontspannen aanleiding om met elkaar in gesprek te gaan over de toekomst!
Zomaar een van de reacties van een ouder die heeft meegedaan aan een programma van drie avonden over praten met je kind over studiekeuze op SG Guido uit Amersfoort.
Hans Roorda is decaan op deze school. Naast zijn baan als decaan (en voormalig docent Duits en LO), is Hans expert-trainer bij de Loopbaangroep en bestuurslid van het TussenjaarKenniscentrum. Op basis van alle kennis en ervaring die Hans heeft opgedaan ontwikkelde hij een programma waarbij ouders en hun kinderen écht met elkaar in gesprek gaan over (studie)keuze, zonder oordeel of sturing, maar door naar elkaar te luisteren.
Doelgroep zijn leerlingen uit h4 en v5 met hun ouders. Deelname is vrijwillig en bedoeld voor wie kiezen (nog) lastig vindt.
Avond 1, (oktober) Praat samen!
Centraal op deze eerste avond staat de vraag ‘hoe voer je een goed gesprek over de toekomst, wat doe je vooral wel en wat beter niet?’ Hans: “We beginnen de avond met het kijken naar een filmpje over een gesprek tussen een vader en een zoon over de studiekeuze van de zoon. De vader doet hierbij zo’n beetje alles fout. Je ziet de vader sturend te werk gaan, er ontstaat irritatie, de vader neemt dat wat de zoon echt leuk vindt en waar hij goed in is niet serieus genoeg, enzovoort. Na het filmpje krijgen de leerlingen en ouders een aantal vragen voorgelegd: ‘wat viel je op?’, ‘wat ging goed?’, ‘wat kan beter?’ Op deze manier ontdekken zowel de ouders als de leerlingen, eerst apart van elkaar, een overlappend aantal gespreksregels, eigenlijk hoef ik daar dan niet veel meer aan toe te voegen.” Nadat de gespreksregels op een poster zijn geschreven gaan de leerlingen in een aparte ruimte aan het werk met de zogenaamde Droomopdracht: hoe ziet je leven eruit over vijf jaar? Hans: “Ik ben dan even alleen met de ouders en dan zeg ik: ‘Wat u vooral niet moet doen is straks aan uw kind vragen om even voor te lezen wat er op het papiertje met de opdracht staat. Waarschijnlijk drukken ze jullie het papiertje in de hand. Beter is het om te zeggen: ‘Nee, vertel eens, waar gaat jouw droom over, wat heb je bedacht, waar ben je over vijf jaar?’. De leerlingen vinden het vaak best spannend om hun droom met hun ouders te delen, maar uiteindelijk komt er een glimlach op hun gezicht en dan weet ik dat de opdracht geslaagd is.”
Avond 2 (december) Doe het samen!
“Ik begin deze avond met het geven van informatie over het puberbrein. Bijvoorbeeld over dat het helemaal niet gek is dat kinderen van deze leeftijd niet ver vooruit denken omdat hun pre-frontale cortex nog niet voldoende ontwikkeld is en dat bijvoorbeeld de vraag of er later wel werk is bij een gekozen opleiding niet ‘des tieners’ is. De kern van deze avond is ‘Zoek en praat samen’. Help je kinderen vooruit te denken en ga bijvoorbeeld samen naar een open dag. Stel vragen, toon begrip voor je puber en neem hem/haar serieus.” Aan het einde van deze avond maken de leerlingen een testje, bijvoorbeeld op Studiekeuze123. Hans benadrukt hierbij dat dit testje ook vooral bedoeld is als gespreksstarter. Ouders kunnen naar aanleiding van de uitslag van de test vragen stellen als ‘wat vind je van deze uitslag?’, ‘ben je verrast door de uitslag?’, ‘wat wil je verder gaan onderzoeken?’, etc.
Avond 3, (januari) Reflecteer en zoek samen!
Op deze avond is er een forumgesprek met oud-leerlingen die aanwezig zijn als ervaringsdeskundigen. Zij vertellen over de keuzes die zij hebben gemaakt en delen ervaringen over het studentenleven. Ouders en leerlingen worden uitgenodigd zoveel mogelijk vragen te stellen aan de oud-leerlingen. Het tweede deel van de avond worden ouders en leerlingen wegwijs gemaakt op internet. Waar vind je wat als je meer wilt weten over bijvoorbeeld bepaalde opleidingen? Hierbij wordt ook ingegaan op de fase waarin de leerling op dat moment zit en welke studiekeuzeactiviteiten daarbij kunnen passen. Hans: “We delen die avond een heel lijstje met linkjes die ouders en hun kinderen thuis verder kunnen helpen om het gesprek voort te zetten.
We merken dat na afloop van de drie avonden er beweging is ontstaan en het gesprek thuis aan de keukentafel verder kan worden gevoerd op een meer ontspannen en constructieve manier.”
__________________________________________________
Voor leerlingen uit de eindexamenklassen organiseert Hans in maart van een schooljaar een workshop over het bedenken van een plan voor een tussenjaar en de aandachtspunten hierbij.
Zie hiervoor ook: Informatie over het tussenjaar is een onmisbaar onderdeel van LOB | Expertisepunt LOB
__________________________________________________
Profielkeuzespel ProfiLeren
Een spel dat leerlingen helpt om echt goed na te denken over welk profiel bij hen past en ze leert voorbij clichés te kijken.
Wat maakt dit praktijkvoorbeeld bijzonder?
Rachèl Wannet, senior communicatie- en marketingspecialist van de Radboud Universiteit Nijmegen, ontwikkelde samen met docenten uit de regio een spel om leerlingen uit klas 3 te helpen bij het maken van een bewuste(re) profielkeuze. Het spel, ProfiLeren, wordt al op veel scholen gebruikt en levert veel enthousiaste reacties op!
Het helpt leerlingen om echt goed na te denken over welk profiel bij hen past en leert ze voorbij clichés te kijken die bestaan over profielen, opleidingen en beroepen. Centrale vraag bij het spel is: welke eigenschappen/vaardigheden en activiteiten passen het best bij dit beroep en waarom?
Leerlingen onderzoeken bij het spelen van het spel hoe deze eigenschappen en activiteiten zich verhouden tot (universitaire) beroepen die aansluiten bij de vier profielen. Ze gaan daarover met elkaar in gesprek en luisteren naar elkaars argumenten en ideeën: wie had de beste argumenten en ideeën en waarom?
Tijdens het spelen worden de beroepen in een context gepresenteerd, waarbij ieder beroep een kleur heeft. In de nabespreking wordt pas aangegeven welke kleur bij welk profiel hoort om de leerling zo objectief mogelijk te laten spelen. Sommige beroepen passen ook bij een hbo-opleiding. Zo worden vwo scholieren er in hun studiekeuzeproces ook bewust van dat een hbo-opleiding een goede aansluitende vervolgopleiding kan zijn.
Een plenaire nabespreking is essentieel om van het spel een betekenisvolle leeractiviteit te maken. Hierbij doorlopen de leerlingen een aantal stappen om tot reflectie te komen. Zo hopen de ontwikkelaars van het spel leerlingen beter te laten nadenken over hun profielkeuze.
Tips
Het spel wordt gespeeld met groepen van vier leerlingen. Als je het spel met de hele klas wilt spelen heb je dus meerdere spellen nodig.
Kijk ook eens naar deze filmpjes, waarin studenten en leerlingen vertellen over hun profielkeuze:
Een LOB-spel om jezelf én elkaar beter te leren kennen
Hoe goed ken jij je studenten en hoe goed kennen zij elkaar? Wil jij een duidelijker beeld in wie zij zijn om hen beter te kunnen begeleiden?
Wat maakt dit praktijkvoorbeeld bijzonder?
Sanne van Uden is een van de ontwerpers van de Reflectietoolbox. Deze toolbox bevat allerlei creatieve ideeën om studenten te laten reflecteren op LOB-activiteiten en geeft inspiratie bij het maken van reflectieopdrachten binnen vo, mbo en hbo.
Naast de reflectietoolbox ontwierp Sanne een spel dat docenten en studenten de mogelijkheid biedt om op een laagdrempelige manier met elkaar in gesprek te gaan. Het spel kan worden gespeeld als losse opdracht, maar heeft ook een relatie met de reflectietoolbox.
“Wij kwamen er bij onze studenten achter dat zij totaal geen idee hebben over hoe zij overkomen en waar hun talenten liggen. Mensen denken vaak dat een talent is aangeboren en dat je vanzelf ergens goed in wordt. Maar dat is lang niet altijd waar! Als je bijvoorbeeld wel muzikaal bent, maar er niks aan vindt om een instrument te bespelen en daar heel veel mee te oefenen, dan wordt je er nooit goed in. Bij onze studenten wilde ik terug naar de basis: wie ben ik, wat wil ik en wat kan ik? En daarna: wat kan ik al een beetje en waar kan ik een van mijn talenten in gaan ontwikkelen?
Om studenten hierbij te helpen heb ik een spel ontwikkeld: het LOB-spel. Met het spel wil ik ook aan docenten laten zien hoe leuk het is om met LOB bezig te zijn. Je leert je studenten beter en op een andere manier kennen: het levert echt veel op!”
Het spel bestaat uit een groot aantal kaartjes met vragen die gaan over wie de student is, wat zijn of haar drijfveren zijn etc. Door het spelen van het spel leren de studenten zichzelf beter kennen, maar ook elkaar. Het spel kent vijf categorieën: beschrijvend, creatief, digitaal, muzikaal en beeldend. Binnen deze categorieën zijn verschillende opdrachten gemaakt die worden aangeduid met een symbooltje op het kaartje. Deze opdrachten gaan over: spreken, noteren, tekenen, uitbeelden of opzoeken. Veel kaartjes zijn voorzien van een QR-code waarmee wordt verwezen naar een beeld- of geluidsfragment. Je kunt ervoor kiezen om na het spelen van het spel de studenten een reflectieopdracht te laten maken via www.reflectietoolbox.nl , zodat ze nog een keer stilstaan bij alle antwoorden die ze hebben gegeven. Dit kun je dan als docent later nog individueel bespreken tijdens een loopbaangesprek.
Het spel is heel gemakkelijk in te zetten als kennismakingsactiviteit, binnen een LOB-les of binnen een reguliere les, bijvoorbeeld als energizer tussendoor. Je kunt alleen de kaartjes gebruiken, maar je kunt het ook als bordspel spelen. Het spel kan ook digitaal worden gespeeld, de kaartjes kun je dan projecteren. Een goede begeleiding van de docent is bij alle spelvormen belangrijk.
“Je talenten ontdekken, dat gun je leerlingen van álle schooltypen”
In het Honoursprogramma van de Gymnasia (HPG) richten leerlingen zich op een project naar keuze, dat aansluit bij hun passies en interesses en waarmee ze bovendien competenties ontwikkelen.
Yvonne Lommen en José van Zwieten van Stichting Het Zelfstandig Gymnasium vertellen waarom dit programma ook buiten de gymnasia goed zou kunnen werken. “Het HPG gaat om je talenten ontdekken, dat gun je leerlingen van álle schooltypen.”
Een verlegen meisje dat een dichtbundel schrijft en eruit voordraagt. Een leerling die een uitzendbureau begint voor interessante bijbaantjes. Een leerling die vrijwilligerswerk doet in het buitenland of een leerling die een lessenserie voor docenten ontwerpt over hoe ze om kunnen gaan met onzekerheid onder leerlingen.
Het zijn maar een paar voorbeelden van projecten die gymnasiumleerlingen de afgelopen jaren oppakten in het kader van het Honoursprogramma van de Gymnasia (HPG). Plezier in leren, competenties ontwikkelen en je eigen interesses volgen, dat zijn een paar van de doelstellingen achter dit programma. Tijdens het HPG krijgen bovenbouwleerlingen alle vrijheid om zich in een project naar eigen keuze te verdiepen, dat aansluit bij hun passies en interesses. Het programma duurt in totaal 2,5 jaar en wordt afgesloten met een portfolio en een eindgesprek met twee examinatoren van buiten de eigen school – leerlingen die slagen, krijgen een certificaat. Yvonne Lommen en José van Zwieten zijn bij Stichting Het Zelfstandig Gymnasium verantwoordelijk voor de portefeuille HPG. Ze geven voorlichting, doen onderzoek en zijn ook regelmatig examinator op de HPG-dagen, waarbij leerlingen hun portfolio presenteren en een eindgesprek voeren.
José van Zwieten: “Het HPG ontstond als een denkoefening van een clubje van rectoren die iets wilden doen voor gymnasium-leerlingen die eigenlijk méér zouden willen en kunnen. Hoe konden die leerlingen op een andere manier bedienen dan met het huidige aanbod? Meer vanuit hun eigen interesse, en op zo’n manier dat ze ook vaardigheden zouden ontwikkelen? Zo ontstond het beeld van een honoursprogramma en er was zoveel enthousiasme dat er meteen mee werd gestart. Het programma is dan ook vanaf het begin opgezet als een eeuwigdurende pilot: juist het experimenteren en nieuwe dingen uitproberen levert veel op, niet alleen voor de leerlingen, maar ook voor de scholen.”
Eerst even de leerlingen: het honoursprogramma is een aanvulling op het curriculum. Welke toegangseisen zijn er voor leerlingen om mee te doen aan het HPG? Moeten ze een goed cijfergemiddelde hebben, bijvoorbeeld?
Yvonne: “Er zijn voor het HPG geen toegangseisen, dus scholen bepalen zelf welke leerlingen mee mogen doen met het HPG. Het past niet bij alle leerlingen, er wordt echt iets van ze gevraagd. Vooral zelfsturing, want er is wel begeleiding, maar leerlingen draaien hun project voornamelijk zelf.”
José: “Onderpresteerders zijn uitdrukkelijk ook een doelgroep. Dat zijn de leerlingen die in het gewone curriculum niet genoeg worden uitgedaagd. Soms wordt hun aan-knop met het HPG wél gevonden. Dat zagen we bijvoorbeeld bij een meisje dat echt geen gemakkelijke leerling was, maar ontzettend gemotiveerd voor het HPG. Het ging zelfs zo goed, dat ze na twee jaar al klaar was en dus aan het eind van de vijfde klas haar HPG kon afronden. Toen was de uitdaging voor de school wel: ’Welke uitdaging kunnen we nu voor haar verzinnen?’ Maar het liet wel zien dat het HPG kan helpen om juist die leerlingen te motiveren.”
Wat voegt het HPG toe naast het profielwerkstuk, waarin leerlingen ook een onderwerp uitdiepen?
Yvonne: “Soms liggen die twee dicht bij elkaar, bijvoorbeeld bij een leerling die een HPG deed over zilte landbouw. Maar het HPG draait vooral om de combinatie van onderzoeken en jezelf ontwikkelen. Het gaat dus niet alleen inhoudelijk de diepte in, maar draait óók om competenties en persoonlijke ontwikkeling: hoe ben je gegroeid in 2,5 jaar dat je aan je HPG hebt gewerkt?”
José: “Het HPG is meer gericht op het proces dan op het resultaat, hoe mooi dat resultaat vaak ook is. Soms loopt een project anders dan je vooraf in gedachten had. Dat geeft niet, dan stel je je plannen bij. Leerlingen kunnen ook na een jaar een ander onderwerp kiezen. Of concluderen dat het niet is gelukt, en daarop samen met de begeleider reflecteren: ‘Welke drempels en hindernissen kwam ik tegen, wat ging wel goed?’”
Yvonne: “We werken altijd vanuit het waarderende perspectief. Wanneer lukt het wél en hoe komt dat dan? Een belangrijk onderdeel van het HPG is ook ‘je talenten inzetten’. Bij talent kan het ook gaan om bijvoorbeeld sport of kunst, of om samenwerken. We sluiten daarbij aan bij de ideeën van Luk Dewulf over talentgericht werken.”
Je noemde al een aantal competenties. Daarbij horen in dit programma ook creëren, onderzoeken en kennis vergaren, communiceren en samenwerken & leiding geven. Hoe zijn die competenties vastgesteld?
Yvonne: “Bij de start van het HPG hebben we mensen uit het bedrijfsleven en van universiteiten gevraagd: ‘Wat zijn competenties waar leerlingen echt iets aan hebben?’ Daar is een lijst competenties uit voortgekomen. Er zijn er in de loop der jaren ook een paar afgevallen. De competentie ‘denken’ bijvoorbeeld, lag te dicht bij ‘onderzoeken’ en ‘kennis vergaren’. Sinds vorig jaar mogen leerlingen ook zélf een competentie toevoegen, waarin ze zich willen ontwikkelen.”
José: “Leerlingen komen vaak met verrassende persoonlijke doelen. Een leerling wilde bijvoorbeeld meer zijn eigen koers leren varen, onafhankelijk van wat vrienden en klasgenoten vonden. Dat is een heel persoonlijk doel. Maar dat vragen we niet van iedereen. We willen dat leerlingen tijdens hun HPG persoonlijke groei en ontwikkeling laten zien, maar dat kan ook zijn ‘Ik weet nu beter wat ik leuk vind’.”
Yvonne: “Hoewel we ‘loopbaanoriëntatie’ niet expliciet benoemen, is het wel onderdeel van het programma. We horen van leerlingen dat het HPG ook bijdraagt aan de studiekeuze. Een leerling die aanvankelijk medicijnen wilde gaan studeren, koos uiteindelijk voor antropologie, omdat dat veel beter bij haar paste. Er is een soort automatisme dat gymnasiumleerlingen doorstromen naar de universiteit, maar dat hóeft natuurlijk niet. Leerlingen die muzikaal of kunstzinnig zijn, kiezen voor het conservatorium of de kunstacademie, soms ook doordat ze zich er met het HPG mee bezig hebben gehouden.”
Leerlingen kunnen zich ook búiten school met hun passies bezighouden. Wat is de meerwaarde als dat op school wordt aangeboden?
José: “De schoolcontext is wel degelijk belangrijk. Een aantal leerlingen zou hun HPG-project misschien op eigen houtje ook wel hebben gedaan, maar leerlingen vinden het prettig dat het door de school begeleid en gewaardeerd wordt. Bij het HPG gaat het erom je te ontwikkelen in iets waar je hart ligt. Het is fijn dat je dan aan het eind iets kunt laten zien.”
Yvonne: “Leerlingen geven aan dat ze het schriftelijke portfolio en het examen een wezenlijk onderdeel vinden van het HPG. Vooral dat eindgesprek, waar twee mensen van buiten de school bij zijn, geeft meerwaarde. Zowel leerlingen als begeleiders zeggen: ‘Het maakt uit dat je ook kunt zakken.’”
José: “We hebben daarin trouwens wel een wijziging doorgevoerd. Voorheen beslisten examinatoren bij het examengesprek of een leerling geslaagd was of niet. Maar het paste niet bij de geest van het programma, om een leerling na 2,5 jaar ineens af te wijzen. Nu leveren leerlingen een portfolio in en is er eerst een voorbereidingsdag met examinatoren. Bij twijfel is er een gesprek met de begeleider van de leerling. De leerlingen die een uitnodiging krijgen voor het eindgesprek, slagen.”
Dit soort aanpassingen zegt ook wel iets over de ‘pilothouding’ die jullie zélf hebben.
José: “Die pilothouding is voor dit project belangrijk. We kunnen dingen uitproberen en fouten maken, daar leren de deelnemende scholen zelf ook van. Als we in dit programma ergens tegenaan lopen, kunnen we het samen oplossen. Als gemeenschap van HPG-scholen blijven we leren en dat geldt ook voor de HPG-begeleiders. We horen regelmatig dat docenten en begeleiders door dit programma meer gaan nadenken over hoe ze onderwijs geven. Of dat ze op een andere manier mentorgesprekken gaan voeren.”
José: “Op onze vraag ‘Wat levert het HPG jullie op?’ antwoordde een van de meest ervaren HPG-begeleiders: ‘Liefde. Van de leerling voor de begeleider en andersom. Dat je echt gesprekken met een leerling hebt, gedurende een langere periode dan één schooljaar, niet alleen over inhoud maar ook over zaken als ‘Wat houdt jou bezig?’ of ‘Wat vind je moeilijk?’, zónder je druk te maken om toetsen en cijfers. Daardoor krijg je een andere relatie met de leerling.’ Dat horen we vaker. Het gaat meer over ‘Wat doet er voor jou toe?’ Dat zijn waardevolle gesprekken!”
Jullie pleiten ervoor om een vorm van HPG ook in andere schooltypen in te voeren. Wat kan het toevoegen?
Yvonne: “We zijn regelmatig examinator en we worden dan soms bijna van onze stoelen geblazen door waar leerlingen mee komen. Er gebeuren zulke bijzondere dingen als je leerlingen vrijheid en ruimte geeft om hun interesses en passies te volgen, en als je ze daarbij begeleidt vanuit een waarderend perspectief en met focus op hun ontwikkeling.”
José: “Omdat we er zelf zo enthousiast over zijn, voelen we ons ook schatplichtig: als je iets moois in handen hebt, wil je het delen. Bij het HPG draait het om het ontdekken van je talent. Wat zijn jouw talenten en hoe kun je die ontplooien? Dat is niet alleen interessant voor gymnasium-leerlingen. Je talenten ontdekken, dat gun je leerlingen van álle schooltypen.”Yvonne: ”Natuurlijk, er moet al van alles binnen het onderwijs, dat snappen we. Maar dat je daarnaast leerlingen de ruimte geeft om aan de slag te gaan met iets dat hun interesse heeft, levert zoveel op. Ook voor de school. Door de pilothouding ga je ook samen met je collega’s meer nadenken over de basisvraag hoe je mooi onderwijs van de grond krijgt, altijd vanuit het waarderende perspectief: als je vastloopt, geeft dat niet, dan kijken we naar wat wél goed gaat. Het HPG breng zóveel, zowel voor de leerlingen als voor de school. Eigenlijk is dit de mooiste vorm van onderwijs.”
_____________________________________________________
Hoe geef je leerlingen de ruimte om een eigen project op te zetten?
-
Ga op zoek naar een klein groepje mensen binnen de school die enthousiast zijn over de manier van werken. Begin klein en leer onderweg.
-
Het hoeft niet meteen kant-en-klaar opgetuigd. Je kunt bijvoorbeeld beginnen in een paar lessen.
-
Aanvullend materiaal, zoals een gesprekswijzer, informatie over het HPG-portfolio en veelgestelde vragen, zijn te vinden op de HPG-website.
______________________________________________________
Meer lezen:
-
Doorstroomcijfers kunnen helpen om LOB op de kaart te zetten. Marieke Siebrecht (Hogeschool van Amsterdam) en Stéphanie Dockx (Hervormd Lyceum Zuid) vertellen over wat dat oplevert, onder meer voor LOB.
______________________________________________________
Meer informatie
Honours Programma van de Gymnasia (HPG)Filmpjes ‘Jij hebt het voor het kiezen!’
Filmpjes rondom het thema studiekeuze
Vanuit zijn betrokkenheid bij het tussenjaar project de Jonge Helden Academie, maakte Geert Vaarwerk een aantal filmpjes rondom het thema studiekeuze. Deze filmpjes kunnen leerlingen uit de bovenbouw van het vo helpen een antwoord te krijgen op allerlei vragen die ze hebben bij het maken van een studiekeuze of om dilemma’s hierbij te verduidelijken. De filmpjes zijn heel geschikt om te laten zien in de klas en zo het gesprek op gang te brengen, maar je kunt ze bijvoorbeeld ook inzetten bij een ouderavond.
In de filmpjes - die zes tot tien minuten duren - worden vijf thema’s behandeld. Deze thema’s zijn:-
Keuzestress
-
Het grote aanbod van studies en opleidingen
-
Meningen van anderen
-
Baankansen en toekomstperspectief
-
Studeren, hoe is dat nou?
In de filmpjes gaan vier leerlingen met diverse achtergronden in gesprek met verschillende ervaringsdeskundigen en professionals. Deze mensen geven vanuit hun eigen ervaring en achtergrond antwoord op vragen en tips bij het kiezen van de juiste studie of vervolgopleiding.
Bekijk het onderstaande filmpje over Baankansen en toekomstperspectief.
Wil je met je leerlingen of studenten de filmpjes zien? Neem contact op met Geert Vaarwerk voor meer informatie.
Tip
De video’s zijn ook geschikt voor studenten die voortijdig gestopt zijn met hun opleiding.
Zo maak je reflectie betekenisvol!
Reflectieverslagen schrijven – veel leerlingen en studenten hebben er een hekel aan, en uit onderzoek blijkt dat ze er (mede daardoor) vaak weinig van leren.
Innovatiedocent en lerarenopleider Sander Berendsen ontwikkelde een methodiek die studenten vrijer laat en beter werkt: leer studenten om aan de hand van betekenisvolle ervaringen hun eigen verhaal te vertellen. “Dan wordt reflectie écht een hefboom voor persoonlijke ontwikkeling.”
Reflectie speelt binnen LOB een belangrijke rol en het lijkt dan ook een logische opdracht om studenten door middel van verslagen te leren te reflecteren op hun ervaringen. Maar wat vinden studenten daar zelf eigenlijk van? Docent en onderzoeker Sander Berendsen deed onderzoek, en heeft een aantal van de reacties van mbo-studenten van het Graafschap College met hun toestemming achter elkaar gezet. Met plezier laat hij de opname horen.
‘Bij iedere vraag moet je gewoon zoveel mogelijk typen’, zegt een studente over de reflectieverslagen. Een ander vult aan: ‘De ene docent geeft het terug en zegt ‘Doe het maar wat uitgebreider’ en de andere docent speelt heel erg in op je gevoel.’ Studenten krijgen al snel door wat er van hen verwacht wordt. ’Dan kom je in de tweede en dan weet je precíes welke leraar wat wil horen’. Maar dat leidt niet tot meer inzicht. ‘Op een gegeven moment dacht je “Ik heb geen zin om er nóg weer een te maken. Ik heb er toch niks mee gedaan, dus waar doe je het dan voor?”’
Aan de stemmen hóór je hoe moedeloos ze zijn, en dat is ook niet raar: toen Sander Berendsen begon met zijn onderzoek (“We merkten een zekere reflectiemoeheid op bij onze studenten en waren benieuwd hoe dat kwam”) bleek dat sommige studenten in een lesperiode van tien weken twaalf reflectieverslagen moesten inleveren. “Twaalf! Studenten zaten dan vlak voor de deadline om een reflectieverslag in te leveren en dan zei de een: ‘Heb jij nog een reflectieverslag?’ Dan gingen ze reflectieverslagen uitwisselen, en met ‘Zoek en Vervang’ de namen veranderen. Dat werd dan opgestuurd en dan kreeg de één een negen en de ander een 6,5. Het was verschrikkelijk! En dan moesten ze op basis van die verslagen óók nog in gesprek met hun studieloopbaanbegeleider, of ze daar nou een klik mee hadden of niet. Het was allemaal totaal niet betekenisvol. Het kwam studenten alleen maar de neus uit.”
Nu is ‘reflectie’ voor veel mensen ook wel een vaag begrip, dat soms bijvoorbeeld wordt verward met ‘evaluatie’. Wanneer is reflectie volgens jou wél betekenisvol?
“Betekenisvolle reflectie gaat over het terugkijken op ervaringen, of het ter plekke bespreken van ervaringen, die betekenis voor jou hebben. Dan gaat het om ervaringen waar een emotie aan vast zit. Die emotie is uniek en essentieel: je vóelt wat voor jou van betekenis is. Je wordt ergens blij van, je krijgt er energie van of je raakt ergens door gefrustreerd. Studenten vinden iets spannend, ze lopen ergens tegenaan, ze vinden iets moeilijk of ze denken ‘Laat ik maar niets zeggen’ omdat ze het eng vinden om kwetsbaarheid te delen.
Bij het reflecteren kijk je terug op zo’n ervaring, waarbij je je ervan bewust wordt dat die emotie bij jóu hoort. Aan inzicht kun je een volgende leerstap verbinden. Dát is reflecteren.
Dus je kijkt terug op een betekenisvolle ervaring, je bent je ervan bewust dat die ervaring bij jou hoort, en als je denkt ‘ik wil dat de volgende keer anders of beter’, kun je daaraan werken. Dan zet je een volgende stap in je ontwikkeling, en daarna ga je het weer opnieuw proberen. Zo is betekenisvolle reflectie onderdeel van een doorlopend en levenslang leerproces.”
Reflectie is een belangrijk onderdeel van LOB, met name motievenreflectie en kwaliteitenreflectie. Hoe zie jij de rol van reflecteren binnen LOB?
“Ik zie binnen LOB nu twee uitersten. Aan de ene kant wordt reflectie natuurlijk wel als belangrijk gezien, maar toch blijft het onderwerp vaak beperkt tot een uurtje LOB in de week. Docenten hebben dertig leerlingen en weten soms de namen niet eens. Er wordt daarbij vooral instrumenteel gekeken: hoe zijn je cijfers?
Aan de andere kant wordt er, vooral in sociale opleidingen, veel ‘onder de ijsberg’ besproken. Wat vóel je? Wat dóet het met jou? Ik was zelf onder meer verbonden aan de opleiding Pedagogisch Werk en Onderwijs. Die studenten zijn overwegend meisjes tussen 16 en 21. Aan hen werd continu gevraagd: ‘Wat dóet het met jou?’ Die meiden gingen piekeren! Tom Luken heeft daar ook onderzoek naar gedaan en zegt: ‘Je moet daarbij uitkijken dat studenten die het goed willen doen, niet continu gaan piekeren, omdat ze helemaal nog geen handen en voeten kunnen geven aan die reflectie’ Kariene Mittendorff geeft in haar onderzoek ook aan dat reflectie eerst aangeleerd moet worden.”
Jullie zijn het bij het Graafschap College anders gaan doen. Vertel!
“We zijn begonnen bij de opleiding Pedagogisch Werk en Onderwijs. De eerste stap was dat studenten zelf een vorm mochten kiezen voor hun reflectieverslagen. Ze kozen vaak voor een Albelliboek, met foto’s van betekenisvolle ervaringen. Dat noemden we ‘Jaarboeken’. Studenten hoefden niet meer te reflecteren op een in beton gegoten thema, de vraag was: ‘Wat was voor jou betekenisvol, op school, thuis, of tijdens je werk of stage? Wat zegt iets over jóu, over jouw persoonlijke zelf?’
Dat werkte veel beter dan die reflectieverslagen. Nu gingen studenten zélf ontdekken waar ze bijvoorbeeld goed in waren of wat ze leuk vonden. Uiteindelijk probeerden we op die manier ook een vertaalslag te maken naar het professionele zelf, de rol van pedagogisch medewerker. Klein voorbeeld: een studente had in haar boek een foto opgenomen van Ajax-speler Victor Fischer, die ze bewonderde omdat hij terugkwam na een zware tegenslag. Een doorzetter bij tegenslag – dat zegt zoveel! Een ander liet een foto zien van haar volleybalteam, waardoor ik later bijvoorbeeld ook kon vragen of ze misschien een volleybal-clinic wilde geven tijdens een sportdag.
Die competenties konden studenten ook weer verbinden aan het kwalificatiedossier. Je krijgt op een hele andere manier contact met studenten.”
Werkt die vorm voor alle studenten?
“Nee, de studenten in de technische opleidingen en de maakindustrie zijn niet zo van die fotoboeken, die zijn meer van de actie. Een gesprek voor, tijdens of na het maken van een product werkt dan beter. Voor hen hebben we een polaroidwand gemaakt. De loopbaanbegeleiders maakten daarvoor polaroid-foto’s als hen iets opviel of verraste aan een student, bijvoorbeeld tijdens een praktisch vak of een stage.
Dat was trouwens wel wennen. In het begin zei een student wel eens: ‘Waarom heb je mijn foto opgehangen?’ en dan zei die studieloopbaanbegeleider: ‘Omdat ik vond dat je dat zo goed deed.’ Daar kwam dan een gesprek uit voort, dat leidde tot een keuze, actie of concrete vervolgstap. Door er op die manier aandacht aan te besteden, werden studenten zich er steeds meer van bewust wat ze goed deden. En als je een paar keer een compliment krijgt, dan is het geen toeval meer, dan zegt het iets over jouw talenten. Vervolgens gingen we dáárover praten.
Zo leren studenten gaandeweg hun eigen verhaal te vertellen, aan de hand van die betekenisvolle ervaringen. Dat is belangrijk, want we denken vaak wel dat we een verhaal kunnen vertellen, maar het is echt iets dat je moet leren. En juist door je verhaal te vertellen, wordt het een hefboom voor je persoonlijke ontwikkeling.“
Voor een persoonlijk verhaal zijn dus vooral betekenisvolle ervaringen nodig. Hoe creëer je die op school?
“Dat is best een lastige. Wij vroegen in ons onderzoek ook: ‘Als het gaat over betekenisvol leren, waar heb je dan het meeste geleerd? Was dat op school, werkplek, stage, bij verenigingen of clubs of bij familie en vrienden?’ En dan werd door studenten bijna álles genoemd, behalve school.”
We schieten nu in de lach, maar eigenlijk is het treurig!
“Er gebeuren op school natuurlijk ook mooie dingen, maar de betekenisvolste gesprekken worden bijna altijd buiten het klaslokaal gevoerd. Het mooie is: voor betekenisvolle ervaringen is vaak helemaal niet zoveel nodig, je kunt die best creëren. Al is het maar door gewoon de school uit te gaan. Aan het begin van een bijeenkomst met studenten hoorde ik eens dat de burgers bij MacDonalds in de aanbieding waren. Toen zijn we spontaan dáár naartoe gegaan. Daar kwamen zulke goede gesprekken uit voort, gewoon door het eens over een andere boeg te gooien. Bij een andere activiteit zijn economie-studenten samen met mensen uit het bedrijfsleven gaan suppen, dat kan hier vlakbij. Daaruit kwamen ook de mooiste gesprekken voort. Daar werden zoveel verhalen verteld, en daar werd zoveel geleerd, zowel door de studenten als door de CEO’s. We zijn ons er hier steeds meer van bewust dat beroepsgerichte didactiek echt anders is dan de vakdidactiek. Iets maken, dat leer je door van alles uit te proberen en ook dingen te laten mislukken. We moeten studenten meer ruimte geven om te prutsen. Zó ontdek je wat werkt en waar je goed in bent! Niet enkel in een klaslokaal terwijl je zit te luisteren naar een docent. Ik geloof dan ook steeds meer in een leer-ecosysteem, waarbij bijvoorbeeld onderwijs en bedrijven bij elkaar zitten en studenten ook ruimte hebben om te experimenteren en bijvoorbeeld zelf een bedrijf te starten.”
Waarom is juist dat vertellen van verhalen zo belangrijk, als het gaat om loopbaanontwikkeling?
“Het gaat over het verhaal van je leven. Bij LOB gaat het erom te ontdekken waar je zelf blij van wordt en na te denken over hoe je dát kunt verbinden met actuele beroepen en vraagstukken. Hoe complexer de wereld wordt, hoe dichter we bij onszelf moeten leren blijven. Hoe belangrijk verhalen daarbij zijn, zie ik ook ook bij ondernemers in de Achterhoekse maakindustrie. Ik heb bijvoorbeeld contact met Iginio Voorhorst, hij is CEO van bedrijf dat onder meer luchtveringen maakt. Hij vertelt in een jubileumboek van zijn bedrijf hoe hij in een tussenjaar met een camper door de wereld reisde, en last kreeg van zijn rug. Dáár is uiteindelijk zijn bedrijf uit ontstaan! En als je hem vraagt naar zijn mooiste ervaring, vertelt hij over een jongen van twaalf die ongeneeslijk ziek was, en die hij mee heeft laten rijden in zijn Ferrari. Dát soort verhalen… Als we daar in het onderwijs wat meer aandacht voor hebben, naast het leren van kennis en vaardigheden. Met die balans wordt het onderwijs écht betekenisvoller.”
____________________________________________________________
Vertel eens!
Drie tips van Sander Berendsen om te reflecteren aan de hand van verhalen
1. Praat mét studenten, niet tegen ze
Begin klein. Maak aan het begin van de les bijvoorbeeld tien minuten vrij voor de studenten die je op dat moment voor je hebt: hoe is het nu thuis, waar loop je tegenaan in je stage, wil iemand iets delen? Als een student een beetje bozig kijkt: ‘Vertel eens, wat is er aan de hand?’
2. Geef studenten de vrijheid om zelf een vorm te kiezen
Reflecteren hoeft echt niet altijd in de vorm van een geschreven verslag. Misschien kan het in de vorm van een blog, vlog, of een fotoboek. Of maak een polaroid-wand met foto’s van betekenisvolle ervaringen. De vraag is altijd: wat waren voor jou betekenisvolle ervaringen? Wat vind jij belangrijk?
3. Neem de betekenisvolle ervaringen mee in LOB-gesprekken
Daarbij is het vooral belangrijk dat de lerende, de student dus, de auteur blijft van het verhaal. Stel je als docent of begeleider open op en laat de leerling of student het verhaal vertellen. Wat zou je willen bespreken? Waar liep je tegenaan en wat ga je ermee doen? Het begeleiden van die volgende stap in de ontwikkeling is een uitdagend proces.
____________________________________________________________
Meer informatie
Het boek ‘Leren van verhalen’ van Sander Berendsen is gratis in te zien of te downloaden via www.lerenvanverhalen.nl.
____________________________________________________________
Meer inspiratie
- Namens het Expertisepunt LOB zijn Sander Berendsen en Boris van Ast geïnterviewd voor het magazine Loopbaan & Burgerschap. Laat je inspireren door dit interview en zorg voor reflectie met een meerwaarde.
- De relatie gaat voor de prestatie, zegt docent van het jaar Amin Asad. Lees het inspiratievoorbeeld.
- Ook als loopbaancoach is het belangrijk om op je eigen handelen te reflecteren, zegt Japke Ebbinge, presentator van de podcastserie ‘De Loopbaancoach’. Lees het inspiratievoorbeeld.
- Lina Boukhoubza, voorzitter van de leerlingenraad van het Calandlyceum, vertelt waarom LOB cruciaal is voor leerlingen. Lees het inspiratievoorbeeld.
Tekst: Anne Wesseling, Fotografie: Hetty van Oijen
Onderzoek naar het verbeteren van de doorstroom vmbo-mbo-hbo
De overgang van vmbo naar mbo en van mbo naar hbo gaat lang niet altijd vanzelf.
De overgangsmomenten tussen deze onderwijssectoren zijn kwetsbaar, waardoor nogal wat jongeren uitvallen bij de overstap van de ene naar de andere onderwijssector.
In een praktijkgericht onderzoek dat werd gesubsidieerd door het NRO hebben een aantal vmbo-, havo- en hbo-instellingen onderzocht hoe de overgang van leerlingen en studenten van vmbo, mbo en hbo soepeler en beter zou kunnen verlopen. Het onderzoek is uitgevoerd op basis van de methodiek van design thinking. Hiervoor werden vijf designteams met een mix van docenten en onderzoekers samengesteld: twee teams richtten zich op de overgang vmbo-mbo en drie op de overgang mbo-hbo. De teams werkten op basis van een probleemverkenning toe naar een ontwerpvraag en vervolgens naar verschillende oplossingsrichtingen die pasten bij deze vraag. Deze oplossingsrichtingen zijn voorgelegd aan studenten die hierop hun feedback gaven. Daarna maakten de teams een ontwerp en werd er een pilot uitgevoerd. Waar nodig werd het ontwerp op basis van de evaluatie van deze pilot bijgesteld.
Meer weten?
- Download de publiekssamenvatting, onderzoek en de handreiking doorstroom in de beroepskolom.
- Kijk hier naar twee filmpjes met interventies om de doorstroom te verbeteren:
Voor een goed loopbaangesprek is ook zelfkennis nodig
Podcast-serie De Loopbaancoach
In de podcast-serie ‘De Loopbaancoach’ interviewt Japke Ebbinge professionals en onderzoekers en geeft ze ook een kijkje in de keuken van de loopbaancoach: hoe verloopt een loopbaangesprek met een young professional? Welke coachingsinstrumenten worden ingezet, en waarom? “Als loopbaancoach moet je leren om óók naar jezelf te luisteren.”
‘Wat wil ik eigenlijk zélf?’, is de loopbaanvraag van studente Tess, die bijna klaar is met haar hbo-opleiding. ‘Wat zou ik doen en kiezen vanuit mijn ‘rustige zelf’, in plaats van vanuit stress, perfectionisme, emoties en bewijsdrang?’
Loopbaancoach Hadassa Kruithof gaat in gesprek met Tess. Ze reikt praktische handvatten aan (hoe kun je mindfulness momenten inbouwen in de dag?), behandelt een stukje psycho-educatie (hoe kijk je naar stress?) en gebruikt ACT-coaching (hoe kun je je niét verbinden met je negatieve gedachten?).
Bijzonder aan dit gesprek: je kunt erbij zijn. Niet live, maar door te luisteren naar de podcast ‘De loopbaancoach in actie’. “Het gesprek met Tess is een voorbeeld van hoe je een loopbaangesprek kunt aanpakken”, zegt psycholoog Japke Ebbinge, coördinator van de Leergang Loopbaancoaching aan de Hogeschool van Amsterdam (HvA) en presentator van de podcastserie. “Je hoort het gesprek van Hadassa en Tess, en daarnaast evalueren Hadassa en ik het loopgesprek en lichten we toe wat we doen. Je zit tijdens het luisteren naar de podcast dus echt in ónze hoofden. Welke keuzes maken we in het moment? Waar gaan we wel of niet op in, en waarom? Ons doel is om door middel van de podcast een inkijkje te geven in het loopbaancoaches, en loopbaanprofessionals een idee te geven van hoe je zo’n gesprek kunt aanpakken. Niet vanuit de gedachte ‘Dit is dé manier’, maar ter inspiratie, en ook om de verschillende coachingsinstrumenten te leren herkennen.”
Hoe kwam je op het idee van een podcast?
“Ik vind het leuk om radio te maken, dat had ik al bij de HvA al eerder gedaan. De laatste jaren namen podcasts een vlucht. Met mijn collega Daphne Wiersema maakte ik aanvankelijk een podcast voor de eerste lichting deelnemers aan de Leergang Loopbaancoaching. Daarvoor namen we de hoorcolleges op, en de podcast was alleen te beluisteren door deelnemers. We merkten dat die het luisteren naar een podcast echt een prettige manier van leren vonden.
De reacties waren zo positief dat we meer wilden doen met deze vorm, ook omdat we vanuit de leergang graag laagdrempelig onze kennis willen delen.
We zijn gaan kijken welke professionals voor onze doelgroep interessant zouden kunnen zijn om te interviewen. De eerste professional die meewerkte was Jouke Post, docent Theorie van de Loopbaanbegeleiding aan Saxion Hogeschool. Hij wilde graag iets doen met Kerr Inkson, die een boek schreef over negen metaforen voor loopbanen. Daarmee zijn we begonnen: een serie van negen afleveringen met Jouke Post over die metaforen. Daarna volgden nog meer interviews met professionals, en in de meest recente afleveringen, ‘De loopbaancoach in actie’, voeren we echte loopbaangesprekken.”
Die laatste zijn bijzonder omdat je als luisteraar echt bij het gesprek aanwezig bent – zo voelt het althans.
“We merkten bij onze deelnemers dat ze behoefte hadden aan een voorbeeld van hoe een loopbaangesprek verloopt. Ze genoten ervan als we dat tijdens de bijeenkomsten voordeden. We waren zelf gecharmeerd van de podcasts van Esther Perel, die daarin een inkijkje geeft in haar relatietherapie, en we vroegen ons af of wij misschien ook zoiets konden doen voor het loopbaangesprek – een podcast in de vorm van een écht gesprek, dus niet als rollenspel. We hebben een oproep gedaan onder studenten, en met drie studenten die zich hebben aangemeld, hebben we inmiddels een podcast-aflevering gemaakt.”
Bij de loopbaangesprekken passen jullie verschillende instrumenten toe. Bij de eerste aflevering, met studente Tess die voor de keuze staat wat ze na haar hbo-opleiding zal gaan doen, kozen jullie bijvoorbeeld voor een benadering vanuit ACT, de Acceptance and Committent Theory. Wat houdt die in en waarom kozen jullie daarvoor?
“Wij hebben als docenten een achtergrond in de psychologie, dus dat is hoe we de loopbaancoaching benaderen: vanuit psychologie, gedrag, mens en ontwikkeling. De basis van een loopbaangesprek is goed luisteren en aanwezig zijn, maar daarnaast zet je als coach ook je gereedschappen in. Je kijkt altijd: wat is de vraag, en welk instrument past daarbij? Bij de coachvraag van Tess speelde perfectionisme een belangrijke rol, vandaar vandaar dat we met haar kozen voor oefeningen in het ACT-spectrum. ACT is een instrument dat goed is in te zetten in loopbaanbegeleiding. Het is een ‘derde generatie gedragstherapie’, waarbij het gaat om het verhogen van de psychologische flexibiliteit: je leert anders om te gaan met je gedachten en gevoelens, in plaats van ze te willen veranderen. Je kunt je gedachten bijvoorbeeld op afstand zetten door niet meer te denken: ’ik ben mijn gedachten’ maar eerder ‘Ik heb gedachten’. ACT gaat ook over het accepteren van pijn in plaats van die te vermijden: soms is de pijn dat iets mislukt draaglijker dan wat je doet om die pijn te vermijden.
Dat laatste is vooral belangrijk als het gaat om doen wat waardevol voor je is. Daar komt namelijk bijna altijd spanning bij kijken. Hoe dichter je leeft naar je waarden, hoe spannender het wordt, want dan heb je écht wat te verliezen. Als je die spanning vermijdt, kan het je weghouden bij wat je juist belangrijk vindt. De gedachte wordt dan: ’Ik wil dit doen maar ik vind het spannend’. Het helpt al als je zou kunnen denken ‘Ik wil dit doen én ik vind het spannend’. Als je op die manier die spannende gedachten kunt ontrafelen, kun je meer gaan leven naar je waarden – precies wat Tess aan het eind van het gesprek het gevoel geeft dat ze vanuit rust haar keuzes kan maken.”
De gesprekken tussen jou en je collega Hadassa zijn ook persoonlijke gesprekken. Hoe belangrijk is zelfkennis eigenlijk, voor een loopbaancoach?
“Heel belangrijk! Bij coaching gaat het er uiteindelijk om dat je mensen bij hun eigenheid wilt brengen. Als je ruimte wilt maken voor hun verhalen, moet je durven kijken naar de verhalen in jezelf. Hoe dieper je bij jezelf kunt zijn, hoe dieper je bij de ander kunt komen. Loopbaancoaching is geen therapie, maar het kan soms wel therapeutisch werken, omdat je ook met jezelf aan de slag gaat. Dat zit ook in de opzet van het onderwijsprogramma van de leergang Loopbaancoaching: deelnemers passen instrumenten en technieken eerst toe op zichzelf en vervolgens bij een coachee.
Gisteren hadden we bijvoorbeeld een masterclass over zelfinzicht, en over hoe je je eigen schaduwkanten kunt inzetten bij een loopbaangesprek. Als we mensen willen leren om over zichzelf te leren, moeten we dat als leergangteam ook voorleven. Niet in een rollenspel, maar in een echt gesprek. Waar zit ík mee? Hoe zit het met míjn kernkwaliteiten en met míjn schaduwkanten? Heeft mijn collega een reële vraag, of een irritatie, dan voeren we daar echt een gesprek over. Je laat als trainer op die manier zien dat je zelf ook leert en ook kwetsbaar bent. Ik leer er zelf elke keer van.”
Tijdens de leergang Loopbaancoaching leer je niet alleen hoe je mensen kunt begeleiden, maar je ontwikkelt je zelf ook?
“In het begin willen deelnemers vooral meer kennis opdoen, maar gaandeweg leren veel ervan zichzelf beter kennen, en ze leren hoe ze die zelfkennis adequaat kunnen gebruiken in de begeleiding. Uiteindelijk leren we mensen ook om meer zichzelf te zijn in hun professie. Aan het eind van de leergang hoor ik vaak: ’Vroeger zag ik de leerlingen in het schoolsysteem, en was ik meer bezig, naar eer en geweten maar niettemin, om ze door een mal te duwen. Nu durf ik vrijer naar ze te kijken: wie ben jij als mens, en wat past daarbij?’
De deelnemers van de leergang Loopbaancoaching gaan gedurende de opleiding ook breder naar zichzelf kijken. Sommigen gaan zelfs hun werkdag anders inrichten, met meer rust. Ze voeren loopbaangesprekken bijvoorbeeld niet meer adhoc en overal tussendoor, maar op een vast moment in de week. Maar met aandacht en vertraging – voor zover die vertraging die mogelijk is binnen de kaders van een volle werkweek.”
Er zijn inmiddels bijna dertig afleveringen beschikbaar van podcastserie De Loopbaancoach. Waar kun je als luisteraar het beste beginnen?
“De podcastserie is bedoeld voor de doelgroep van loopbaanprofessionals, maar óók voor mensen die zelf loopbaanvragen hebben, of zich aan het oriënteren zijn op een volgende stap. Er zit geen vaste volgorde in, dus ik zou zeggen: kijk welke podcast je het meeste aanspreekt en beluister die het eerst.
Een aflevering die ik zelf heel interessant vind, is de aflevering met Kitlyn Tjin A Djie, over systemisch werken en over waarom de context belangrijk is voor wie je bent. We zijn vaak zo gericht op ‘je potentieel waarmaken’ en het idee van een meritocratie, waarin je wordt beloond voor je verdiensten. Maar uit steeds meer onderzoeken en publicaties blijkt dat we vaak meer een product zijn van onze context: waar je wiegje staat, bepaalt bijvoorbeeld ook hoeveel kansen je krijgt. Bovendien hebben we lang niet altijd alles in de hand, dat bleek ook in de coronatijd. Ik denk dat dat voor jongeren belangrijk is om te weten.”
____________________________________________________________
Informatie
- Contactpersoon: Japke Ebbinge, j.ebbinge@hva.nl
- De podcastserie ‘De loopbaancoach’ is te beluisteren via iTunes, Spotify, podcast-apps en ook via SoundCloud.
- Loopbaancoaching (Hogeschool van Amsterdam) is gericht op loopbaancoaches, mentoren en decanen, LOB-adviseurs en andere professionals die werken met jongeren die staan voor een studie- of loopbaankeuzes. De leergang bestaat uit masterclasses over onder meer identiteitsontwikkeling, stress, keuzestijlen en systemisch werken.
____________________________________________________________
Hoe voer je een goed loopbaangesprek?
Drie tips van Japke Ebbinge
- Geef ruimte door vragen te stellen
Je kunt als loopbaancoach natuurlijk informatie over studies aanreiken, maar het zoekproces naar ‘Wie ben ik, wat kan ik en wat wil ik?’ moet een coachee echt zelf doormaken. De kunst is om het zelfsturend vermogen van je coachee te vergroten. Dat kun je doen door vragen te stellen en samen te vatten, en vooral door op je handen te blijven zitten. Dat laatste is misschien wel de grootste uitdaging: niet de regie overnemen, maar je coachee de ruimte te geven om zélf zijn of haar eigenheid te ontdekken. In de fase van identiteitsontwikkeling waarin jong volwassenen zitten, is het überhaupt al een grote levensopgave om te ontdekken wie je bent, wat je kunt en wat je wilt! - Maak leren betekenisvol
In school is er vaak druk om te presteren en met concrete resultaten te komen, terwijl loopbaanbegeleiding een proces is, niet een eindresultaat. Bij dat proces is het belangrijk om ook naar je eigen werkwijze te kijken. Door welke bril kijk je zélf naar de wereld? Wat vind jij zélf belangrijk? - Sluit aan bij het referentiekader van je coachee
Een van de dingen die we coronatijd veel hoorden van loopbaanbegeleiders, is ‘Ik dácht dat ik deze leerling kende, maar wat weet ik weinig over hoe de leerling woont!’ Of leerlingen een eigen kamer hebben, of er überhaupt wifi is thuis, hoe de omgeving eruit ziet, of er broertjes en zusjes zijn. Verdiep je in het leven van je coachee, zodat je daar in het gesprek bij aan kunt sluiten.
____________________________________________________________
Tekst: Anne Wesseling, Fotografie: Hetty van Oijen
Informatie over het tussenjaar is een onmisbaar onderdeel van LOB
Neem de optie van een tussenjaar op in de LOB lessen voor álle leerlingen die na het behalen van hun diploma niet meer leerplichtig zijn.
Hiervoor pleit Daniëlle Vogels, oprichter van het Tussenjaar Kenniscentrum. Het is een manier om leerlingen aan het denken te zetten: ‘Wat heb jij nodig om straks succesvol te studeren, en welke risico’s en kansen zou een tussenjaar daarvoor kunnen opleveren?’"
Een eindexamenleerling in het voortgezet onderwijs wist zeker dat hij een tussenjaar wilde. ‘Prima’, zeiden de ouders. ‘Maar dan moet je wel een dóel hebben.’ Daar zat ‘m net de kneep: de jongen hád helemaal geen doel en wilde daar ook niet over nadenken.
Was dat erg? Volgens Daniëlle Vogels niet. “Een doel opdringen heeft geen zin, en dwingen tot studeren ook niet. Natuurlijk is een tussenjaar voor zulke jongeren een flink risico, maar met de juiste aanpak kan het ook voor hen hele positieve effecten hebben,” zegt ze.
Daniëlle Vogels richtte in 2019 het Tussenjaar Kenniscentrum op. Doel: objectieve informatie geven over het tussenjaar. Het is belangrijk dat daar een onafhankelijke instantie voor is, want commerciële partijen, die bijvoorbeeld taalreizen aanbieden, belichten de zaak maar van één kant. “We vinden het belangrijk dat leerlingen hierover open en goed geïnformeerd een keuze kunnen maken. Een tussenjaar kan voordelen hebben, maar kent ook risico’s.”
Je geeft onder meer workshops over het tussenjaar. Wat is het belangrijkste dat je jongeren daarin mee wilt geven?
“Ik laat ze in de eerste plaats nadenken over de vraag ‘Wat zou ik graag willen?’ En vooral ook: ‘Wat zou voor míj nuttig zijn om straks succesvol te kunnen gaan studeren?’ Bij LOB-lessen op school gaat het vaak vooral over de studiekeuze, maar er zijn nog meer zaken belangrijk. Je kunt de leukste studie kiezen, maar dan zitten er toch ook vakken in die je niet leuk vindt. Onder meer motivatie, zelfstandigheid, discipline en doorzettingsvermogen zijn ook belangrijk. Dat zijn dingen waar je eventueel aan kunt werken, in een tussenjaar.”
Vaak wordt gedacht aan een taalreis. Lekker Spaans leren aan de Costa!
“Dat kán een mooie invulling zijn, maar niet voor iedereen. Zo’n taalreis kan ook een grote party worden, dan wordt het tussenjaar meer een lange vakantie. Als je nog niet weet wat je wilt gaan studeren, is het trouwens maar de vraag of een taalcursus daarbij gaat helpen, want dan zit je wéér in de schoolbanken kennis tot je te nemen.
Een tussenjaar biedt kansen om jezelf beter te leren kennen. Dat doe je vooral door verschillende dingen mee te maken in het echte leven. Vervolgens kun je daarop reflecteren: wat vind ik ervan, wat zegt dat over mij? Dingen ervaren, dáár biedt het tussenjaar kansen voor leerlingen. En daar hoef je echt niet voor op reis. Misschien is een snuffelstage of vrijwilligerswerk voor jou veel nuttiger om jezelf te leren kennen. De laatste jaren zijn er met financiering van de overheid veel mooie vrijwilligersprojecten opgezet, die horen bij de maatschappelijke diensttijd. Dat is een fantastische mogelijkheid om het tussenjaar zinvol in te vullen. Het kost niets, en het is ontzettend waardevol voor je persoonlijke ontwikkeling én voor je netwerk.”
Vergroot een tussenjaar op zichzelf eigenlijk de kans op studiesucces?
“Die vraag krijg ik vaak, van zowel ouders als onderwijsprofessionals, maar op basis van onderzoek is daar niets over te zeggen. Gemiddeld vallen studenten na een tussenjaar niet minder vaak uit, maar een gemiddelde zegt niets over individuele gevallen, en ook niets over wat studenten dan hebben gedaan in hun tussenjaar.
Uit een promotieonderzoek in de Verenigde Staten bleek wel: jongeren die het tussenjaar hebben gebruikt voor hun persoonlijke ontwikkeling, bijvoorbeeld door te reizen, presteren daarna beter. Maar voor een goed tussenjaar hoef je echt niet per se te reizen. Uit onderzoek onder Nederlandse studenten blijkt dat maar eenderde van de jongeren met een tussenjaar heeft gereisd, dat zijn vaak jongeren met hogeropgeleide ouders. Wat de anderen doen, naast werken, en welke effecten dat heeft, daar is weinig over bekend.”
Zitten er ook risico’s aan een tussenjaar? Bijvoorbeeld dat je uit je studieritme raakt?
“Daar zijn veel mensen bang voor. Het kan best moeilijk zijn om na een tussenjaar weer in het studieritme te komen, maar dat kan na een lange vakantie aansluitend aan je eindexamen net zo goed lastig zijn. Je kunt je afvragen of dit een goede reden is om meteen door te studeren na je eindexamen. Je hebt hier in elk geval het minst last van als je goed weet wat je wilt studeren en echt gemotiveerd bent om te starten.
Een van de grootste risico’s van een tussenjaar is dat je er weinig aan hebt voor je studiekeuze. Dat je daarna nog steeds niet weet wat je wilt gaan studeren, of dat je net zo’n slecht gefundeerde keuze maakt als vooraf. Eenderde van de jongeren die een tussenjaar neemt, kiest uiteindelijk een andere studie dan ze vooraf van plan waren. Daarom is het belangrijk om je ook tijdens je tussenjaar goed te blijven oriënteren op vervolgstudies.
Een belangrijke factor is ook de mentale gezondheid van jongeren. Met de mentale gezondheid van veel studenten gaat het niet goed – dat was al zo vóór corona, onder meer door de prestatiecultuur. Ik hoor vaak dat jongeren gewoon toe zijn aan rust. De druk op middelbare scholen is ook best groot. Dat kan een goede reden zijn om even pauze te nemen, maar aan de andere kant: als je al niet lekker in je vel zit en dan ook nog niet weet wat je wilt gaan doen, raak je misschien nog dieper in de put. Om dit en andere risico’s te beperken is goede begeleiding van ouders belangrijk.”
Wat is de rol van ouders precies?
“Wanneer ik een workshop Tussenjaarplan geef, moeten zij verplicht meedoen. Jongeren maken natuurlijk zelf een plan voor hun tussenjaar, maar ouders hebben daarbij wel een rol. Ze hebben bijvoorbeeld, vaak onbewust, invloed op de vraag of een kind al dan niet voor een tussenjaar kiest. En áls het kind een tussenjaar kiest, hebben ouders invloed op wat het kan betekenen, in positieve of negatieve zin.
Er zijn bijvoorbeeld ouders die zich er volop mee bemoeien en van alles gaan regelen, dan beperk je wat je kind zelf kan leren. Wat wel goed kan werken, vooral als een jongere ongemotiveerd is om iets te gaan doen: de geldkraan dichtdraaien. Zolang je je kind financieel blijft ondersteunen, heb je kans dat het tussenjaar uitdraait op een grote vakantie. Veel ouders reageren blij als ik begin over het betalen voor kost en inwoning. Voor jongeren die weinig actiegericht zijn, kan het best lastig zijn als hun ouders de geldkraan dichtdraaien en ze een tijd fysiek moeten gaan werken.”
Er zijn ouders en professionals die zeggen: ‘Alleen een baantje in de supermarkt tijdens je tussenjaar, dat schiet niet op’.
“Maar voor sommige jongeren kan dat juist heel waardevol zijn! Een baantje onder je niveau kan wonderen doen voor je motivatie om te gaan studeren, maar ook voor je doorzettingsvermogen. Kom maar eens een flinke periode vroeg je bed uit voor een baantje waar je eigenlijk geen zin in hebt, daar is echt discipline voor nodig.
Ook voor ouders is het een belangrijke vraag: wat heeft je kind nodig om straks succesvol te studeren en wat zou je kind kunnen doen om aan díe dingen te werken? En wíl je kind eigenlijk wel studeren? Het is goed om na te denken over je wensen, ideeën en twijfels. Dán kun je bewust kiezen voor studeren en een eventueel tussenjaar goed vormgeven. Ongeveer de helft van de deelnemers aan mijn workshops Tussenjaarplan weet overigens nog niet zeker of ze een tussenjaar willen doen. Dat hoeft ook niet. Je hebt na afloop in ieder geval gekeken naar de mogelijkheden, en naar wat er nodig is om succesvol te gaan studeren. Dat is ook winst.”
Je pleit voor meer voorlichting vanuit het onderwijs omdat dat zou helpen kansenongelijkheid te verminderen. Hoe zit dat precies?
“In het afgelopen jaar ben ik op zoek gegaan naar jongeren met een migratieachtergrond en hun ervaringen met een tussenjaar. Vaak zeiden ze ‘Ik wist niet eens dat het bestond!’ En ook gaven ze aan dat een tussenjaar in hun omgeving taboe is, omdat ouders het zó belangrijk vinden dat ze het goed krijgen. Er is dan van huis uit veel druk om te gaan studeren, en om te kiezen voor een studie met status en carrièreperspectief.
Als die leerlingen niet vanuit school geïnformeerd worden over hoe een tussenjaar je kansen kan vergroten, hebben ze er geen kennis over. Daarom vind ik informatie over de kansen en risico´s van een tussenjaar een onmisbaar onderdeel van LOB. Als mensen twijfels hebben over een tussenjaar kijken ze trouwens meestal niet naar de risico’s van studeren. Veel studenten lopen vertraging op of vallen uit. In het hbo stopt bijvoorbeeld een op de drie studenten in het eerste jaar van de opleiding, dat is ook iets om over na te denken.”
Hoe liep het af met de jongen uit het voorbeeld?
“De ouders draaiden de geldkraan dicht, zodat hij moest gaan werken. Na een tijdje merkte hij dat hij het met dat baantje wel gehad had en daar was hij blij mee, want toen kwam alsnog de vraag op: ‘Wat wíl ik eigenlijk?’ Dus juist door er een tijdje níet mee bezig te zijn, kreeg hij de ruimte om echt na te denken over wat híj verder wilde en wat hij daarvoor nodig had.
Die vraag, ‘Wat heb jíj nodig?’, dat is uiteindelijk precies waar het om gaat bij het nadenken over een tussenjaar, en ook waarom het zo belangrijk is er op school in de LOB-lessen aandacht aan te besteden. Het hoeft niet veel tijd te kosten, en het levert ongelofelijk veel op. Want de vragen die je stelt bij het nadenken over een tussenjaar, over wat jij nodig hebt om succesvol te gaan studeren, zijn relevant voor álle leerlingen.”
__________________________________________________________________________
5 tips van Daniëlle Vogels
Een plek voor het tussenjaar in LOB
- Besteed er aandacht aan op school
Het is in de eerste plaats belangrijk om álle leerlingen aan het denken te zetten, ongeacht of ze al dan niet een tussenjaar willen nemen. - Laat het echt een open keuze zijn
Een tussenjaar kent kansen en risico’s, net als doorstuderen. Let er bij een LOB-les op hoe je het insteekt, zodat het voor de leerlingen echt een open keuze is. - De invulling is altijd persoonlijk
Het gaat voor leerlingen om de vraag: ‘Wat heb jíj nodig, om straks succesvol te gaan studeren?’ Wil je bijvoorbeeld zelfstandiger worden, of discipline ontwikkelen, en hoe kan een tussenjaar daarbij helpen? - Een tussenjaar hoeft geen geld te kosten
Vaak wordt bij een tussenjaar meteen gedacht aan werken en reizen of zelfs een jaar high school, maar er zijn nog veel meer opties. Denk aan bijvoorbeeld een maatschappelijke stage, of vrijwilligerswerk: zinvol en ook goed voor je netwerk. - Betrek ook ouders/verzorgers erbij
Ouders hebben veel invloed op de keuze voor studeren en een belangrijke rol bij het goed invullen van een tussenjaar, al was het maar omdat zij vaak kunnen beslissen de geldkraan open of dicht te draaien.
__________________________________________________________________________
In onze opdrachtenbank vind je een docentenhandleiding en een jongerenopdracht over het thema tussenjaar. Bij de jongerenopdracht worden ook de ouders betrokken Studiesucces en tussenjaar: kansen en risico’s | Expertisepunt LOBTekst Anne Wesseling | Fotografie Hetty van Oijen
Kijken in de ziel
Als gespreksstarter LOB in de les
Met het lesprogramma ‘Kijken in de ziel’ wordt LOB op het Augustinus College (Groningen) in verschillende vakken geïntegreerd. Het doel is om leerlingen bewust te maken van de mogelijkheden en achtergronden van verschillende beroepen/studies. Hierbij is het overkoepelende praktisch kader de programmareeks ‘Kijken in de ziel’ (2009-2018) en lesbezoeken van beroepsbeoefenaars. Elk vak dat meedoet besteedt (in vwo 5) minimaal vier lessen aan een koppeling LOB en lesinhoud.
- Meer informatie over het programma Kijken in de ziel
“Wie weet vind je je droombaan langs je fietsroute naar school!”
Leerlingen kennen bedrijven in hun eigen regio vaak wel van naam, maar hebben geen idee welke prachtige kansen daar liggen als het gaat om hun toekomstige loopbaan. Het digitale platform en LOB-traject ‘Keyport Meets | Regio in je Rugzak’ gebruikt daarom onder meer slimme software om leerlingen en bedrijven te matchen. Projectleider Paul van Lienen: “We brengen bedrijven in beeld waar leerlingen anders niet zo snel mee in aanraking komen.”
Rockwool. Sekisui Alveo. UPS Healthcare Solutions. Leerlingen die in het Limburgse Herkenbosch wonen en in Roermond naar school gaan, passeren een industrieterrein met talloze bedrijfsnamen op de gevel. Maar weten ze ook wat voor soort bedrijf er achter de naam zit, en wat er daar achter de voordeur precies gebeurt? In de meeste gevallen niet.
Sterker: vo-leerlingen in Midden-Limburg denken vaak dat er in hun regio ‘helemaal niets’ is. Dat is pertinent onwaar, aldus Paul van Lienen, projectleider van Keyport Meets | Regio in je Rugzak. “We hebben hier álles en er liggen bij die bedrijven geweldige kansen – je moet er alleen mee in aanraking komen. Neem Sekisui Alveo: dat is een producent van schuimrubber, en het bedrijf heeft niet alleen een grote administratieve en logistieke afdeling, maar ook een eigen laboratorium. Dat is voor leerlingen hele relevante informatie. Wie weet vind je je droombaan langs je fietsroute naar school!”
Die informatie bij de leerlingen krijgen, dat is het doel van het online platform ’Keyport Meets’ | Regio in je Rugzak’. ‘Keyport Meets’ verwijst naar de verbinding tussen onderwijs, bedrijfsleven en overheid in de ‘Keyport’-regio in Midden-Limburg en een stukje Brabant. Het ‘Regio in je Rugzak’-gedeelte is, in eerste instantie, een anderhalf jaar durend LOB-traject voor vo-leerlingen: zij maken een ontdekkingsreis door hun eigen regio, en krijgen daarbij een denkbeeldige ‘rugzak’ mee met informatie en LOB-opdrachten. Gedurende hun reis vullen ze die rugzak met souvenirs, zoals de verslagen van bedrijfsbezoeken en gesprekken die ze hebben gevoerd, maar ook met zelfkennis op het gebied van hun LOB-competenties. “Het wordt een rugzak vol ervaringen, maar ook een sleutel naar je toekomst.”
Rugzak in je Regio omvat voor leerlingen een LOB-traject met zes fasen. Hoe is het traject opgebouwd?
“Aan de hand van LOB-opdrachten genereert de slimme software in de eerste fase voor elke leerling een zogeheten DNA-profiel, met onder meer de kwaliteiten en competenties van de leerling. Mede op basis daarvan matcht het programma de leerling met een aantal bedrijven.
Tijdens speciale ‘Regio in je Rugzak’-evenementen kunnen bedrijven vervolgens aan de leerlingen laten zien wat ze precies in huis hebben. Vervolgens bezoeken de leerlingen minimaal twee bedrijven, om een idee te krijgen van de dagelijkse gang van zaken – ze zien in hun digitale omgeving welke initiatieven er zijn, en kunnen zich daar dan ook meteen voor opgeven.
De volgende fasen draaien om verdieping: leerlingen maken kennis met verschillende vakgebieden, bijvoorbeeld door een bezoek aan Bouwmensen of het Foodlab Limburg, en lopen bijvoorbeeld snuffelstages bij bedrijven.
De laatste fase draait om de keuze voor een vervolgtraject: de leerling bezoekt bijvoorbeeld een vervolgopleiding en spreekt met studenten die vertellen hoe die opleiding eruit ziet.
Bij elke fase krijgt de leerling LOB-opdrachten, die grotendeels afkomstig zijn uit de opdrachtenbank van het Expertisecentrum LOB. Het hele traject duurt ongeveer anderhalf jaar. Scholen kunnen zelf invullen hoe ze het precies vorm willen geven, maar wij adviseren om te beginnen in het jaar voordat leerlingen een keuze maken voor een profiel of vervolgstudie. Het platform is uit te breiden naar meer leerjaren.”
Jullie maken gebruik van slimme software om kennis en vaardigheden in beeld te brengen en om leerlingen en bedrijven te matchen. Hoe moet ik me dat voorstellen?
“De slimme software is vooral een hulpmiddel om de leerlingen aan het denken te zetten. De vraag ‘Wat zijn je kennis en competenties?’ vinden leerlingen vaak best lastig om te beantwoorden. De software helpt daarbij, bijvoorbeeld door inzichtelijk te maken welke competenties bij jou passen, op basis van wat jíj aanlevert. We hopen natuurlijk dat de leerlingen dan een ‘Oh ja!’-ervaring hebben, maar klopt het niet, dan komen er andere suggesties.”
De software helpt de leerlingen ook om een weg te vinden in de regio, door ze te matchen met bedrijven die passen bij hun DNA-profiel.
“Het werkt verschillende kanten op: de leerlingen die geen idee hebben welke kant ze op willen, helpen we om het zoekveld smaller te maken, en leerlingen die juist een smal toekomstbeeld hebben, krijgen extra opties waaraan ze misschien niet gedacht hadden. Het kan overigens ook zijn dat een leerling op een bepaald spoor zat, waarvan hij of zij bij nader inzien denkt: ‘Dit wordt ‘m toch niet’. Dat is óók waardevol.
Door het gebruik van die slimme software komen bedrijven in beeld waar leerlingen anders niet zo snel mee in aanraking zouden komen. De evenementenbranche trekt bijvoorbeeld enorm, omdat leerlingen er een duidelijk beeld bij hebben. Maar stel, je hebt als leerling een profiel dat past bij de evenementensector. Dan zou jij misschien ook wel een héle goeie begrafenisondernemer kunnen zijn, want dat valt feitelijk in dezelfde sector. Je hóeft niet die kant op, maar leerlingen krijgen nu tenminste wel een keuze.”
De nadruk ligt meer op een kennismaking met vakgebieden dan op specifieke beroepen. Waarom hebben jullie die keuze gemaakt?
“Een beroep is al heel specifiek. In instantie kun je beter wat breder kijken: ‘Welk vakgebied past bij mij?’ De zorg heeft bijvoorbeeld zoveel facetten: je kunt in een jeugdinstelling werken, of met ouderen, of meer de technische kant op. Hetzelfde geldt voor de bouw: wil je met je handen werken of liever ontwerpen? De eerste vraag is toch in welke sector jij je op je plek voelt.
We kennen in onze regio veel initiatieven waar leerlingen kunnen kennismaken met een vakgebied, bijvoorbeeld Bouwmensen Limburg, die laten zien wat de bouw inhoudt, CIVIL voor installatietechniek, Foodlab Limburg voor de horeca, en ProfCore voor de procesindustrie. Tijdens hun reis door de regio kunnen leerlingen daar onderzoeken in welk vakgebied ze zich het meest op hun plek voelen. Dat beroep, dat komt later wel, dat komt vanzelf op je pad.”
Hoe reageren bedrijven op Regio in je Rugzak?
“Heel enthousiast! Normaalgesproken verloopt voor hen het contact met het onderwijs best moeizaam: ze moeten veel moeite doen om met leerlingen in contact te komen, en soms gaan alle scholen ineens naar één bedrijf, als bekend is dat daar bijvoorbeeld rondleidingen mogelijk zijn. Nu hoeven bedrijven als eerste stap alleen een profiel aan te maken en krijgen ze de leerlingen bij wijze van spreken op een presenteerblaadje.
Een groot voordeel is ook dat dit project niet draait om eenmalige activiteiten. Bedrijven blijven via dit platform gedurende een aantal jaren met de leerlingen in contact, en de leerling kan de regio blijven volgen. Een leerling kan straks na het afronden van de opleiding aangeven: ‘Ik ben beschikbaar’, en bedrijven kunnen in de toekomst ook op het platform aangeven dat ze vacatures hebben.”
En de scholen?
“In de pilotfase hebben leerlingen hun profielen ingevuld; daar wordt nu mee verder gewerkt in LOB-lessen. Door corona hebben we vertraging opgelopen, de komende tijd gaan we echt de slag naar de praktijk maken. Hopelijk kunnen we binnenkort ook weer evenementen gaan organiseren.
De bedoeling is trouwens dat docenten ook een profiel krijgen. Die gaan dus net als de leerlingen hun eigen regio ontdekken en contact leggen met bedrijven. Zo wordt het voor hen ook gemakkelijker om onderwijs buiten de school vorm te geven. Er gebeurt in het onderwijs veel van bovenaf, we willen in dit project juist graag dat de leerlingen en de docenten ontdekken waar zíj mogelijkheden zien om LOB en de samenwerking met bedrijven verder vorm te geven.”
Straks stapt zo’n docent zèlf nog over naar een andere sector!
Lacht: “En dat is prima! Mijn werkgever SOML (Stichting Onderwijs Midden-Limburg, red.) juicht het toe dat je als docent een kijkje neemt in het bedrijfsleven, en omgekeerd: dat mensen vanuit het bedrijfsleven een of twee dagen gaan lesgeven. Dit project draait om kansen in de regio, en het gaat erom dat het bedrijfsleven en onderwijs ontdekken dat ze sámen dingen van de grond kunnen krijgen. Bedrijven zouden, wanneer ze een nieuw project opzetten, daar bijvoorbeeld ook onderwijs van kunnen maken. Ze kunnen dan via het platform rechtstreeks een docent benaderen en aangeven dat ze open staan voor gastlessen. Er komt interactie! Daar worden we allemaal beter van.”
Hoe gaat het de komende tijd verder?
“We gaan een ‘Regio in je Rugzak’-app ontwikkelen, omdat dat echt past bij hoe jongeren communiceren. We onderzoeken daarnaast of we dit project kunnen doortrekken naar het mbo, en we gaan Regio in je Rugzak ook koppelen aan Meet the Youngsters, een soortgelijk platform voor studenten van mbo, hbo en wo, zodat de leerlingen hun Rugzak-profiel kunnen meenemen naar hun vervolgopleiding. Dan hebben we een echt een mooie doorlopend leerlijn.
Tot slot zou het natuurlijk mooi zijn als we het aantal regio’s kunnen uitbreiden. We zoeken nu om te beginnen aansluiting in Noord-Limburg. Bij het voorvoegsel ‘Keyport Meets’ kun je ‘Keyport’ vervangen door de naam van elke andere regio. Wat blijft is ‘Regio in je Rugzak’. De leerlingen de éigen regio laten ontdekken, zodat ze oog krijgen voor alle kansen en mogelijkheden bij bedrijven in hun omgeving – daar gaat het om.”
Tips van Paul van Lienen1. Zie het belang van samenwerking Samen kun je echt veel meer. Dus onderzoek altijd eerst of je kunt samenwerken met andere scholen en met bedrijvenplatforms, en maak gebruik van elkaars expertise. 2. Je hoeft niet alles zelf te ontwikkelen Wij gebruiken bijvoorbeeld LOB-opdrachten van het Expertisepunt LOB. 3. Denk aan de lange termijn Voor ondernemers: zie samenwerking met het onderwijs als een investering die verder gaat dan je eigen bedrijf. Misschien komt de leerling later niet bij jóu terecht, maar kun je hem of haar wel behouden voor je vakgebied.
|
Informatie Contactpersoon: Paul van Lienen, info@regioinjerugzak.nl |
Tekst: Anne Wesseling Fotografie: Hetty van Oijen
Durf hoge verwachtingen te hebben van een leerling
Louise Elffers over LOB en kansengelijkheid in het onderwijs
Docenten adviseren aan het eind van groep 8 vaak te voorzichtig. Met goede bedoelingen, ze willen leerlingen behoeden voor een faalervaring. Maar juist leerlingen met een achterstand hebben baat bij hoge verwachtingen, betoogt Louise Elffers, directeur van het Kenniscentrum Ongelijkheid.
Ze maakt het regelmatig mee, als ze ergens spreekt over kansengelijkheid in het onderwijs: dat een leraar of schooldirecteur zegt: “Die cijfers over onderadvisering zullen wel kloppen, maar wij geloven op onze school heel erg in kansengelijkheid en wíj maken altijd een zorgvuldige afweging.’ Dat er goede bedoelingen zijn, gelooft ze graag; niemand zit met valse bedoelingen leerlingen tegen te houden. ‘Maar goede bedoelingen zijn niet genoeg’, zegt Louise Elffers, directeur van het Kenniscentrum Ongelijkheid. ‘Het punt is: juist als je heel erg gelooft dat je bezig bent met gelijke kansen, doe je onbewust soms juist het tegenovergestelde. Bijvoorbeeld doordat je te beschermend bent of je verwachtingen naar beneden bijstelt, en daarmee bepaalde leerlingen onbedoeld tegenhoudt.’
Het pijnlijke gevolg: juist op scholen met kinderen van minder of niet in Nederland geschoolde ouders, komt vaker onderadvisering voor.
Wat is daaraan te doen? En hoe kan LOB helpen om kansengelijkheid in het onderwijs te bevorderen?
Er zijn, is je stelling, in het onderwijs mechanismen die zorgen voor kansenongelijkheid. Klopt het dat dat ook met name zit in de overstap van basisonderwijs naar de middelbare school?
‘Niet alleen daar, maar het is wel een brandpunt van ongelijkheid. Daar gaan schoolloopbanen verder uit elkaar lopen naar sociale achtergrond. Kinderen gaan in Nederland relatief laat naar school en we selecteren ze vroeg, dus hebben ze maar een paar jaar de tijd om zich aan de hand van het onderwijs te ontwikkelen. Dat is relatief kort, vooral voor leerlingen die meer van de school afhankelijk zijn voor de ontwikkeling van hun leerpotentieel, omdat ze van huis uit niet zoveel meekrijgen als andere kinderen. Daar zit dus al een verschil in kansen.
Maar we zien daarnaast dat leerlingen die in groep 8 op gelijk niveau presteren, tóch ongelijk geselecteerd worden voor het vervolgonderwijs. Als de ene leerling anderstalige ouders heeft, is de neiging bijvoorbeeld om wat voorzichter te adviseren. Leraren zitten echt niet bewust te discrimineren, het gebeurt met de beste bedoelingen. Maar als je een kind op basis van zijn achtergrond vooral ziet als een kwetsbare leerling, worden we snel te voorzichtig: “Jij presteert weliswaar op vwo-niveau, maar ik zie jou toch niet zo erg op dat gymnasium. Doe maar niet.” Door corona kwamen die ongelijkheden nog scherper in beeld. Leerlingen die te maken kregen met onderadvisering, hadden niet de mogelijkheid om aan de hand van de eindtoets alsnog een hoger advies te krijgen. We zien dat er lager is geadviseerd in het jaar dat er geen eindtoets is gegeven en dat de sociale ongelijkheid in de adviezen weer toenam. Dat liet weer zien: hoe minder gestandaardiseerde toetsen, hoe meer die ongelijkheid erin komt. Vandaar mijn pleidooi: pin leerlingen alsjeblieft niet te vroeg vast op een niveau, maar zorg juist dat ze in het voortgezet onderwijs ruimte hebben om alsnog te groeien en te laten zien dat ze misschien meer in hun mars hebben.’
Jouw oplossing is om later te selecteren.
‘Ja, maar niet om later te differentiëren, dat is een belangrijke nuance. Ik zeg niet dat alle leerlingen op de middelbare school drie jaar lang hetzelfde onderwijs moeten krijgen. Dat is vaak de eerste paniek: “Maar kinderen die goed kunnen leren worden daarmee tegengehouden!” Nee. Het gaat erom dat de definitieve selectie wordt uitgesteld.
Leerlingen die zich in groep 7 en 8 al dood vervelen op de basisschool, kunnen prima op een hoger niveau instromen, en op het hoogste niveau wiskunde volgen, bijvoorbeeld. Net zo krijgen leerlingen die veel extra begeleiding nodig hebben, ook op hún eigen niveau les. Waar het om gaat is dat er binnen de school ruimte is voor leerlingen om dat instroomniveau te ontstijgen of juist een stapje terug te doen Er zit tussen leerlingen op de verschillende niveaus een veel grotere overlap in vaardigheidsniveau dan vaak gedacht. Zeker voor leerlingen voor wie het niveau zich nog niet volledig heeft uitgekristalliseerd, is het gunstig als ze de ruimte krijgen om een hoger niveau te proberen als het lekker gaat, of juist een stapje terug te doen als dat hogere niveau toch te pittig blijkt. Zonder dat dat betekent dat een leerling van school af moet, of dat het negatieve consequenties heeft voor een school als het gaat om de rendementsberekening. Die flexibiliteit zit leerlingen voor wie het wél al heel duidelijk is op welk niveau ze functioneren niet in de weg.
Ik denk dat zo’n brede scholengemeenschap bovendien voor leerlingen op alle niveaus een interessant aanbod kan geven, omdat je kunt verbreden, verdiepen, versnellen, vertragen, en ook je breder kunt oriënteren. Op het gymnasium krijg je nooit de kans om een keer met je handen te werken, of om te ontdekken dat meubelmaker iets voor je kan zijn. Waarom eigenlijk niet? En misschien zijn er ook wel havisten die het leuk vinden om Grieks en Latijn te leren.’
Welke rol zou LOB spelen, als je het onderwijs op deze manier organiseert?
‘LOB is daarbij de centrale motor. Om te beginnen omdat er meer overstapmomenten zijn, en ook meer verbredings-, verdiepings- en versnellingsmogelijkheden, zodat je eigenlijk continu met zo’n leerling in gesprek bent over hoe het gaat: “Waar wil je uiteindelijk naar toe, waar sta je nu, wat zou je nodig hebben om daarnaartoe te gaan, wat is er nu mogelijk?” En bij elke stap samen te evalueren: “Hoe ging het?”
De tweede reden is dat, zodra je leerlingen meer ruimte geeft om keuzes te maken, het extra belangrijk is dat ze weten wat de consequenties van bepaalde keuzes zijn voor hun vervolgmogelijkheden. Leerlingen moeten kunnen reflecteren op hun loopbaan en weten wat er in het onderwijs te koop is, om goede afwegingen te maken over wat hun volgende stap wordt. Daarbij speelt LOB een belangrijke rol.
Zodra het over ambities van leerlingen gaat, wordt er vaak grappend gedaan. “Oh ja, ze willen allemaal arts en advocaat worden”. Maar als je twaalf bent, wat weet je dan over wat er allemaal te koop is? Als je weinig kennis hebt van het systeem, zijn arts en advocaat de enige beroepen die je kent.’
Hoe zou je daar als LOB-coach op in kunnen spelen?
‘Die wens om arts of advocaat te worden, kan juist een prima basis zijn voor een loopbaangesprek: “Oké je zit nu op vmbo-kader en je hebt medische interesse, wat zou voor jou een volgende stap kunnen zijn?”
Ik begeleidde leerlingen in een brugklas vmbo/havo. Die kinderen stonden vaak onder een enorme druk dat ze door moesten stromen naar de havo. Hun ouders hadden zelf geen onderwijs in Nederland gevolgd en wisten maar één ding: vermijd het vmbo.
Die kinderen wilden allemaal iets medisch worden, en kenden daarvoor uitsluitend de route via de universiteit. Die leerlingen waren zó blij als ik vertelde: “Weet je dat je na het vmbo bijvoorbeeld ook een mbo-opleiding voor operatiekamer-assistent kan doen? En dat je dus nog steeds in een ziekenhuis kan gaan werken als je nu niet door mag naar de havo? En vanuit het mbo kun je verder naar hbo, of zelfs door naar de universiteit…”
Het gaat er niet om of ze dat uiteindelijk gaan doen, maar dat ze weten dat het kán. Het gaat om horizonverbreding: zorgen dat leerlingen weten wat er te koop is en daar hun eigen plek in kunnen vinden.’
Nog even terug naar de huidige kansenongelijkheid. Hoe erg is het eigenlijk als leerlingen een voorzichtig advies krijgen?
‘Ik doe onderzoek naar studenten die aan het eind van groep 8 een laag advies kregen en uiteindelijk van het vmbo via het mbo naar het hbo zijn gegaan. Die zeggen “Ik heb me acht jaar lang dood verveeld op school.” Die leerlingen raken gedemotiveerd en gaan steeds minder hard werken, omdat ze denken “Wat zit ik hier nou helemaal te doen?”. Die hebben steeds het gevoel “Ik kan meer en ik wil meer, en het wordt niet gezíen”.
Het schooladvies is steeds bepalender geworden voor het verdere verloop van de schoolloopbaan. Dit gaat over de kansen van leerlingen. Ik zie de cijfers over onderadvisering, en ik schrik me elke keer een hoedje. We doen het gewoon echt niet goed bij de overgang naar het voortgezet onderwijs: een deel van de kansenongelijkheid in het onderwijs wordt daar gecreëerd.’
Waar schrik je het meest van?
‘Van de ontkenning. Dat leraren zeggen: “Bij ons gebeurt dat niet”. Want we zien het elke keer in de cijfers: het gebeurt overal en juist vaker op scholen die zich met hart en ziel inzetten voor kansengelijkheid. Je ziet daar leraren met een enorm hart voor hun leerlingen, en tegelijkertijd de neiging om de verwachtingen van hun leerlingen naar beneden bij te stellen en dus lager te adviseren dan gelijkpresterende leerlingen op andere scholen.’
Heel concreet: wat kun je als docent doen, als je die voorzichtigheid herkent?
‘‘Wees jezelf er echt van bewust dat we allemaal geneigd zijn in stereotypen te denken. Het willen voorkomen dat er teveel geëist wordt van leerlingen, ze beschermen tegen mogelijk falen: het gebeurt écht met goede bedoelingen. Maar er zit ook paternalisme in. Leraren zeggen dan “Ik kan al heel snel zien of het wat gaat worden met die leerling”. Dat geloof ik graag. Maar geef die leerling altijd de ruimte om jouw verwachting te ontstijgen.
Blijf ook altijd checken of je echt het individuele kind nog ziet, of dat je onbewust afgaat op een beeld over een groep. Op het moment dat je denkt “Ik zal maar niet teveel van deze leerling vragen, want deze ouders kunnen hem misschien niet altijd goed ondersteunen”, zou je dat beeld eigenlijk moeten omdraaien: kennelijk presteert die leerling ondanks die mogelijk beperkte ondersteuning op dit niveau, dus dat zegt juist veel over wat dit kind in z’n mars heeft. Durf hoge verwachtingen te hebben, niet alleen in groep 8, maar bijvoorbeeld ook als een leerling na de TL naar de havo wil. Laat dat risicomijdende los. Zeg liever “Laat het maar zien! Je krijgt van ons de kans en we stimuleren je om het te proberen”.
Die uitnodigende houding zie ik nog te weinig en dat is jammer. Want wat is nou erger: de leerling een kans geven met het risico dat hij het niet redt, of een leerling tegenhouden het te proberen? Natuurlijk, afstroom is vervelend, zeker wanneer dat betekent dat een leerling van school af moet. Juist daarom ben ik zo’n voorstander van brede schoolgemeenschap. Maar ook als je het uiteindelijk niet redt, heb je het tenminste wél mogen proberen. De massale onderbenutting van potentieel, met name onder bepaalde groepen leerlingen, is minstens zo frustrerend. En daar kunnen we echt iets aan doen.’
Meer informatie:
Het volgende boek van Louise Elffers, over kansenongelijkheid in het onderwijs, verschijnt bij AUP/Walburg Pers. |
Tekst: Anne Wesseling, Fotografie: Hetty van Oijen
De inzet van alumni
Versterken en verbeteren van je LOB-programma en beleid
Alumni kunnen een grote bijdrage leveren aan het versterken van je LOB-programma: ze kunnen een rol spelen bij de LOB-activiteiten of bij de evaluatie van het LOB-programma. Zo kun je alumni uitnodigen iets te komen vertellen over hun studie- of beroep, ze vragen leerlingen of studenten te helpen bij het zoeken naar een stage of samen met hen terugkijken naar het LOB-programma op school en feedback vragen op de sterke en minder sterke punten van het LOB-programma.
Door goed gebruik te maken van de kwantitatieve doorstroomgegevens van het vervolgonderwijs, krijg je inzicht in hoe je leerlingen of studenten het doen binnen het vervolgonderwijs. Om de cijfers te duiden is het verhaal achter de cijfers interessant. Hiervoor is het nuttig om in gesprek te gaan met oud-leerlingen en studenten en op die manier ook de kwalitatieve gegevens op te halen. Op basis van deze kwantitatieve en kwalitatieve informatie kan het (LOB)beleid en programma bijgestuurd of verbeterd worden. Zie ook tool doorstroomgegevens.
Het H-jaar
Tussenjaar voor havisten op weg naar het mbo
Het H-jaar is bedoeld voor leerlingen die in 4 of 5 havo zitten en deze opleiding niet kunnen of willen afmaken. De havo is voor sommige leerlingen nou eenmaal te breed en te algemeen en voor deze leerlingen kan het H-jaar een prima alternatief zijn. Het H-jaar geeft leerlingen de mogelijkheid om in kleine klassen een oriënterend programma te volgen op het mbo en behalen tijdens dit jaar tegelijkertijd een startkwalificatie. Tussentijdse instroom gedurende een schooljaar vanuit de havo is mogelijk. Omdat wordt gewerkt aan het opdoen van positieve ervaringen en het ontwikkelen van een goed zelfbeeld is een van de doelstellingen van het programma ook het terugdringen van VSV. leerlingen kunnen na het H-jaar nog alle kanten op: verder leren, werken of een combinatie daarvan.
Het H-jaar kan ook een optie zijn voor vwo’ers die na klas 4 uitstromen.
Het H-jaar en M-Jaar is niet het enige tussenjaarprogramma voor leerlingen die hun vmbo-diploma hebben behaald. Aan Gilde Opleidingen kunnen studenten zich inschrijven voor Pitstop mbo. Ga naar het praktijkvoorbeeld Pitstop mbo.
De StudiekeuzeApp
Per studiedomein inzicht in de vooruitzichten op de arbeidsmarkt
Yubu, DeDecaan.net en Keuzegids hebben de handen ineengeslagen om leerlingen te helpen met hun profiel- en studiekeuze. Daaruit is De StudiekeuzeApp voortgekomen, waarmee scholieren toegang hebben tot onafhankelijke informatie over mbo-, hbo- en wo-opleidingen.
In september wordt MijnLOB aan de app toegevoegd. Met de opdrachten uit deze LOB-methode werken leerlingen toe naar een studiekeuze, zonder daarbij de wereld om zich heen uit het oog te verliezen. Zo kunnen leerlingen op basis van de informatie uit de Keuzegidsen het perspectief op de arbeidsmarkt meenemen in hun overwegingen.
- Download de StudiekeuzeApp
- Alles over de Keuzegidsen mbo, hbo, universiteiten en masters:
- Lees meer over MijnLOB
Studenten inzetten op school
Landelijk platform om examenleerlingen te ondersteunen en visie op een duurzame aanpak van het lerarentekort
Studenteninzetopschool.nl is een landelijk platform van initiatieven waarbij studenten uit het hoger onderwijs worden ingezet om leerlingen (van de eindexamenklassen) in het voortgezet onderwijs te ondersteunen. Het platform (not-for-profit ) bundelt de krachten en wil de negatieve gevolgen van de coronacrisis minimaliseren door vo-leerlingen te helpen bij bijvoorbeeld de voorbereiding op hun examens en door docenten uit het vo een steuntje in de rug te geven.
De ondersteuning van leerlingen heeft meestal de vorm van één-op-één bijles die in principe zowel online als offline te organiseren is. Maar ook andere vormen van ondersteuning, zoals groepslessen, zijn bespreekbaar. De studenten geven aan in welke vakken ze ondersteuning kunnen geven. De school geeft aan welke leerlingen ondersteuning nodig hebben en waarin. Daarna wordt er gezocht naar een match.
De studenten krijgen een door een lerarenopleiding verzorgde cursus over de meest adequate begeleiding richting het eindexamen. Deze cursus wordt aangevuld met terugkombijeenkomsten en webinars om van elkaar te leren. Zo kan een kwalitatief hoogstaande begeleiding worden gegarandeerd. Voor de studenten is deze ondersteuning een leuke bijbaan met maatschappelijke impact. Voor sommige leerlingen is het misschien wel het verschil tussen zakken of slagen in 2021!
Een stage moet echt de blik van de leerling verruimen
Hoe maak je van een stage een echte LOB-stage? Vooral door buiten de kaders te kijken, zegt Cristel van Doorn van het Stagebureau in Meppel. Kies voor een stage dus in elk geval een nieuwe omgeving, niet de plek waar de leerling al een bijbaantje heeft. Dat is misschien niet de gemakkelijkste optie en soms schuurt dat. ‘Maar is het zó waardevol.’
Een leerlinge met het profiel Zorg & Welzijn kon wegens corona moeilijk een stage vinden, en ging uiteindelijk stage lopen op een melkveebedrijf. Je zou denken: dat past niet. Maar volgens de boerin die de leerlinge zou begeleiden, paste het juist prima. ‘Als ze hier met de kalfjes werkt, moet ze die de fles geven, ze moet zorgen voor de medicatie en de gezondheid monitoren. Dat is óók zorg!’
Het is een voorbeeld dat Cristel van Doorn, hoofd van het Stagebureau in Meppel, gebruikt om aan te geven dat stages buiten de geijkte kaders heel waardevol kunnen zijn. ’Deze stage was zelfs zo’n succes dat de leerlinge nu denkt aan een vervolgopleiding op het gebied van veehouderij.’
Cristel van Doorn is hoofd van het Stagebureau in Meppel. Het Stagebureau is onderdeel van Stad en Esch, een scholengemeenschap met ruim 2000 leerlingen verdeeld over vier scholen voor vmbo, praktijkonderwijs, vso, havo en vwo. De stages variëren van een schaduwstage in het eerste jaar tot en met beroepsgerichte stages van twee dagen per week waarna leerlingen doorstromen naar een baan. De drie medewerkers van het Stagebureau onderhouden onder meer de contacten met ruim 800 bedrijven waar leerlingen stages lopen en regelen de stagecontracten. ‘Het Stagebureau ontzorgt’, zegt Cristel van Doorn. ‘Daarnaast regelen we ook gastlessen en excursies, letten we op de verbinding met LOB en zetten we projecten op.’
Wat is eigenlijk een goede stage, als je het vanuit LOB bekijkt?
’Eigenlijk is een stage al heel gauw goed. Omdat kinderen nog niet zoveel referentiekaders hebben, is vrijwel elke ervaring nieuw. Ook als de stage niet leuk is, of niet goed gaat, leer je in elk geval wat níet bij je past, dus vanuit LOB gezien is het dan een hele goede stage. Waar we hier vooral naar streven, is dat de stage de blik van de leerling verruimt. Dus wil een leerling stage lopen bij de supermarkt van zijn zaterdagbaantje, dan zegt een docent toch: ‘Je mag daar best heen als je het kunt motiveren, maar als je daar al werkt, is het handiger als je dan bij een ándere supermarkt je stage gaat lopen’. Dat roept soms weerstand op want het is niet de gemakkelijkste weg, het schuurt en het wringt. Maar je helpt ze ook om boven zichzelf uit te stijgen en dat is zo waardevol.’
Een stage hoeft niet per se aan te sluiten bij het profiel?
‘Nee, dat hoeft niet per se. We hebben nu bijvoorbeeld een leerling Mobiliteit die stage loopt bij een herenmodezaak. Prima! De stage is er voor LOB, en als je weet dat je niet verder wilt in de motor-techniek, dan moet je een stage kunnen lopen in een ander vakgebied om te onderzoeken of dat beter bij je past. Overigens sprak ik een PIE-docent die zei: ‘Ik vind dat mijn leerlingen hun eerste stage in elk geval wel in de richting PIE moeten doen’. Daar heeft hij een punt, want je moet toch eerst ontdekken of het inderdaad iets voor je is of niet. Ik vind het leuk dat we dit soort gesprekken voeren. Het geeft ook een ontwikkeling aan: een paar jaar geleden was een stage buiten het profiel nog niet bespreekbaar geweest.’
Het Stagebureau ging vier jaar geleden van start. Hoe reageerden docenten erop dat jullie een deel van de taken overnamen?
‘In eerste instantie was er weerstand. Veel docenten vinden een stage regelen juist léuk, en nu was er ineens iemand die het anders deed en beter wist. Maar inmiddels is die weerstand wel weg, want docenten merken dat ik helemaal niets overneem, ik ben er voor de ondersteuning. Ik schrijf de brieven, regel de stage-contracten en zorg dat de stageboekjes er goed uitzien. Ik faciliteer en informeer en ik kan helpen om LOB op een hoger plan te brengen, bijvoorbeeld door te zorgen dat leerlingen van verschillende profielen in hun stageboekjes vergelijkbare opdrachten krijgen, die volgens dezelfde normen worden beoordeeld.
Maar de uitvoering en begeleiding van de stages ligt nog steeds bij de docenten. De rol van de mentor/coach ligt in de voorbespreking: wat ga je doen, waarom? En in het samen reflecteren: wat vond je leuk en wat niet? Daarmee verbind je de stage met LOB.’
Jullie werken met het CRM-systeem Teamspot. Hoe bevalt dat?
‘Teamspot is voor ons echt de rode draad. De leerlingen kunnen inloggen, ze vinden er bedrijven waar ze stage kunnen lopen, maar ook lesmateriaal. Wat ik vooral fijn vind aan Teamspot, is dat je het langzaam uit kunt bouwen. Teamspot had aanvankelijk een beperkte functionaliteit, dat is inmiddels enorm uitgebreid. De procedures zijn bijvoorbeeld gestroomlijnd: als een stage is goedgekeurd, wordt er automatisch een stagecontract gegenereerd.
We hebben inmiddels ook icoontjes voor de loopbaancompetenties bij de opdrachten gezet, zodat leerlingen zien wat de link is met de vijf loopbaancompetenties van Marinka Kuijpers. Leerlingen kunnen nu ook filmpjes toevoegen en als de stageboekjes klaar zijn, kunnen ze die uploaden in hun LOB-dossier. Het implementeren van het CRM-systeem was in het begin een uitdaging, maar we hebben er nu veel plezier van. We hebben een database met 800 bedrijven waar leerlingen de afgelopen vier jaar stage hebben gelopen, en heel belangrijk: alle gegevens zijn up-to-date. Onze STO-bedrijven zitten er bijvoorbeeld ook in, met de contactpersonen en de activiteiten of gastlessen die ze kunnen verzorgen. We zijn nu een keuzemodule ‘Maritiem’ aan het ontwikkelen, en in ons systeem kan ik snel en gemakkelijk en aantal bedrijven zoeken die daarbij passen. Geweldig, echt zo fijn!’
Het Stagebureau bestaat nu vier jaar. Wat is het belangrijkste dat je hebt geleerd?
‘Dat je hele grote stappen kunt zetten als je gewoon begint. Ga van start met een klein clubje enthousiaste mensen, dan kun je daarna gaandeweg uitbreiden en verbeteren. Het voordeel is dat je veel sneller kunt werken dan wanneer alles eerst uitgebreid door het management beoordeeld en goedgekeurd moet worden.
Die aanpak past ook bij de visie van Stad en Esch. We werken met zelfsturende teams en er is veel ruimte voor eigen initiatief en ideeën. ‘De zeven eigenschappen van effectief leiderschap’, van Steven Covey, hebben we hier omarmd: proactief zijn, werk met het doel in gedachten. We bedenken iets en dan gaan we het dóen. En dan voeren we stapje voor stapje verbeteringen door. Zo worden bijvoorbeeld de Stageboekjes elk jaar beter. Dit jaar zijn er ook Stageboekjes voor de havo en het valt me op dat de havo-docenten heel kritisch zijn op het taalgebruik in de opdrachten. Daar komt weer een nieuwe verbeteringsslag uit voort, zo houden we elkaar scherp.’
Geldt dat ook voor de projecten die jullie vanuit het Stagebureau opzetten?
‘Zeker! Ik heb dit schooljaar bijvoorbeeld de cyclus ‘Solliciteren kun je leren’ ontwikkeld, samen met een van onze docenten Nederlands. Het is een serie lessen voor de derde klassen vmbo, waarbij leerlingen onder meer op een fictieve vacature solliciteren. Ze schrijven een sollicitatiebrief en voeren via Zoom een sollicitatiegesprek. We hadden mensen uit ons netwerk erbij betrokken, zodat de leerlingen echt in een realistische setting konden oefenen.
Ook hier was onze aanpak: bedenken, snel beginnen, en gaandeweg verbeteren. We begonnen met 100 leerlingen en 25 begeleiders en we hebben van tevoren duidelijk gezegd: ‘Dit is de eerste keer dat we dit doen, dus misschien gaan er dingen niet helemaal goed, we zijn blij met jullie feedback!’ Op zo’n manier is het niet erg als het niet meteen vlekkeloos verloopt. Maar het was echt een succes, de reacties waren heel positief. Een moeder vertelde: ‘Mijn zoon is niet zo’n prater dus hij was zó zenuwachtig voor het sollicitatiegesprek, maar hij heeft wel een uur gezoomd en hij had een tien voor zijn gesprek, hij was zo blij!’ Het leuke is dat deze leerling had gesproken met een student HRM, die op deze manier ook kon oefenen met het voeren van een sollicitatiegesprek. Ik wil nu graag dat alle leerlingen in de derde dit vak kunnen volgen, ook op de havo en het vwo. Daarvoor moeten we opschalen. Dat kan bijvoorbeeld door samen te werken met een opleiding HRM. Dan heb je een hartstikke mooie win-winsituatie, want de studenten kunnen dan oefenen met het voeren van sollicitatiegesprekken. Ik heb net een mailtje gestuurd naar de Regiocampus, de bemiddelaar tussen bedrijfsleven en onderwijs, om dit groter te maken.’
Wat zijn verder jullie plannen voor de toekomst?
‘We streven ernaar dat binnenkort ook vwo-leerlingen een stage gaan lopen. We willen meer gaan samenwerken met andere scholen, ook vanuit het programma Sterk Techniekonderwijs. Daarnaast willen we de gastlessen en excursies verder professionaliseren en ook de professionalisering van docenten blijft belangrijk, bijvoorbeeld als het gaat om de LOB-cyclus en het voeren van LOB-gesprekken. Het is ook een cultuurverandering, dat gaat niet zo snel, je moet het de organisatie indruppelen. Maar ook hier geldt: het beste is om gewoon te beginnen, met elkaar in gesprek te gaan en te zorgen voor mooie voorbeelden. En dan gaandeweg verbeteren.’
Nog een laatste vraag: klopt het dat bij jullie de leraren voor LOB ook stage lopen?
‘Ja, een keer per twee jaar lopen onze docenten een dag stage. Dat mag bij een andere school zijn of bij een bedrijf. Voor die stages geldt hetzelfde als voor de leerlingen: het doel is om je horizon te verbreden. Ik vind het mooi dat dezelfde visie erachter zit niet alleen de leerlingen, maar óók de docenten worden gestimuleerd om zich in de breedte te ontwikkelen!’
1. Een stage verruimt de wereld van de leerling Cristel van Doorn: ’In de eerste plaats is het belangrijk dat leerlingen op een voor hen vreemde, nieuwe plek komen. Ga niet te snel voor het gemak van, bijvoorbeeld, het bedrijf waar de leerling al een bijbaantje heeft. Vraag altijd: waarom deze stageplek? Wat wil je hier leren? In het eerste jaar is het prima om een korte stage te doen bij ouders of familie, maar bij een serieuze stage gaat het er-om dat de leerlingen echt onbekend terrein betreden.’ 2. De stagebegeleider geeft feedback 3. Gesprek met de LOB coach |
Teamspot, www.teamspot.nl Stad en Esch, www.stadenesch.nl De schoolwiki van het Stagebureau, https://stadenesch.schoolwiki.nl/stagebureau Waar willen de leerlingen van Stad en Esch zijn over vijftien jaar? Over 15 jaar - Meppel from Stad & Esch on Vimeo. |
Tekst Anne Wesseling
Fotografie Hetty van Oijen
‘De manier waarop je LOB optuigt, is bepalend voor het succes’
Decaan/LOB-coördinator Mayke de Jong Florisse kreeg net een mailtje van iemand van het Maritiem College in Vlissingen: ‘Wij willen best wel eens een vakles wiskunde bij jullie geven, om uit te leggen hoe je met een zeekaart kunt navigeren.’ Een aanbod waar ze blij van wordt, want het is precies een voorbeeld van waar het volgens haar bij LOB om gaat: de leerlingen een idee geven van hoe de kennis die ze op school opdoen écht van pas komt in de praktijk. Niet alleen tijdens de lessen over LOB, maar in alle lessen, dus ook bij wiskunde. ’Zo’n praktische les is leuk voor de docent wiskunde, maar natuurlijk vooral voor de leerlingen,’ zegt ze. ‘Op deze manier gaat de stof leven.’
LOB is dus niet alleen een zaak voor decanen en mentoren?
‘Het doel is dat LOB vanaf leerjaar één ondersteund wordt. Dat lukt niet als een decaan of mentor het in z’n eentje doet, je hebt iedereen in de organisatie nodig. Op alle niveaus en in alle lessen kun je de praktijk meer de school in halen, en de nadruk meer leggen op ‘leren door ervaren’. Het is ook helemaal niet zo ingewikkeld. Vaak zijn de opdrachten er al, en hoef je ze alleen te herschrijven om er een LOB-perspectief in te brengen. Moeten de leerlingen bij Engels of Frans een zakelijke mail schrijven? Maak er dan bijvoorbeeld van dat de leerling stage wil lopen bij een bedrijf. Of koppel de opdracht aan een bezoek aan een camping, waar veel Duits gesproken wordt. De kennis koppelen aan een praktische situatie, dat gaat eigenlijk om een verandering van mindset.’
Hoe krijg je alle docenten daarin mee?
‘Dat ‘omdenken’ is in het begin best lastig. Je wilt ook niet dat collega-docenten het gevoel hebben dat ze iets opgelegd krijgen, dat dit weer iets is dat móet. De insteek is juist positief: ‘Je dóet al veel, het is alleen even een vertaalslag om te maken. Je kunt eruit filteren wat goed werkt voor jezelf, maar ook voor de leerlingen’.
Die positieve insteek is belangrijk, want hebt het draagvlak onder alle docenten wel echt nodig. De leerlingen krijgen het vak LOB en de verantwoordelijkheid voor de LOB-leerlijn ligt bij de vakdocent. Maar als de mentor LOB niks vindt, krijg je de leerlingen ook niet mee. In het begin is denk ik een derde van de docenten meteen enthousiast is over LOB, en op den duur is dat twee derde. Een aantal leraren zal er misschien nooit enthousiast over worden, maar op termijn worden die wel meegenomen door de rest.
Je moet dus best een lange adem hebben. Daarom is het ook zo belangrijk dat je wat je als decaan doet, in de visie van de school past. Dat je gesteund voelt en dat je de tijd krijgt om het LOB-programma uit te rollen. Hier op school wordt het belang van LOB gelukkig heel erg gezien: de directie steunt mij en het LOB-beleid wordt schoolbreed opgepakt. Ook mijn collega’s van havo en vwo zijn er actief mee bezig, en waar mogelijk werken we nauw samen. Dat is zó belangrijk. Je krijgt alleen dingen voor elkaar door het samen te doen.’
Hoe betrekken jullie de ouders bij LOB?
‘Ouderbetrokkenheid is echt een onderdeel van LOB. Op de LOB-website staan ook opdrachten waarbij de ouders meedoen, bijvoorbeeld bij opdrachten waarin leerlingen ontdekken wat voor soorten vervolgopleidingen er zijn.
De ouderavonden zijn bij ons ook altijd samen met de kinderen. Zo’n driehoeksgesprek is per leerjaar anders, we behandelen andere vragen en de leerlingen bereiden die vragen thuis voor, samen met hun ouders. Het is gekoppeld aan opdrachten in de LOB-website: hoe gaat het met de leerling? Wat gaat goed, wat is nog moeilijk? Waarmee zouden we kunnen helpen? Die voorbereiding hoort echt bij LOB. Pas daarná heb je het gesprek.
Wat trouwen ook echt bij LOB hoort, is dat je na altijd na afloop altijd zegt: hoe is het gegaan, welke afspraken zijn gemaakt? Zodat je daar bij een volgend gesprek weer op in kunt gaan.’
Jullie hebben het profielwerkstuk gekoppeld aan LOB-opdrachten. Hoe ziet dat er precies uit?
‘De leerlingen maken om te beginnen een loopbaanblog. Daarmee beginnen ze al in leerjaar 1. Het loopbaanblog is gekoppeld aan de loopbaancompetenties. Er komt bijvoorbeeld aan de orde: wie ben ik, wat wordt mijn vervolgstap, waar wil ik zijn over vijf jaar, welke meeloopdagen heb ik bijgewoond? Dat loopbaanblog is onderdeel van het profielwerkstuk dat de leerlingen maken in leerjaar drie en vier. Dat profielwerkstuk bevat onder meer ook de uitslagen van de interessetest en een sterkte/zwakte analyse en de leerlingen maken een presentatie over zichzelf, in de vorm van een YouTube-filmpje waarin ze laten zien wie ze zijn, welke ervaringen ze hebben en wat hun motivatie is voor hun vervolgopleiding. Het profielwerkstuk bevat ook een verslag van een gesprek met een beroepsbeoefenaar, en een motivatiebrief, die ook meetelt als opdracht voor het vak Nederlands. Er zitten opdrachten in voor de intake van het mbo, en ook een evaluatieopdracht over hoe de leerling het maken van het profielwerkstuk heeft ervaren.
De afronding van het profielwerkstuk is een voorwaarde om examen te kunnen doen. Het is ook het uitgangspunt bij het intakegesprek voor een vervolgopleiding. De intakers gebruiken bijvoorbeeld het loopbaanblog om met de leerlingen over de vervolgstappen te praten.’
Alle vo- en mbo-scholen in Zeeland werken met hetzelfde LOB-programma, Intergrip. Wat is het voordeel?
‘Zo’n LOB-programma is natuurlijk een middel, geen doel, maar het is wel helpend. We willen dat alle middelen op één plek staan, zodat er ook voor de kinderen een overzicht is. Via de site kan ik een loopbaangesprek inplannen, de leerling kan ook zelf een gesprek met mij inplannen. Je kunt er aan de hand van vragen gesprekken voorbereiden en achteraf verslagen vastleggen. Het voordeel van de samenwerking is dat we nu met z’n allen de site kunnen verbeteren en dat alle scholen opdrachten kunnen aanleveren voor de opdrachtenbank.
Het is ook heel fijn om samen op te trekken met de mbo-opleidingen. Bijvoorbeeld bij meeloopdagen. Leerlingen krijgen eerst een LOB-opdracht: welke beroepen zijn er, welke competenties heb je daarvoor nodig en welke opleidingen kun je daarvoor volgen? Aan de hand van die opdracht leiden we de leerlingen eigenlijk naar een keuze voor een opleiding waar ze graag een dag mee willen lopen. Vervolgens kunnen ze zich ook via de LOB-site rechtstreeks inschrijven voor een meeloopdag op een van de Zeeuwse mbo-scholen. Ze krijgen dan automatisch een aantal daaraan gekoppelde LOB-opdrachten. Ze schrijven bijvoorbeeld een zakelijke e-mail: ‘Ik wil bij u graag een meeloopdag meemaken, is dat mogelijk?’ Vooraf krijgen leerlingen de opdracht alvast de website van de opleiding te bekijken, en om tien vragen te bedenken die ze tijdens de meeloopdag kunnen stellen aan studenten en docenten. Na afloop is er ook een reflectieopdracht. Nu maak ik die opdrachten nog vanuit de school, de bedoeling is dat de mbo-opleidingen ook opdrachten aan gaan leveren; zij weten natuurlijk het beste welke competenties ze verwachten van hun toekomstige studenten.
De site geeft trouwens ook voor mij veel overzicht, dat is prettig. Bij ons heeft, zie ik, al 97% van de leerlingen een keuze voor een vervolgstudie ingevuld, drie zijn in behandeling. Je zou het tussen scholen bijna als een soort wedstrijdje kunnen gaan zien, misschien is het een extra stimulans om goed te monitoren.’
Zo’n netwerk in de provincie Zeeland opbouwen, dat is best een klus!
‘Zeker. Nu moet ik zeggen: het is voor ons relatief gemakkelijk. We hebben in de hele regio te maken met dertien vmbo- en mbo-scholen, in een regio als Rotterdam of Den Haag zal het lastiger zijn. Evengoed is het best een hele weg geweest. Dat is gelukt doordat we het samen hebben gedaan, en dankzij Bianca van der Meijden, zij werkt nu voor het Expertisepunt LOB. Bianca is een echte netwerker. Scalda en het Expertisepunt LOB faciliteren haar. We werken veel samen met Iris Verbruggen van Scalda, die tussenpersoon is voor Intergrip. Daarnaast zijn er werkgroepen van decanen, bijvoorbeeld over de warme overdracht – wat vooral belangrijk is voor kwetsbare leerlingen. De Zeeuwse vmbo- en mbo-scholen hebben ook samen de student journey in kaart gebracht. Het was een initiatief van Scalda, met het doel om de activiteiten meer op elkaar af te stemmen.’
Die student journey, wat houdt die precies in?
‘In de student journey staat wat we aan LOB-activiteiten en opdrachten aanbieden en hoe dat aansluit op waar de leerlingen op dat moment mee bezig zijn. We brengen de hele route van de leerlingen in kaart, met de LOB-activiteiten: wie biedt wat aan, met welk doel, en doen we het op de juiste plek, in welk leerjaar?
Om zo’n student journey te maken, moet je denken in het belang van de leerling op een bepaalde leeftijd. Als je van het vmbo wilt doorstromen naar de havo, wat voor competenties heb je dan nodig? Als je vanaf mavo 2 naar kader 3 wilt: welke profielen zijn er? Dat soort opdrachten wil je aanbieden op momenten dat leerlingen ermee te maken hebben.
Bijvoorbeeld ook bij de profielkeuze. Leerlingen gaan al in de tweede klas naar een meeloopdag. Ze moeten dan eigenlijk al kiezen voor een meeloopdag, bijvoorbeeld verpleegkunde, terwijl ze nog niet eens weten welke profielen ze in de derde kunnen kiezen. Daarom heb ik opdrachten gemaakt naar aanleiding van de website KiesMBO.nl, zodat de leerlingen in de tweede eerst rustig kunnen rondsnuffelen en, bijvoorbeeld, ontdekken dat je na de mavo een mbo-niveau 4 opleiding kunt doen.’
Wat wordt in Zeeland de volgende stap?
‘We zijn nu ook bezig Zeeuwsbreed speeddates op te zetten, waarbij mbo-leerlingen op een vaste dag in het jaar op bezoek bij hun oude vo-school, om voorlichting te geven over hun opleiding aan leerlingen die een vervolgopleiding gaan kiezen. Daar willen we een gezamenlijk evenement van maken.
Verder willen we ons meer gaan richten op de samenwerken met bedrijven. De mbo-student blijft na de studie meestal in Zeeland wonen, en Zeeland is daar ook bij gebaat, vanwege de werkgelegenheid. Daarom willen we binnen LOB meer gaan inzoomen op de regionale werkgelegenheid. De sector maritiem is bijvoorbeeld echt een verbindende factor in Zeeland, met de visserij en de loodsboten. Maar ook in de sectoren groen en technologie zijn veel banen. Er zijn straks gigantisch veel mensen nodig om windmolenparken op zee aan te leggen, daar start binnenkort een mbo-opleiding voor.’
Best een leuk vak, decaan en LOB-coördinator!
‘Ik vind het het mooiste vak dat er is. De functienaam is natuurlijk van oorsprong ‘decaan’, maar sinds de invoering van LOB ben ik me meer LOB-coördinator gaan voelen. Ik ben trouwens ook nog steeds mentor en gymleraar. Er zijn raakvlakken: je ziet een kind voor wie het is en wat het kan. Je kunt leerlingen daardoor ook helpen, als ze niet lekker in hun vel zitten en niks leuk vinden. Door het om te draaien: wat vind je wél leuk? Wat heb je nodig? Je ziet leerlingen soms in hun onhandigheid, maar je ziet ze ook groeien. Een leerling die heel graag archeoloog wil worden en die aardrijkskunde stom vindt, raakt intrinsiek gemotiveerd als hij ziet dat aardrijkskunde nuttig en belangrijk is voor wat hij later wil gaan doen. Dát vuurtje, dat moeten we met z’n allen aan krijgen.’
1. Zorg dat je zelf enthousiast bent en erin gelooft ‘Het begint bij jou. Dat jij als LOB-coördinator echt enthousiast bent en gelooft in LOB, is een voorwaarde om het een succes te maken.’ 2. Zorg dat je de schoolleiding mee krijgt ‘Om LOB door de hele school uit te rollen is het echt een voorwaarde dat de directie erachter staat en het faciliteert.’ 3. Maak een plan van aanpak ‘Zomaar aan opdrachten werken is leuk, maar wat is je doelstelling en wat is je visie? Het is belangrijk om daarover na te denken. De manier waarop je LOB vervolgens optuigt, is bepalend voor het succes.’ |
Mayke de Jong Florisse, JGM@cswalcheren.nl Informatie: |
Tekst Anne Wesseling
Fotografie Hetty van Oijen
Ondernemend Onderwijs
Samenwerken met de ‘wereld buiten school’!
De samenleving vraagt in toenemende mate om deze mindset en vaardigheden. Het streven is dat onderwijs en bedrijfsleven daarin meer gaan samenwerken. Het O2LAB-programma van RVO stimuleert de samenwerking tussen onderwijs en ‘de wereld buiten school’. In dit praktijkvoorbeeld geven we een aantal voorbeelden uit dit programma, zoals portretten van docenten, best practices en het ondernemende minds-model van Youngworks.
- Lees ook het interview met het Amadeus College 'Een ondernemende geest neem je overal mee naar toe'.
De reflectietoolbox
Inzetten op diversiteit en creativiteit
Omdat iedere leerling anders is, heeft een team van ROC de Leijgraaf (en als onderdeel van het desginteam Niveau2Plus), de Reflectietoolbox ontworpen.
In een digitale leeromgeving worden studenten door middel van verschillende werkvormen uitgedaagd te reflecteren op (bpv-)ervaringen, situaties, competenties, activiteiten en andere zaken die te maken hebben met de ontwikkeling van hun loopbaancompetenties. De opdrachten zijn zeer divers en sluiten daarmee aan bij verschillende leervoorkeuren en leerstijlen.
Op deze manier kan iedere student zo optimaal mogelijk leren en gestimuleerd worden om zijn/haar competenties verder te ontwikkelen. Zo kunnen studenten bijvoorbeeld kiezen uit beschrijvende opdrachten, presentaties, video en vlogs, werken met tools als Scrumbler of CANVA, audio, fotografie, pitchen, het maken van een stripverhaal, song, rap of gedicht.
LOB en het PTA, er kan soms meer dan je denkt!
De schoolexamens en het bijbehorende Programma van Toetsting en Afsluiting bieden ruimte en mogelijkheden om schooleigen keuzes te realiseren, ook als het gaat om de plaats die LOB kan innemen binnen een PTA. Voor het vmbo is LOB onderdeel van het examen en dient het terug te komen in het PTA. Hoé dit precies gedaan wordt is een keuze van de school. Havo-vwo scholen kunnen ervoor kiezen om LOB in hun PTA op te nemen. Daarbij is er vaak meer mogelijk dan in eerste instantie gedacht wordt. Het voordeel van het opnemen van LOB in het PTA kan zijn dat leerlingen en hun ouders het als belangrijk onderdeel zien van het gehele curriculum en dat docenten zich bewust worden van de rol die LOB speelt binnen hun eigen vak. Op deze manier dragen zij mede-verantwoordelijkheid om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de loopbaancompetenties van hun leerlingen.
Het Samenwerkingsverband Amsterdam-Diemen organiseerde eind van het vorig schooljaar een webinar rondom het PTA. Dit webinar werd gegeven door Hetty Mulder. Hetty Mulder, gaat in dit webinar in op wat moet, mag en kan in het PTA en vertelt over de aanpassingen van het PTA in de huidige coronasituatie. In dit webinar wordt extra aandacht besteed aan de mogelijkheden om loopbaanoriëntatie en begeleiding te verwerken in het PTA.
LOB als pijler van het onderwijs
Montessori Lyceum Oostpoort in Amsterdam is dit jaar begonnen met een praktische havo-afdeling. LOB is een van de pijlers van het onderwijs. Teamleider Anita Alsemgeest en decaan Claudia van der Heijden leggen uit waarom LOB zo belangrijk is en hoe dat op de praktische havo wordt vormgegeven.
Interview met Anita Alsemgeest en Claudia van der Heijden, teamleider en decaan bij Montessori Lyceum Oostpoort
Een voorbeeld van hoe praktische kennismaking meer inzicht geeft dan alleen theorie? Decaan Claudia van der Heijden hoeft er niet lang over na te denken: een bezoek aan de rechtbank, vorig schooljaar. ’Een van onze leerlingen wilde advocaat worden. We hebben met haar klas als LOB-activiteit een bezoek gebracht aan de rechtbank om een zitting bij te wonen. Toen ze buitenkwam, zei ze: “Is dát wat een advocaat doet? Dan hoef ik het niet meer!” Haar idee van wat een advocaat doet, was gebaseerd op het geromantiseerde beeld dat je ziet in Amerikaanse televisieseries. Het bijwonen van een rechtbankzitting liet zien hoe het écht was, daar kon geen gesprek tegenop. Het fijne is dat de weg daarna ook meteen open was om het over allerlei andere beroepen te hebben. Want soms zijn leerlingen zo gefixeerd op wat ze willen, dat er over iets anders gewoon niet valt te praten.’
Die praktische kennismaking met werk en beroepen en het opdoen van vaardigheden is precies wat voorop staat bij de nieuwe praktische havo op Montessori Lyceum Oostpoort in Amsterdam, die dit jaar van start ging met 20 leerlingen in de eerste klas en 23 in de vierde. De onderbouw werkt met dagdelen en domeinen, zoals Mens en maatschappij, Mens en natuur, Sport en bewegen en Kunst en cultuur. In de ochtend krijgen de leerlingen instructiemomenten en uitleg. In de middag wordt er vakoverstijgend gewerkt, aan de hand van projectlijnen en thema’s. De vierdeklassers krijgen instructie in dagdelen.
De praktische havo ging dit jaar van start met een eerste klas en een vierde klas. Wat was precies de aanleiding?
Anita Alsemgeest, teamleider: ‘Het Montessori Lyceum Oostpoort is een brede vmbo-school en heeft daarnaast Internationale Schakel Klassen voor alle niveaus. We raken dus de leerlingen kwijt die na hun vmbo-diploma naar de havo willen, en ook de ISK-leerlingen die naar de havo uitstro-men. Die leerlingen wilden we graag binnenhouden en daarom wilden we een havo/vwo opstarten. We kozen ervoor om te beginnen met een eerste en vierde klas: de eerste voor nieuwe leerlingen, en de vierde voor onze eigen leerlingen die doorstromen vanuit het vmbo en vanuit de ISK.
Dat het een praktische havo werd, lag voor de hand, omdat we vanuit het vmbo al prachtige praktijk-lokalen hebben en ook de kennis al in huis is. Het paste bovendien goed binnen het Amsterdamse scholenlandschap. Maar we hebben natuurlijk ook naar de leerlingen gekeken. We zien dat de havo-leerlingen het fijn vinden om praktisch aan het werk te gaan, in plaats van alleen maar te leren en te reproduceren. De leerlingen die het op de havo nét niet redden, hebben in de onderbouw vaak moeite met stilzitten en om zich te concentreren. Daarvoor is hier wél ruimte.’
Decaan Claudia van der Heijden: ‘Wat ik bijzonder vind, is dat we op de praktische havo de leerlingen een kans geven om na het vmbo nog twee jaar een algemeen vormende opleiding te doen. Dat gaat om ISK-leerlingen, maar ook om de mavo-leerlingen die wel een vaag plan hebben van wat ze zouden willen gaan doen, maar die zich nog breder willen oriënteren. Die bieden wij nu via de havo de kans en ruimte om te ontdekken wat voor hen de juiste weg is.’
LOB is een grote pijler van de praktische havo
Anita: ‘Het is vooral een geïntegreerde pijler. In de brugklas is LOB nog vrij algemeen. Het gaat dan echt om de basis: Wie ben ik, wat kan ik, wat vind ik leuk? Bij alles wat de leerlingen doen, leren we ze om zich constant af te vragen wat er goed en niet goed ging, wat ze leuk vinden en wat juist niet. Alle leerlingen beginnen de dag met het maken van een planning en sluiten af met een moment voor reflectie over wat ze die dag gedaan hebben en waar ze de komende dagen aan gaan werken. Omdat LOB geïntegreerd is, zijn ze zich er overigens vaak niet echt bewust van dat activiteiten onder LOB vallen.’
Claudia: ‘We zeggen in de bovenbouw ook niet: “Je gaat nu LOB doen”, maar eerder: “Je bent nu in gesprek over je toekomst”. De leerlingen ervaren het niet bewust als LOB, maar dat vind ik eerlijk gezegd niet erg. Ik denk namelijk dat het resultaat er wél is. Het gaat erom dat ze zichzelf leren kennen en steeds beter weten wat ze later willen gaan doen.’
Anita: ‘We werken met vijf periodes per jaar, elk met een thema, bijvoorbeeld ‘Wie ben ik?’ Of ’Ik en de ander’. In de onderbouw maakten de leerlingen een drieluik, waarbij ze in allerlei talen dingen over zichzelf vertelden. In de bovenbouw zijn ze met elkaar mee naar huis gegaan om een cultureel portret van de ander te maken. De uitwerking zit bij CKV, maar maatschappijleer en Nederlands zijn helemaal geïntegreerd. Een leerling heeft bijvoorbeeld een fotoserie gemaakt, er zitten prachtige portretten tussen. En natuurlijk heeft het alles te maken met LOB, want het draait om vragen als: wat is je identiteit, waar kom je vandaan, wat heb je meegemaakt dat maakt dat je bent wie je bent?’
De nadruk op de praktische havo ligt op context gericht onderwijs
Hoe sluit het aan bij LOB? Anita: ‘Het doel van zulke vakoverstijgende, contextuele onderwerpen is dat dat beter inzicht geeft in wat je met de theoretische vakken kunt doen. Een goed voorbeeld is het slaapkamerproject, waar de eerste klas nu mee bezig is. Daarbij maken de leerlingen een maquette van hun droomslaapkamer, met als uitgangspunt hun kamer thuis. In de ochtend krijgen ze instructies: bij Mens en natuur gaat het bijvoorbeeld over technisch tekenen, bij wiskunde over schaalmodellen en bij de talen zit thematische woordenschat. In de middag gaan ze praktisch aan het werk: ontwerpen, een plan van aanpak maken, een maquette bouwen. Ze presenteren dat aan de docenten en de groep, dus ze pakken ook meteen presentatievaardigheden mee.’
Claudia: ‘Het mooie is ook dat leerlingen op die manier al in de praktijk ervaren wat beroepen inhouden en wat ze leuk vinden of juist niet. Een van onze ISK-leerlingen wil nu bijvoorbeeld allround timmerman worden óf bouwkundig tekenaar. Ze spreekt nauwelijks Nederlands en heeft nog niet echt een beeld van wat een timmerman of bouwkundig tekenaar doet. Als leerlingen in 1 havo al met technisch tekenen bezig zijn, kunnen we daar later naar verwijzen. En als docententeam krijgen we ook meer zicht op de talenten van de leerlingen.’
Alle 4 havo-leerlingen hebben individuele mentoren en voeren ook gesprekken met de decaan, wat zijn daarbij de belangrijkste onderwerpen?
Claudia: ’Ze willen vooral weten of ze wel het juiste profiel hebben voor wat ze hierna willen gaan doen, of ze nog iets kunnen veranderen en of wat ze willen ook reëel is. Een aantal wil geneeskunde gaan doen, dan zoeken we samen uit wat de weg daarnaartoe is. De ene leerling denkt dan “Dat duurt me te lang, laat maar!” Maar de ander wil er echt voor gaan. Als een leerling chirurg wil worden, leg ik ook uit dat er tegen de tijd dat ze zich gaan specialiseren wel een opleidingsplaats moet zijn. Als die er niet is, kan het zomaar zijn dat je oogarts wordt, in plaats van chirurg. Het is best lastig, vind ik, want aan de ene kant wil je een kind niet demotiveren, maar aan de andere kant vind ik wel dat ze dat moeten weten.’
Anita: ‘Ze geven ook aan dat ze zich serieus genomen voelen. Onze 4 havo-leerlingen zijn een of twee jaar ouder dan de gemiddelde leerling en dan moet je ze ook behandelen als jongvolwassenen. We laten ze veel reflecteren en terugkijken op wat ze hebben gedaan. Dat is vanaf de start onze instelling geweest: laten we op zoek gaan naar waar je goed in bent, wat je kunt en wat je wilt. Wat je níet wilt en níet kunt is daar een onderdeel van, maar de insteek is zo positief mogelijk.’
Hebben ISK-leerlingen eigenlijk behoefte aan andere LOB-activiteiten dan leerlingen die in Nederland geboren en getogen zijn?
Claudia: ‘Ze hebben geen behoefte aan ándere activiteiten, maar ze hebben wel meer uitleg nodig. Ik heb ook veel gesprekken met ouders, want die snappen gewoon het hele onderwijssysteem in Nederland niet. Ze hebben bijvoorbeeld geen idee dat het mbo verschillende niveaus heeft. Een belangrijk punt is ook de aansluiting met het Nederlandse onderwijs, die is vaak lastig. Een leerling die bijvoorbeeld in Suriname naar mulo 4 zou gaan, kan hier niet naar mavo 4, omdat er in de derde al schoolexamens worden gedaan. Zo’n leerling moet dan opnieuw naar de derde en die vindt dat natuurlijk niet leuk. Als ouders uit Suriname bellen, adviseer ik dan ook om liever eerst dáár de mulo af te maken, en daarna hier naar het mbo te gaan.’
Anita: ‘Leerlingen hebben soms het gevoel dat ze overnieuw moeten beginnen en soms ís dat ook zo. De taalachterstand speelt daarbij ook mee. Er zijn ISK-leerlingen die moeiteloos een vwo-opleiding hadden kunnen doen. Maar als je zestien bent als je in Nederland komt en je moet eerst de taal leren, ben je te laat om die aansluiting naadloos te kunnen maken, dus dan ga je eerst naar een vmbo-opleiding of een mbo-opleiding. Uiteindelijk kom je heus wel waar je terecht moet komen, het duurt alleen langer.’
Claudia: ‘Als ze eenmaal een richting hebben, is het LOB-programma bij ons voor alle leerlingen hetzelfde: vanaf leerjaar 2 in het vmbo gaan we bijvoorbeeld bij verschillende profielen kijken en bedrijven bezoeken. Daarbij maakt het niet uit of een leerling nu wel of niet in Nederland geboren is.’
Wat zou er volgens jullie verbeterd kunnen worden op het gebied van LOB?
Claudia: ‘Het zou vooral fijn zijn LOB-portfolio’s makkelijker uitgewisseld konden worden. Toen we hier het LOB-dossier wilden invoeren, hebben we een stuk of zes mensen laten komen van verschil-lende LOB-programma’s. Vanuit allerlei disciplines hebben er mensen meegekeken: mentoren, do-centen, systeembeheerders, roostermakers, de medezeggenschapsraad, de leerlingen. Zo kwam er voor ons een LOB-programma uit waarin je een portfolio kunt opbouwen, opdrachten kunt uitvoeren en testen kunt doen.
Maar in feite kiest iedere school dus op die manier zijn eigen LOB-portfolio. Dat is logisch, want het moet ook bij type school en leerlingen passen. Maar als leerlingen overstappen naar een andere school, kunnen ze na een tijdje dat portfolio online niet meer in. Dat zijn ze dan dus kwijt. Terwijl de bedoeling was, en zo is het ons ook gepresenteerd, dat leerlingen het LOB-portfolio mee konden nemen naar hun vervolgopleiding. Het zou zo mooi zijn als dat opgelost werd, zodat LOB echt een doorlopende leerlijn kan worden. En dat vervolgopleidingen daar dan ook echt naar kijken, zodat niet, zoals nu wel gebeurt, een leerling op het mbo opnieuw een persoonlijkheidstest doet die ze bij ons ook al gedaan hebben.’
Hoe gaat het verder na dit eerste jaar?
Anita: ‘Wij hebben een vmbo-t en we blijven de ISK-leerlingen houden, dus die aparte instroom aan de bovenkant van de havo blijft. Ook als de praktische havo van onderaf volloopt, blijven die twee stromen hier waarschijnlijk naast elkaar bestaan.
Het leuke is trouwens dat we nu al projecten hebben waarbij de eersteklassers en de vierdeklassers samenwerken. Dan organiseert de bovenbouw iets voor de eersteklassers. Laatst moest ik even uit een les weg en vroeg aan een van de meiden van de bovenbouw of ze even op kon letten. Toen ik terugkwam had ze de leerlingen, omdat ze hun taak af hadden, uit eigen initiatief een vervolgopdracht laten doen. Dat was echt leuk om te zien. De eersteklassers nemen de oudere leerlingen ook onmiddellijk aan als autoriteit. Ze zijn echt met elkaar verbonden.’
Scholenmarkt online? Laptop mee naar school!De Amsterdamse scholenmarkt voor havo- en vwo-leerlingen vindt dit jaar online plaats. Montessori Lyceum Oostpoort organiseert dan op school een speciale avond voor de leerlingen van 4 havo. De leerlingen nemen hun laptops mee en er zijn docenten aanwezig om de avond te begeleiden. ‘De leerlingen hóeven voor zo’n online informatiemarkt niet naar school,’ zegt teamleider Anita Alsemgeest, ‘maar thuis zitten ze in hun eentje achter de computer. Op deze manier kunnen ze hun ervaringen direct met elkaar delen en met hun docenten bespreken. Het heeft echt meerwaarde.’ |
Meer Informatie: Montessori Lyceum Oostpoort www.oostpoort.nl |
Havo van de toekomst
Trots op de havo!
Het havo-onderwijs staat onder druk. Havisten presteren stelselmatig onder de maat, zowel op de havo als later op het hbo. Het havo-onderwijs is toe aan groot onderhoud en dat wordt landelijk breed onderkend. In dit kader is in Twente en omstreken in 2018 een uniek traject gestart, waar 12 middelbare scholen en hogeschool Saxion samen werken onder de noemer ‘havo van de toekomst’.
- Download brochure 'Havo van de toekomst' (pdf)
- Ga naar website SLO voor curriculaire spinnenweb
Leren kiezen voor de toekomst
Tips en opdrachten via YouTube
Errol Hogenkamp en Els Dillerop, decanen op het Montessori College in Arnhem startten een eigen YouTubekanaal en maakten een studiekeuzechallenge van 30 filmpjes om leerlingen aan het denken te zetten over hun loopbaankeuzes. Daarnaast voerden zij interviews met beroepsbeoefenaren om hun leerlingen te inspireren en aan te zetten tot zelf interviews houden.
Studiekeuze stripboek
Op een luchtige en toegankelijke manier uitleggen waar studiekeuze over gaat!
Decanenkring Arnhem en Wageningen University ontwikkelden samen het Studiekeuze Stripboek over de stappen die je moet zetten om een hbo- of wo-studie te kiezen. Bij elke stap in het proces horen een striptekening en vijf tips. Het stripboek helpt jongeren en ouders op een luchtige manier over studiekeuze te praten. Ook ouders die zelf niet gestudeerd hebben of uit een ander land komen, kunnen de strips en tips lezen. Voor mensen die meer willen weten is er bij elke strip een verdiepend artikel.
Dromen en doen
Beter weten wat je wil door te werken aan een challenge!
Door een combinatie van ondernemerschap, ambitie en praktijk worden havo 4-leerlingen van het Da Vinci College in Leiden gestimuleerd tot het maken van de juiste studiekeuze. Tijdens Dromen en Doen werken zij gedurende één week aan een challenge ontwikkeld door Technolab Leiden. Dit doen zij in samenwerking met grote en kleine ondernemingen, hbo-instellingen en de gemeente Leiden. Leerlingen ontwikkelen op deze manier bepaalde kwaliteiten, zoals samenwerken en communiceren. Ook krijgen ze een beter beeld van zichzelf en hun kwaliteiten.
Dromen & Doen Da Vinci from Technolab Leiden on Vimeo.